Bij het nieuwe jaar

 


 

"Here, you better drink this" Ingrid Bergman in Hitchcock's "Notorious".
“Here, you better drink this”
Ingrid Bergman in Hitchcock’s “Notorious”.

 

Epiloog

Vergeet het jaar dat u weemoedig maakt,
Vergeet het jaartal dat u heeft doen beven,
Vergeet de helden die voor ’t voetlicht sneven,
Vergeet het ziekbed waar gij hebt gewaakt.

Niets is er dat niet in ’t vergeetboek raakt,
Waar zichtbaar slechts het jaar staat opgeschreven
Waarin wij fel en onnadenkend leven,
Zoodat men opgelucht het blaad’ren staakt.

Maar and’ren willen, dat men ’t jaar omarmt
Als een geliefde van wie men gescheiden
Ter lange loutering door ’t noodlot is.

En wie zich zóo over het jaar erbarmt
Vergeet zijn angst en zijn bekommernis
En vindt een goudmijn in de nacht der tijden.

(S. Vestdijk, uit: Verzamelde gedichten deel II, Amsterdam Den Haag, 1971, p. 83).

Op oudejaarsnacht, een paar uur in het nieuwe jaar, kwam dit gedicht me via de Facebookpagina van Vestdijk onder ogen. Het is, zoals de titel al uitdrukt, het laatste van een cyclus van twaalf gedichten getiteld ‘Rondgang door het jaar’, waarin de twaalf maanden van het jaar worden beschreven, plus deze afsluiter, uit de Gestelsche liederen (1949).

Allereerst werd ik getroffen door die speciale Vestdijkhumor, die een extreem standpunt relativeert door die in een tegenovergestelde vorm uit te drukken. Ik bedoel de viervoudige waarmee hij aan het begin van zijn gedicht het vergeten erin ramt… Ik moet daar om lachen, al is humor allicht toch niet het goede woord, want Vestdijk kiest deze vorm niet zomaar: juist de gedurfdheid ervan geeft blijk van zijn ernst, van het ultieme van zijn poging de beste vorm te vinden voor zijn gedachte. De boodschap lijkt duidelijk: laat het jaar dat voorbijgaat los. En wees blij dát het voorbijgaat.

Toch geeft Vestdijk ook van dit standpunt meteen het alternatief: in het sextet spreekt hij van “and’ren [die] willen dat men ’t jaar omarmt”. Wie die and’ren zijn? Ik denk: dezelfden. Vestdijk verdedigt gewoon beide gezichtspunten. Het verleden loslaten betekent tenslotte niet dat je ’t moet afwijzen of verwerpen – zomin als dat het verleden omarmen moet betekenen dat je eraan vasthoudt. Het gaat erom het midden te vinden.

Die derde strofe heeft nog wel een lastige syntaxis, waarvan ik me afvraag of die in 1949 zoveel gemakkelijker gelezen werd dan nu. Er staat, als ik het goed heb, dat men het voorbije jaar moet omarmen als een geliefde van wie men door het noodlot gescheiden is; en het is die scheiding van de geliefde die louterend werkt.

In de voorlaatste regel wordt de anafoor op ‘Vergeet’ nog een vijfde keer ingezet, nu niet langer als imperatief, maar gevarieerd naar de 3e persoon, die zijn angst voor de toekomst en zijn bekommernis om het verleden kwijtraakt en in plaats daarvan, door de trouw aan wie men was – want daar komt dat vergeten en omarmen toch op neer – op een “goudmijn in de nacht” stuit: een pracht van een beeld aan het einde van een fase waar geen eind aan komt: de nacht der tijden.

Vestdijk heeft iets met dat moment: “het eeuwige telaat”, “de uiterste seconde”, momenten op een grens die het tegendeel uitdrukken van het midden waarop hij, Weegschaal, zijn evenwicht zoekt. Het is een limiet die toch geen einde is, al was het maar omdat dat moment niet ons, maar iets buiten ons toebehoort. Tot nader order gaat de dood ons niet aan. Of zoals hij het in het elfde gedicht over de maand november zegt:

… al wie zich gelaten kwijt
Van ’t vóorlaatste bewaart zijn God voor ’t laatst.

In de Abécédaire vertelt Gilles Deleuze, in zijn vroege jaren een groot drinker, dat het alcoholisten eveneens om het voorlaatste is te doen, en wel om het voorlaatste glas: het glas dat hun toestaat om de volgende dag verder te drinken:

“Drinking (…) is a question of quantity. People make fun of addicts and alcoholics who pretend to be able to stop. But what they want is to reach the last drink/glass. An alcoholic never ceases to stop drinking, never ceases reaching the last drink. The last here means that he cannot stand to drink one more glass that particular day. It’s the last in his power, versus the last beyond his power which would cause him to collapse. So the search is for the penultimate drink, the final drink… before starting the next day.” 1

Hoe verhoudt nu deze methode van het voorlaatste zich tot die goudmijn in de nacht der tijden, waar men door trouw te blijven op kan stuiten? In het essay ‘Waarom is men trouw?’ uit Essays in duodecimo (1952) verklaart Vestdijk die trouw uit een kristallisatieproces van de liefde:

“Iedere liefde heeft in het begin de neiging tot ‘uitkristalliseren’ d.w.z. tot het aannemen van vast omschreven, objectief te bepalen en duurzame vormen (…). Wij beminnen een vrouw, – derhalve is zij mooi, volmaakt, verstandig, goed, talentvol, dit is een ‘cristallisation’ zoals Stendhal die bedoelt. (…) Men ziet in met welk een volharding een liefde zich kan handhaven, ook wanneer de physico-chemische toestand, die haar ontstaan bepaalde, zich totaal gewijzigd heeft. (…)
Maar daar de mens zich de zoveel zoetere bekoringen van het oorspronkelijk fluïdum der liefde steeds zal blijven herinneren, zal hij er ook steeds naar streven de omgekeerde weg in te slaan, het kristal weer op te lossen in de bewegelijke onschuld van de vloeistof, en de duurzaamheid, die niet zonder hardheid of ontbering is, in te ruilen voor de vervoering van het moment, – die hij gekend heeft”  (cursiveringen aangebracht, rhcdg).

We herkennen de thematiek van de schrijver van Terug tot Ina Damman, die onmiddellijk erkent dat het niet mogelijk is om terug te gaan. Maar er is de herinnering aan dat levende beeld, dat in die oorspronkelijke staat moet worden bewaard, als een zachte, vloeibare kern omringd door een hard heden. In de trouw herkent Vestdijk een “‘heilig huwelijk’, niet van twee wezens, maar van twee principes: het heden en het verleden – dat wat men geworden is, en dat wat men vroeger was en dat men niet meer kan prijsgeven.”

Opvallend genoeg vergelijkt Deleuze in The Logic of Sense het moment van de roes eveneens met een streven naar een hard, kristalliserend heden waarin het verleden zich als een vloeibaar moment kan handhaven: “Alcoholism does not seem to be a search for pleasure, but a search for an effect which consists mainly in an extraordinary hardening of the present.” De alcoholist leeft in twee tijden tegelijkertijd: in een verleden dat wordt omsloten door een tegenwoordige tijd: “The present has become a circle of crystal or of granite, formed about a soft core, a core of lava, of liquid or viscous glass” (cursivering aangebracht). Deleuze drukt dit uit in de vervoeging ik heb + voltooid deelwoord: I have-loved, I have-done, I have-seen. In die grammaticale formule, waarbij het heden als een hard kristal een vloeibare voltooid verleden tijd insluit leeft de alcoholist. Het is het hebben van iets – een liefde, bv. – én het verlies ervan, op een en hetzelfde moment.

In Vestdijks gedicht zien we iets van dat omsluiten terug in het octaaf, waar het mannelijke rijm het vrouwelijke rijm omarmt (abba). In de eerste regel van het sextet wordt het woord ‘omarmt’ zelfs nog expliciet genoemd. Maar de voltooid verleden tijd – in het Engels zo apart uitgedrukt in de term past perfect – ontbreekt bij hem; zijn wereld moet nog worden gemaakt: vergeet…

Deleuze beschrijft hoe bij alcoholisten de voltooid verleden tijd uiteindelijk in een louter I have-drunk komt te verkeren. De alcoholist slaagt er niet langer in om via deze weg dat verleden in stand, of liever in beweging te houden; het verleden wordt zijn dronkenschap. En daarmee gaat alles teloor: “Everything culminates in a ‘has been‘. This effect of the flight of the past, this loss of the object in every sense and direction, constitutes the depressive aspect of alcoholism.”

Het mooie van Deleuze is dat hij zich hierdoor niet tot moralisme laat verleiden, althans niet van de bekende soort. In plaats daarvan vraagt hij zich af in hoeverre wij die ons met deze problemen bezig houden, het ons kunnen veroorloven schone handen te houden en niet deel te nemen aan deze katabasis – hij noemt het een barst (‘crack’) – van dronkaards, verslaafden, slachtoffers, patiënten.

“When Bousquet speaks of the wound’s eternal truth, it is the name of the personal and abominable wound which he bears within his body. When Fitzgerald or Lowry speak of this incorporeal metaphysical crack and find in it the locus as well as the obstacle of their thought, its source as well as its drying up, sense and nonsense, they speak with all the gallons of alcohol they have drunk which have actualized the crack in the body. When Artaud speaks of the erosion of thought as something both essential and accidental, a radical impotence and nevertheless a great power, it is already from the bottom of schizophrenia. (…)

If one asks why health does not suffice, why the crack is desirable, it is perhaps because only by means of the crack and at its edges thought occurs, that anything that is good and great in humanity enters and exits through it, in people ready to destroy themselves–better dead than the the health which we are given. (…) We cannot foresee, we must take risks and endure the longest possible time, we must not lose sight of grand health.” 2

Met dat laatste doelt Deleuze op Nietzsche’s grote gezondheid, “die men niet alleen heeft, maar ook nog voortdurend verwerft en verwerven moet, omdat men haar telkens weer prijsgeeft, prijsgeven moet…!” 3

Ik wil maar zeggen met deze post: denk goed na over je goede voornemens voor het nieuwe jaar, misschien is het tijd om je iets slechts voor te nemen… Here, you better drink this…

Een vrolijk 2015 aan iedereen!

 


  1. Geciteerd naar de parafrase van Charles J. Stivale.
  2. The Logic of Sense, ‘Twenty-Second Series – Porcelain and Volcano’, pp. 176-183.
  3. Nietzsche, De vrolijke wetenschap, af. 382.
Herhaling aan het begin van twee of meer opeenvolgende regels of zinnen. Zie de DBNL.

Life style change

Bron: Hot Road Review, jaargang 30, december 2014, p. 9.
De auteur tijdens de Meeuwen Makrelen Loop.

Tot vier jaar geleden rookte ik een pakje per dag, dronk een fles wijn en/of een paar glazen whisky per dag, at elke dag vlees, deed niets aan lichaamsbeweging, sliep van 4 uur ’s nachts tot 12 uur ’s middags, bezondigde me aan drugs (af en toe) en woog 107 kilo.

Vanochtend wees de weegschaal 94 kilo aan. Nog altijd een kilo of 10 boven mijn ideale gewicht denk ik, maar het is zeker 20 jaar geleden dat ik die cijfers voor het laatst tussen mijn tenen zag. Het roken en de drugs heb ik opgegeven, ik drink 1 à 2 dagen in de week, ben nagenoeg vegetariër, lig meestal voor 2 uur in mijn bed en ik loop zo’n 45 km per week achter de snelle jongens van de trailgroep aan.

Wat is er met me gebeurd? Is het de samenleving die dat gedrag uit de eerste alinea niet langer tolereert en via allerlei subtiele indoctrinatie het gedrag uit de tweede aan me opdringt? Heb ik met mijn 51 jaar zelf eindelijk de jaren des onderscheids bereikt en leef ik nu naar de inzichten die dat oplevert? Is het omdat die leeftijd me allerminst bevalt en ik alsnog denk jonger te kunnen zijn dan ik ben? Of komt het doordat een cardioloog me vier jaar geleden wegens hartritmestoornissen met enige klem een life style change adviseerde?

Allemaal waar. Maar het hardlopen zelf heeft de doorslag gegeven: het ploegen door kou, regen en wind, het lopen van afstanden die ik vroeger op de fiets nog te ver vond, mee kunnen met mensen die eerder een onachterhaalbare voorsprong op me leken te hebben, mezelf voor de spiegel tevoorschijn te zien komen achter wegtrekkende lagen vet… Genoeg kortom om de gezelligheid onderweg en daarbuiten, de feedback van een peer group, de wedstrijden en andere uitingen van socialiteit te kunnen verdragen…

Dit is mijn zesde column voor de Hot Road Review, en voorlopig even mijn laatste. Met ingang van volgend nummer is deze plek dus beschikbaar, meld je bij de redactie!
Zelf verdwijn ik achter de schermen, gewapend met rood potlood. Zet hem op, mensen!

Weinig in te brengen

Bron: Hot Road Review, jaargang 30, oktober 2014, p. 9

Boslandschap door Rudy Cornets de Groot, olieverf op doek

Waarom zou ik mij haasten?
Waarom zou ik sneller lopen dan de bloemen?

Aan deze regels van de dichter Arjen Duinker moest ik denken toen ik laatst, middenin een goed gesprek, plotseling verrekte van de pijn en bij de boerderij afscheid nam van mijn groepje. Het groepje door naar het strand, ik terug naar de club. Ja, ik vind het wel.

Wat een stilte ineens. Geen geklets, geen gedraaf. Geen voorbijschietende bomen. Alles in de ruststand die intreedt zodra wij onze hielen hebben gelicht. Alsof het licht anders staat, de lucht anders beweegt. Wat is dat voor vogel? En staat daar nou een hert? Er gebeurt hier kennelijk van alles als wij er niet doorheen sjezen.

De dagen daarna wachten nog meer zegeningen. Geen gehaast meer om thuis te komen. Lekker uitgebreid koken. Glaasje wijn vooraf? Geen probleem. Nog één? Welja! ’t Is pas kwart voor zeven. Ren je maar gek, jongens, ik zit hier goed. Proost.

Trouwens, geblesseerd zijn betekent niet dat de club niet meer bestaat: ook daar, in die veredelde kroeg, kan gedronken worden. Er is altijd wel iemand jarig. Of zoveel jaar getrouwd, of gescheiden. En ’t is niet duur!

Dan, als je alle zegeningen van dit vrije, zorgeloze leven hebt geteld, gebeurt er iets merkwaardigs. Iets maakt zich van je los. Je voelt het haast niet: een bijna onmerkbare trilling, een onrust, een heel licht, onwezenlijk gevoel. Maar juist dat lichte maakt het op den duur ondraaglijk: je benen willen eruit. Ze willen lopen! Bewegen, de grond onder zich wegtrappen. Tegen een heuvel oplopen. Iets voelen waar ze wat mee kunnen.

Ziedaar de gevolgen van al die trainingen: je bent in eigen huis geen meester meer. Je benen maken de dienst uit. En werktuigelijk volg je ze, zodra het weer kan en als je weer mag. Waarschijnlijk veel te vroeg – maar heb je soms wat in te brengen?

 

Over twee recente films

 


‘Magic in the Moonlight’ (Woody Allen)
en
‘A most wanted man’ (Anton Corbijn)
 

 

 

De laatste films van Woody Allen worden steevast ‘geen meesterwerk’ genoemd of ‘niemendalletjes’. Maar wat willen de critici? Allen is 78. In het algemeen beleeft men zijn Sturm und Drang in de jeugd en ontstaan de grote meesterwerken op middelbare leeftijd. In de ouderdom manifesteert meesterschap zich in een bepaalde ascese, een soberheid die ook een zekere oppervlakkigheid met zich meebrengt. Zie de beheersing in een paar even losse als trefzekere lijnen van de oude Rembrandt of Frans Hals, of het eenvoudige verhaaltje van een laat werk als ‘Ruisend gruis’ van Hermans, ik noem maar wat. Eenvoud waar een heel leven van oefening in zit.

Intussen denk ik dat Allen met zijn metafoor van de helderziendheid wel degelijk zinspeelt op een hedendaags verschijnsel dat ons allemaal in de greep heeft. Als Emma Stone beweert iets te zien, iets door te krijgen – ‘U was in Duitsland’; ‘uw man was kamerlid’, enz. – dan is dat niet anders dan wanneer wij iemand googelen voordat we kennismaken. Over enige tijd, met zo’n bril op, zijn we allemaal helderziend.

 

 

In deze tijd op zich al een vrij pervers idee om wat nu jihadisme heet te gebruiken als opzetje voor een film die in dat onderwerp eigenlijk niet geïnteresseerd is. De film kan vooral geen genoeg krijgen van zichzelf, getuige een eindeloze reeks clichés en stereotyperingen. Daarbij nog een scenario waarin kleine mensen van goede wil het weer eens af moeten leggen tegen de boze machten die over ons gesteld zijn: vinden we het gek dat de Duitse intelligence man die het verhaal mag dragen rookt en drinkt alsof zijn leven ervan afhangt? Mannen als hij zijn tot dit walgelijke humanisme veroordeeld, want hij doorziet het, maar is niet in staat er wat tegen te doen.

Eigenlijk is ook voor óns, westerlingen, het wachten dus op een bevrijder, een verlosser – en wie hebben we daar: een jihadist die Hamburg infiltreert en als een Jezus onder zijn kap angstig om zich heen kijkt: a most wanted man. Later in de film mag hij zijn baard afscheren, anders is hij niet geschikt voor de seksuele innuendo’s met een van onze roomblanke dochters die hem beschermen wil. Zeldzame combinatie van hypocrisie en slechte smaak: hij gooit papieren vliegtuigen tegen een plastic scherm in zijn tijdelijke appartement. Intussen is hij helemaal geen jihadist, maar een lieve jongen die goed wil doen met zijn geërfde miljoenen. Want zulke moslims zijn er heus óók.

Met acteurs als Willem Dafoe en de betreurde Philip Seymour Hoffman kan het haast niet mis, zou je denken. En het duurt nog best lang ook voordat je ziet met hoeveel overleg en berekening deze film tot stand is gekomen, en dat hij precies daaraan mank gaat. Doe mij maar liever zo’n ‘niemendalletje’ van Woody Allen dan deze pretentieuze clichétrommel.

De sjacheraar als rabbijn

Over ‘Fading Gigolo’ (John Turturro, 2013)
 

Dit stuk veronderstelt bekendheid met de film.

 

 

Opvallende keten van betekenaars in Fading Gigolo (2013) van John Turturro. Het verhaal speelt in de joodse gemeenschap van Brooklyn, New York. Een arts (Sharon Stone) vraagt Murray (Woody Allen) om een trio te organiseren; zij is dermatologe. Van zowel Fioravante (Turturro) als haarzelf wordt de zachte huid geprezen. Als Avigal (Vanessa Paradis) bij Fiovarante op de massagetafel ligt, is ze bedekt onder een laken en daaronder nog haar blouse. Later in de film demonstreert ze hoe een vis wordt gefileerd en biedt ze hem de wangetjes aan, het lekkerste deel. Als ze op het punt staan elkaar te kussen verwijdert Fioravante eerst de pruik waaronder ze haar eigen haar verborgen houdt.
Het zijn allemaal varianten op het joodse thema van de besnijdenis. Omgekeerd zien we hoe Murray’s zwarte huishoudster dikke lappen vlees in paneermeel wentelt. Wanneer haar zoontje klaagt over pijnlijke ontlasting zegt ze dat hij ook groenten moet eten; kennelijk zijn sommige spijswetten niet alleen op joden van toepassing. Op het honkbalveldje brengt Murray beide culturen met elkaar in aanraking.
Overigens is ook de huid van de film zelf tastbaar: niet digitaal, maar ouderwets analoog en met zelfs wat korrelige 8 mm video aan het begin, om een ‘fading’ wereld vast te leggen.

‘I think this is the beginning of a beautiful friendship’ zegt Murray aan het eind van de film. Het is niet het enige citaat uit Casablanca (1942), al wordt naar ‘Here’s looking at you, kid’ alleen zijdelings verwezen. ‘First, I want to look at you’, zegt Fioravante tegen Avigal als zij hem vraagt haar te kussen. Eerder had een van zijn cliëntes hem al verteld dat het diepste verlangen van vrouwen is ’to be looked at’. Kijken gaat blijkbaar nog aan aanraken vooraf, maar zonder dat laatste kan er van vriendschap, in de bredere zin zin van samenleving, gemeenschap geen sprake zijn. En het is de joodse gemeenschap die aan het aanraken weer grenzen stelt. Voor een tribunaal moet Avigal verantwoorden dat Fioravante haar rug heeft aangeraakt. Ze vertelt dat ze moest huilen. ‘Van schaamte?’ vraagt een rabbijn. ‘Van eenzaamheid’, antwoordt ze.

Inmiddels krijgt Fioravante het met zijn beide cliëntes in bed niet meer voor elkaar: hij is verliefd geworden op Avigal. Toch zegt zij haar liefde voor hem de wacht aan en keert terug in de schoot van de joodse gemeenschap. Daarop besluit hij zich uit zijn onderneming met Murray terug te trekken. Totdat ze in het koffiehuis een Française tegenkomen en Murray kansen ziet voor een nieuwe ménage à trois. Een echte dit keer: niet tussen zijn partner en twee vrouwen, maar tussen hen beiden en een derde, wie het ook mag zijn. Was in Casablanca Ingrid Bergman de bemiddelende factor tussen Rick en Victor Laszlo, daar is Avigal dat in deze film. Met haar vertrek, zoals met het vertrek van Bergman, vallen maatschappelijke voorwaarden voor gemeenschapszin weg en ontstaat, dwars door alle verbanden en belangen heen, ruimte voor een nieuwe vriendschap. In Casablanca was dat tussen de opportunist Rick en de foute kapitein Renault die altijd al beter wisten, in deze film tussen Murray en Fioravante. Conclusie: echte vriendschap bestaat nog. En: moreel leiderschap wordt niet gegeven door baardige mannen met wetboeken in de hand, maar door sjacheraars in de marge, die weten hoe je je buiten de wet om door het leven kunt slaan.

 

Vanessa Paradis in 'Fading Gigolo'
Vanessa Paradis in ‘Fading Gigolo’.