Zoiets doet men niet

Ivoorkleurig tapijt uit Nain, provincie Ispahaan (Iran).
(Aanklikbaar) ivoorkleurig tapijt uit Nain, provincie Ispahaan (Iran).
Ik woon hier in mijn eigen huis;
nooit heb ik iemand nagedaan
en – ik lach alle meesters uit,
die zonder zelfspot door het leven gaan.
(Nietzsche, motto bij De vrolijke wetenschap).

Een van de neveneffecten van het sociaal worden van de media is dat elke gebeurtenis tot evenement wordt verheven. Dat geldt vanaf de dagelijkse verjaardagen tot aan de aanslag op Charlie Hebdo. Het maakt dat ik de massale steunbetuigingingen direct vanaf het begin met weerzin onderga. Mensen tonen graag betrokkenheid bij dingen waar ze geen betrokkenheid bij voelen, omdat juist dat ‘betere’ mensen van ons maakt: niet-egoïstisch, niet-klein, niet-benepen. En in potentie hebben politieke gebeurtenissen van deze omvang ook dat effect: ze herinneren je eraan dat de wereld groter is dan jezelf; er gaat onmiskenbaar een ‘pedagogische’ werking van uit. Maar de manier waarop men als op commando in de houding springt en hoe op Facebook de bekende registers worden opengetrokken maakt moedeloos: een steunpagina, een badge, enz. Engagement als lifestyle, als identiteitsbevestiging, als ultiem vignet van burgerdom. Je suis Charlie staat zo voor alles wat niet-onafhankelijk is, niet-tegendraads, niet-Charlie.

En wat staat er helemaal op het spel? In een blogstuk getiteld On Debating Dead Moral Questions schreef de Amerikaanse retoricastudent Frederik de Boer gisteren:

‘We are having a series of loud, impassioned, righteous conversations about questions like “Should people murder?” and “Should we have the right to publish cartoons?” We’re debating, in other words, dead moral questions, and for the same reason we always do: because that debate allows us to ignore the ones that might lead us to a different place than the celebration of our own liberal righteousness. To read the people writing about this attack, this is the fundamental question at hand: were these killings OK? If that were actually a moral question worth asking, then it would provoke disagreement. And yet I see no disagreement. None at all.’

Daarentegen:

‘The question of the price that Muslims will pay for these attacks– that is a live question, the security and rights of the Muslim people is very much uncertain, indeed. If there is anything that this country has stood for in the last 15 years, it is its willingness to sacrifice anything to fight Muslim extremism, and in the process, innocent Muslims. We have invaded multiple Muslim countries, sent secret raids into far more, killed Muslims with drones and bombs, wiretapped Muslims at home and abroad, sent agents to infiltrate their mosques, thrown dozens of them into a prison camp without trial or judicial review, assassinated them without due process, tortured them, and spent billions of dollars and thousands of lives in doing so. Of all the things that you should fear your government will lose the resolve to do, fighting Muslim terrorists should be at the absolute bottom of your list. There is no function that our government has performed more enthusiastically for years.’ 1

In zijn column 2 gisteren op de voorpagina van Het Parool verklaart Theo Holman inderdaad dat we ‘in oorlog’ zijn en dat hij het bangst is voor de ‘overgave’. Dat klinkt in elk geval al wat militanter dan het rouwbeklag op Facebook en het is voor hem ook maar een kleine sprong naar de Tweede Wereldoorlog waarin zijn krant als verzetskrant werd opgericht. En het is precies daar dat zijn column vervaarlijk retorisch begint te galmen, met misplaatste kreten als vrij en onverveerd. Wat zijn krant in de oorlog deed was wel wat anders dan wat de cartoonisten van Charlie Hebdo deden. In Het Parool verscheen wel satire, maar het was allicht geen vrolijk weekblad. De rolverdeling was überhaupt anders: de jihadisten van nu zijn de verzetsstrijders van toen; ze strijden alleen voor een andere zaak. Holman meet voor het vrije westen de rol van underdog aan maar zo rekent hij zich arm; daar verandert de nieuwe roman van Houellebeq 3 niets aan.

Als schrijver en ‘intellectueel’ behoor ik me de aanslag op Charlie Hebdo aan te trekken en me zorgen te maken over het vrije woord dat voorwaarde is voor mijn bestaan. Maar als de termen om dat te doen ontbreken en er alleen holle clichés voorhanden zijn, hoe moet ik dat dan doen? ‘Ik voel mij machteloos. Als er iets is, zoals een profeet die je niet mag bespotten, niet kritisch mag bestuderen, op geen enkele manier mag afbeelden, dan blijf je machteloos,’ zegt Holman. En Salman Rushdie gaf gisteren de volgende verklaring af:

‘Religion, a mediaeval form of unreason, when combined with modern weaponry becomes a real threat to our freedoms. This religious totalitarianism has caused a deadly mutation in the heart of Islam and we see the tragic consequences in Paris today. I stand with Charlie Hebdo, as we all must, to defend the art of satire, which has always been a force for liberty and against tyranny, dishonesty and stupidity. “Respect for religion” has become a code phrase meaning “fear of religion.” Religions, like all other ideas, deserve criticism, satire, and, yes, our fearless disrespect.’ 4

Het klinkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar is het dat ook? Bij ons in het westen wordt satire, d.i. het bespottelijk maken van een persoon of toestand, als een vanzelfsprekend grondrecht beschouwd. Dat wil zeggen dat het een ontologisch primaat heeft en dat de objecten van secondair belang zijn, anders gezegd: satire gaat aan alles vooraf en alles mag bespot worden. In dat opzicht is het een typische houding van atheïsten, die niet meer willen vereren en knielen maar wel nog zitten met een instantie die op die verering aanspraak maakt; zo beval wijlen Rudy Kousbroek het honen en spotten aan als enige juiste houding tegenover het religieuze.

Het komt mij voor dat honen een slechte eigenschap is, een ‘sad passion’ 5 in de zin van Spinoza, en een waar ook een felle antichrist als Nietzsche zich nooit aan bezondigd heeft, hoe hartstochtelijk en op het vileine af hij het christendom ook bestreed. Daar was hij, om het in zijn eigen termen te zeggen, te voornaam voor.

Ik ben geen atheïst; ik ben ook niet gelovig. Ik ben zelfs geen agnost: voor mij is religie geen vraag waarop ik een antwoord schuldig zou zijn. Ik heb mijn eigen afgoden: mezelf in de eerste plaats, en mijn werk, en de helden en boeken (en films etc.) die ik daarin betrek. En ik weet dat ik gek zou worden als me dat zou worden ontnomen, als ik me daar niet meer in spiegelen kon. Van de week had ik het hier over Vestdijk: dat was nou een a-religieuze man, maar met een speciale gevoeligheid voor het religieuze. In zijn boeken gaat het vaak om de verhouding tussen een ‘vader’ en diens ‘zoon’, dwz tussen een voorbeeld en een romanheld die naar dat voorbeeld leeft. Als ik voor de gelegenheid mijn eigen vader mag citeren:

‘De botsing tussen vader en zoon (de eenzijdige beëindiging van de dialoog) biedt de roman de kans tot de sprong in het onbekende, in het ‘moderne’, in de automatische schriftuur, hoe weinig automatisch die bij Vestdijk ook is. (…) Op zo’n moment is het gesprek tussen de romanheld en diens voorbeeld uit. Deze laatste, belichaming van een zo langzamerhand niet meer te verdragen conformerende moraal, wordt in de steek gelaten en de daardoor eigenmachtig geworden hoofdpersoon uit de roman is voor geen redelijk argument meer vatbaar. Le Roy [uit De ziener] verscheurt in zo’n moment in tranen zijn kostbaarste bezit, het postzegelalbum. “Zoiets doet men niet”, denkt hij er nog bij, “…niet eens als men zijn leven ermee kan redden”. Desondanks voltooit hij de vernietiging.’ 6

Hoe weinig religieus ik ook ben, dáár kan ik me wel wat bij voorstellen. Ook Nietzsche was trouwens de wanhoop nabij toen hij besefte dat God dood was:

‘De dolle mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blikken. “Waar God heen is?” riep hij uit. “Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben wij dit gedaan? Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons, om de hele horizon uit te vegen? Wat hebben wij gedaan, toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets?”‘ 7

Afgaande op de beelden schetst Nietzsche hier niet zozeer de moderniteit als wel de postmoderniteit, het verlies van alle waarden en alle richting.

Sarouk tapijt, 191 x 132 cm. 'This dramatic carpet from the Farahan district features a characteristically dense Herati pattern in a Mina Khani-style arrangement that allows small amounts of the dark blue field to peek through. Multiple guardbands, taupe inner borders embellished with latchhook-pyramids and colorful border motifs set on neutral ground complete this richly-colored design.'
Sarouktapijt, 191 x 132 cm.
‘This dramatic carpet from the Farahan district features a characteristically dense Herati pattern in a Mina Khani-style arrangement that allows small amounts of the dark blue field to peek through. Multiple guardbands, taupe inner borders embellished with latchhook-pyramids and colorful border motifs set on neutral ground complete this richly-colored design.’

Om mijn nieuwe woning van iets als een ziel te voorzien heb ik vorig jaar twee Perzische tapijten gekocht. Het tapijt dat in de voorkamer ligt lijkt wel wat op dit Sarouktapijt. Als je de orde ziet (klik gerust op het plaatje) in de geometrische patronen van die tapijten, de regelmaat in de bloemmotieven, de symmetrie, de gecalligrafeerde randen, en de eindeloze variaties binnen die orde: hoe anders is dat dan de chaos waarin wij sinds de dood van God zijn geworpen. En als je dan aan de Arabische geest denkt die ons tijdens onze donkere middeleeuwen voorging in wiskunde en astronomie, dan is het alsof je in de ruimte kijkt als je boven zo’n tapijt staat. Je loopt als het ware over het uitspansel. Zo begreep ik ineens dat die geest zichzelf niet zozeer verbood om de profeet (of welk levend wezen ook) af te beelden, maar dat die daar helemaal geen behoefte aan had. Het allerhoogste was er al. Die abstractie is Allah, een volmaakter beeld van de hoogste orde is niet denkbaar en niet voorstelbaar – hooguit vergelijkbaar met mandala’s of sommige glas-in-loodramen bij ons. Met elk tapijt dat geknoopt wordt beeldt de mohammedaan zijn God af.

Ik denk dat het daarmee moet beginnen. Met het inzicht dat niet satire aan de dingen vooraf gaat, maar dat de dingen aan een evenwichtige orde gehoorzamen en dat voor mensen die hun postzegelalbum nog niet hebben doorgescheurd de verstoring van die orde buitengewoon verontrustend is. Daarop past geen spot, laat staan hoon, maar inzicht, en geduld misschien. ‘Ik kom nog te vroeg’, zegt Nietzsches dolle mens:

‘het is mijn tijd nog niet. Dit ongelooflijke gebeuren is nog onderweg, het maakt een omweg – het is nog niet tot de oren der mensen doorgedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht der gesternten heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze gedaan zijn, om gezien en gehoord te worden! Deze daad is nog steeds verder van hen af dan de verste gesternten – en toch hebben ze haar zelf verricht.’

Misschien is het voor veel moslims nog niet zover, maar laat hen die daad zelf onder ogen zien.


  1. On Debating Dead Moral Questions.
  2. Wij zijn Charlie.
  3. Waarin Frankrijk in 2022 zijn eerste islamitische president krijgt.
  4. Geciteerd van The Guardian.
  5. Zie Deleuze and the Passions voor een lijstje sad passions.
  6. De artistieke opbouw van Vestdijks romans.
  7. ‘De dolle mens’, uit De vrolijke wetenschap, af. 125 (vertaling Pé Hawinkels).