Misschien worden wij door hen gekweekt

Over Planta Sapiens – de ontdekking van plantintelligentie (Paco Calvo, vertaling RHCdG)

Zojuist gearriveerd: mijn vertaling van PLANTA SAPIENS door filosoof, bioloog en cognitiewetenschapper Paco Calvo. Niet zomaar een vertaalklus, maar een boek waar ik met ongelooflijk veel plezier aan heb gewerkt. Wat me vooral beviel, was hoe het boek noties over ‘essenties’ en dergelijke uit de weg gaat: planten (zomin als dieren of mensen) hebben geen essentie, maar beschikken over bepaalde vermogens. Het boek volgt dan ook een puur materiële (spinozistische) benadering van het vraagstuk van plantbewustzijn, zoals bijvoorbeeld blijkt uit dit citaat:

Om te begrijpen hoe de binnenwereld van planten eruit ziet, moeten we ons paradoxaal genoeg verdiepen in hun interacties met hun omgeving. () Cognitie [is] niet iets dat planten – of zelfs dieren – kunnen ℎ𝑒𝑏𝑏𝑒𝑛. Het is eerder iets dat ontstaat door de interactie tussen organisme en omgeving. Denk niet aan wat er in het organisme gebeurt, maar eerder aan hoe het organisme zich aan zijn omgeving 𝑘𝑜𝑝𝑝𝑒𝑙𝑡, want dat is waar ervaring wordt gecreëerd. Planten moeten hun omgeving in zich opnemen en zich gedragen op een manier die bepaald wordt door hoe ze erin passen. ()
Bacteriën als E. coli wisselen een moleculaire taal uit met de omgeving om op die basis te beslissen waar ze naartoe of van weggaan. Ze zwemmen in de richting van chemische sporen die op iets goeds zouden kunnen duiden en haasten zich weg van sporen die giftig kunnen zijn, en maken keuzes tussen verschillende opties als die er zijn. () Het maakt 𝑘𝑒𝑢𝑧𝑒𝑠, het geeft niet zomaar een reflex als het wordt geprikkeld.

Spinozistisch is ook de manier waarop Calvo schrijft over de domesticatie van planten en gewassen, zonder enig moreel oordeel maar puur gedacht vanuit de wederzijdse belangen van mens én plant:

Moderne tarwe- of maïsvariëteiten doen het erg goed vergeleken met de spaarzame wilde tegenhangers waaruit ze zijn gekweekt. Ze zijn weliswaar gemakzuchtig en zwak geworden, maar dat kunnen ze zich veroorloven. Hun menselijke hoeders behartigen hun belangen. Maar misschien worden wij wel door hen gekweekt.
Het valt namelijk te bedenken dat wij hier niet de enige actoren waren. Misschien kozen de planten wel voor domesticatie, want in die richting lag een gemakkelijk leven en een onvoorstelbare wildgroei. Eén eigenschap, de productie van sappige vruchten die we zo graag eten, begon in feite als een onderhandelingsmiddel met beweeglijke dieren om planten met hun reproductie te helpen: “Ik zal je wat voeding geven, als je mijn zaden meeneemt en ze ergens neerlegt bij een rijke hoop mest om hun vroege groei te bevorderen.” Het werd het haakje dat ons bewoog om ze te verzorgen, te cultiveren en te kweken om nog grotere en lekkerder vruchten te produceren. ()
Weinig planten hebben dit spel zo goed gespeeld als onze kamerplanten. Ze worden niet alleen door mensen gekweekt, maar ook gemanicuurd, gevoed en bewaterd – ver uit de buurt van concurrenten, roofdieren en parasieten. () Geen enkele andere plant krijgt zoveel aandacht en wordt tegelijkertijd zoveel handelingsvrijheid ontnomen, om nog maar te zwijgen van het gewortelde isolement in hun eigen afzonderlijke potten.

Een fantastisch boek vol inzichten op basis van proefnemingen en verbeeldingskracht. Met dank aan Erno Eskens die een mooi fonds opbouwt bij Noordboek.

Paco Calvo, ‘Planta Sapiens’
ISBN 9789464711950
Uitgeverij Noordboek
304 blz., €27,90

 

Gelukkige dagen

Fraaie voorstelling gezien van Becketts Gelukkige dagen door Compagnie couRage. Met de Ivoriaanse Yves-Marina Gnahoua in de rol van Winnie, die voor deze rol een monoloog van anderhalf uur moest instuderen in een voor haar vreemde taal. Ach, zoals regisseur Alain Pringels terecht opmerkt, velen (zo niet iedereen, als je Lacan mag geloven) groeien op en wonen in een voor hen vreemde taal.

Als een vulkaan torent Winnie in het eerste bedrijf boven de aarde uit, af en toe rook uitlatend; in het tweede steekt alleen haar hoofd nog boven de top uit, en is de berg waarmee ze is vergroeid een gigantische bruidsjurk, symbool van haar huwelijk waarin Willy zich heeft ingegraven.

Wat zijn gelukkige dagen? Het korte en simpele antwoord luidt: alle dagen waarop je je gelukkig voelt. Daar heb je niet veel voor nodig: een tandenborstel om de dag mee te beginnen, en misschien een tas om de dag door te komen.

En als die je worden afgenomen? Dan kun je nog steeds gelukkig zijn, zoals Diogenes wist, en Winnie laat zien – in tegenstelling tot Job, die er een drama van maakte, en zo’n drama is deze voorstelling niet. Gelukkige dagen zijn dagen waarop je contact ervaart, in welke vorm ook, en ook wanneer het je laatste dag is.

Van horloges, romans en mussen

De zomertijd is ingegaan. Tegenwoordig passen de meeste klokken zelf hun tijd aan, maar in Hermans’ tijd moest je nog handmatig alle klokken en wekkers in je huis af. Hij schreef een hele roman over een klokkenmaker, Constantijn Brueghel, die niet 2x per jaar, maar elke dag in een paleis van 297 zalen moest zorgen dat alle 1473 klokken gelijk liepen.

Lang geleden zocht ik het verband uit tussen die twee getallen en ik vond: 9 x 297 = 2673 – 1473 = 1200. De ruimte vermenigvuldigd met een factor 9, verminderd met het ’totaal van de tijd’, met als uitkomst ‘de tijd zelf’… zoiets? Het sommetje is mooier dan de achterliggende veronderstellingen.

Hermans heeft eens gezegd dat iedereen wel een roman kan schrijven, maar dat niet iedereen een horloge kan maken. Hij lijkt het met dit sommetje te hebben bewezen, want waar komt die 9 vandaan? Die hangt er toch lelijk bij; Tonnus Oosterhoff zou zeggen: ‘Ik hou een onderdeel over’ en dat druist in tegen Hermans’ eigen kenschets van klassieke romans, waarin geen mus enz. Daarin onderscheidt de romanwereld zich nu juist van de werkelijkheid, die door de auteur als ‘chaos’ werd gekwalificeerd. En wat blijft er op die manier over van dat onderscheid tussen een horloge en een roman?

Het is één grote chaos geweest in het hoofd van Hermans, zoals dezelfde Oosterhoff heeft laten zien.

Kritiek is kinderspel

nu leest hij oude formulieren dit is het lastigst
Lucebert

Figuren achter een banier, Lucebert

Nadat Arjen Duinker mij van zijn andere critici uitzonderde en de loftrompet stak over een oude recensie in Meander, 1 heb ik de afgelopen weken besteed aan het overnemen van al mijn bijdragen aan Meander uit de periode 2001-2007 op deze website. Het online archief van Meander gaat maar een paar jaar terug en ik heb toch gezweet en gezwoegd op dat werk.

Doordat er zoveel tijd overheen gegaan is, kan ik me niet meer ergeren aan de vele lapsussen en schoonheidsfouten; ik sla ze gade en denk: ja, toen wilde je je lezers nog vleien/beledigen/imponeren of anderzijds tegemoet komen. En: je zag toen nog niet dat het aanzienlijk ingewikkelder is dan je hier voorstelt…

Dat laatste was ook wel een voordeel: wat ik niet begreep loste ik naar eigen inzicht en goeddunken op, waardoor mijn gedachten hier en daar kanten opgaan die ik ze nu niet meer zou toestaan, een naïviteit die er ook een zekere onbekommerdheid aan geeft. Wat ik nu schrijf, is veel degelijker, steviger, ‘beter’ misschien maar ook zwaarder en moeilijker, en toch zijn de essentiële kenmerken ervan ook in dat oudere werk al aanwezig.

Meander was mijn eerste platform, ik kon er al doende mijn metier slijpen, onder de constante aanmoedigingen van redacteur Joop Leibbrand, die een grote toekomst voor mij zag. 2 Ik ben nooit – het zij in alle bescheidenheid gezegd – een dilettant geweest in poeticis, wel een amateur. Dat ben ik nog steeds. Ik hou van de discipline, van het vak, ik heb er nooit een carrière in gezien, zoals menig dichter die via de poëzie of de kritiek hogerop wilde komen – en daarom is Leibbrand’s voorspelling nooit uitgekomen. Ik treur er niet om. Ik vind de stukken, ondanks de fouten hier en daar, nog heel goed te lezen, niet zozeer door de ‘inzichten’ als wel vanwege de toewijding waarmee ze zijn geschreven. Er stond wat op het spel.

Wat? Niet alleen mijn positie, het symbolisch kapitaal waar ik wel degelijk met elke letter om vocht, maar ook een bepaalde poëziebeoefening. De meeste polemische stukken richten zich tegen de praktijken van de toenmalige despoten en priesters van de poëzie, figuren als Ilja Pfeijffer en Piet Gerbrandy, die alles deden om de afstand tussen gedicht en lezer te vergroten. Daardoor kon het eerste nog ontzagwekkender worden en de laatste zijn nietswaardigheid beter beseffen, terwijl zij als middelaars tussen die twee hun machtspositie konden behouden.

In andere stukken, uitvoerige beschouwingen over Oosterhoff, Van Dixhoorn, Hüsgen, Van Bastelaere en het boek van Vaessens en Joosten over postmoderne poëzie celebreerde ik een andere poëziebeoefening, die meer op ‘de rest van het spreken’ (Van Bastelaere) was georiënteerd. Al deze dichters waren het eens met Duinkers oordeel: beter was er niet over hun werk geschreven – het zij in alle bescheidenheid gezegd.

Zo heeft mijn website er dus een nieuwe poot bij: naast een weblog is het nu ook een archief geworden. Natuurlijk gaan bij dat idee alarmbellen af: ben ik dan al toe aan de opmaak van mijn eindbalans, aan mijn eigen mummificatie? Nee. Vrijwel alle stukken – 28 recensies, 8 analyses in de reeks Meander Klassiekers – zijn de moeite van het lezen waard; ze bieden een staalkaart van de poëzieproductie in die jaren en laten eerder een continuïteit in mijn schrijverij zien dan een breuk. En als ik moet zeggen waarop die continuïteit berust, dan zeg ik: op engagement.

Zie het linkermenu onder Meander Klassiekers (2001-2007) en Recensies in Meander (2002-2006) voor de nieuwe oude teksten.


  1. Beluister zijn interview op de podcast van De Nieuwe Contrabas vanaf minuut 18:00.
  2. Zie Bij de dood van Joop Leibbrand.

Lucebert na zijn biografie – brief in De Groene Amsterdammer

Vorige maand plaatste De Groene Amsterdammer deze ingezonden brief van mij. Het is een reactie op een artikel van Graa Boomsma waarin hij de visie op Lucebert die na Hazeu’s biografie heeft postgevat, nl. die van voormalig antisemiet en bewonderaar van Hitler, van de nodige nuance voorziet.

De periode voor Luceberts debuut heeft me altijd gefascineerd. Het is de periode waarin hij zijn haar laat groeien, zijn naam verandert en onder bruggen en bij de warme pijp van de IJ-pont slaapt. In deze mythische voortijd moet hij zijn ideologische dwalingen uit de oorlog van zich af hebben geworpen en is hij een ziener geworden in plaats van een blinde navolger. In het in de brief genoemde essay in nY vergeleek ik het met Saulus die onderweg naar Damascus in Paulus veranderde. Er is tussen die twee alleen dit cruciale verschil, dat Saulus zijn eerdere leven verloochende en rein en zuiver werd, terwijl Lucebert de tegenstellingen in zijn gemoed in stand hield, en ze zelfs uitbuitte. Hij wilde niet ontrouw zijn aan zichzelf, en aan de worsteling die hij in zijn ‘Achsenzeit’ had doorgemaakt. Hij hoefde dat ook niet. In zijn poëzie liet hij die worsteling keer op keer zien. Het is daarom dat die poëzie leeft, een ritme heeft en spreekt – niet omdat de dichter het lek boven had gekregen en tevreden kon zijn over zijn bereikte staat van genade.

Niet iedereen deelt die visie. Ik vind het grappig om te zien hoe de tweede, onverzoenlijke briefschrijver als het ware in de val loopt die ik onbedoeld voor hem had uitgezet.

 

Brief in Groene