Naar vrede voor dieren

Komende week gaan we naar de stembus. Binnen het politieke dierenlandschap is er van allerlei aan de hand: er is een nieuwe partij, Vrede voor Dieren, en van de week heeft Niko Koffeman zijn lidmaatschap opgezegd van de Partij voor de Dieren die hij heeft helpen oprichten. Ik volg Koffeman daarin en ik wil de komende dagen in opeenvolgende video’s nagaan wat mijn overwegingen daarbij zijn en die met jullie delen!

1.

Als je naar de geschiedenis kijkt, zie je allerlei stemmen die pleiten voor een goede oorlog op zijn tijd, en niet die van de minsten. Om te beginnen een god, bij het hindoeïsme: de alles vernietigende Shiva, want zonder dood geen nieuw leven. Maar op een iets abstractere manier zegt Henri Bergson hetzelfde: er kan alleen maar iets nieuws ontstaan als het heden plaatsmaakt en opschuift naar het verleden. Dat is dus niet zo oorlogszuchtig… Of neem de Griek Heraclitus met zijn ‘oorlog is de vader van alle dingen’, eigenlijk hetzelfde idee van regeneratie, hoewel je die uitspraak, als je ´m sec neemt, ook kunt omkeren, nl. dat oorlog alles vernietigt. En Nietzsche dan? Die zag oorlog als een vitaal levensprincipe, de bron van creativiteit en transformatie. Hij zei zelfs dat oorlog de normale toestand is en dat we alleen tijdelijk vrede sluiten. Maar of dat betekent dat we elkaar de hersens moeten inslaan, of dat het goed is om verschillende zienswijzen en krachten met elkaar te laten wedijveren? En dan herinner ik me de speech van Orson Welles uit The Third Man, waarin hij het Italië onder het regime van de Borgia’s, een tijdperk waarin voortdurend oorlog werd gevoerd, vergelijkt met de geschiedenis van Zwitserland, dat 500 jaar vrede, democratie en naastenliefde kende. Het verschil? Aan de ene kant de Renaissance met figuren als Da Vinci en Michelangelo, aan de andere kant de koekoeksklok…

2.

Gisteren stuurde een vriend me een erg interessant artikel uit de NRC, waarin een primatoloog, Carel van Schaik, vertelt dat oorlog niet in onze genen zit, integendeel. We voeren alleen oorlog als het moet, om ons te verdedigen. En het hangt erg samen met de sociale leefvorm: nomaden voeren zelden oorlog omdat ze weinig te verdedigen hebben; ze vertrekken gewoon. Het zijn de landbouwers – altijd weer de boeren zou ik haast zeggen – die hun grondgebied willen verdedigen. Aanvallen gebeurt misschien alleen om tactische redenen, omdat het de beste verdediging is. Verder maakt Van Schaik duidelijk dat mensen niet van oorlog houden.

Het is in elk geval geen kwestie van tijd voordat we ons er weer door laten meesleuren. Zulk noodlotsdenken is natuurlijk beneden onze menselijke waardigheid: alsof wij niet bij machte zouden zijn om ons tegen welke god en welk zogenaamd fatum dan ook te keren! Wij zijn mensen, en dus beter dan elke denkbare kracht die ons naar beneden wil halen om elkaar te lijf te gaan en te verscheuren. Want inderdaad, wij zijn geen dieren. Wij zijn beter dan dieren. Die Van Schaik zegt ook: een chimpanseeman die een vreemde man ziet, wil hem doden. Bij mensen is dat niet zo. Dus stel je voor dat apen of honden of sprinkhanen aan het hoofd van de schepping hadden gestaan: de aarde zou allang zijn opgegeven. Onze rede verplicht ons om besluiten die oorlog dichterbij halen af te wijzen. In dat opzicht ben ik een Kantiaan en een adept van de Verlichting. Als we daarin falen, dan komt dat niet door die geheimzinnige natuurkracht die kennelijk wil dat het om de zoveel tijd toch weer misgaat, maar dan hebben we ons onvoldoende ingespannen en zijn we er niet in geslaagd om tegenover die blinde natuurwet redelijke, menselijke wetten op te stellen die ervoor zorgen dat mensen in harmonie met elkaar leven, zoals ook die andere Verlichtingsdenker, Spinoza, voorstelde.

3.

Waarom die omslag van mij van de Partij voor de Dieren naar de nieuwe partij, Vrede voor Dieren? Omdat je niet tegen het doden en verwonden van dieren kunt zijn en tegelijk goedkeuring kunt geven aan de aanschaf van middelen, wapens, waarmee mensen elkaar doden en verwonden. Het is in eerste instantie misschien gek om dieren als uitgangspunt te nemen voor het bedrijven van politiek. Alsof je door alle verschillende belangen en overwegingen door de bomen het bos niet meer zou zien en je ten slotte maar beroept op een doel dat het minst van onzuivere bijbedoelingen kan worden verdacht: het dier en de bescherming daarvan als transcendent principe. Natuurlijk zijn wij niet de kroon op de schepping, zoals Kant meende. Kijk maar eens naar zo’n sprinkhaan, waar ik het gisteren over had, en zie hoe vernuftig zo’n diertje in elkaar steekt en er werkelijk niets aan ontbreekt. Elk individu is in zijn soort een kroon op de schepping. Maar dieren bepalen voor mij het perspectief omdat ze de belichaming zijn van een ethische grens: wat goed is voor hen is goed voor het milieu, het klimaat en de aarde, en omgekeerd. Stellen we ons eigen belang voorop, dan gaat dat precies ten koste van juist die leefomgeving die we met hen delen, en daarmee uiteindelijk ook van onszelf. Er werd altijd gezegd dat de Dierenpartij een one-issuepartij is, maar oorlog is precies de situatie waarin alleen ons eigen hachje er nog toe doet; dat is pas one-issue denken, dat vernauwt het perspectief pas echt.

4.

De vraag die aan pacifisten altijd wordt gesteld is: moet je je niet verdedigen als je aangevallen wordt? Natuurlijk, dat is volkomen legitiem. Maar je moet vooral zorgen dat je niet wordt aangevallen. Niet door je te bewapenen, maar door goede betrekkingen met je buren aan te gaan en hen het vertrouwen te geven dat je hen niet zult aanvallen. Dat klinkt misschien naïef, maar veel naïever is het idee dat je een oorlog kunt voorkomen door je te bewapenen. Dat is niet alleen naïef, het is ook krom en vals. Bewapening is juist waar de daardoor gecreëerde ‘vijand’ bang voor is en waar die dus op zal reageren, zoals die hele invasie in Oekraïne mede een reactie was op uitbreiding van de invloedssfeer van de NAVO. Niet dat Poetin niet sowieso al zijn oog op die regio had laten vallen, ik pleit hem niet vrij, hij is net zo beroerd als elke andere machthebber met behoefte aan Lebensraum – maar het belangrijke punt is dat de PvdD is gevallen voor dit scenario, voor het idee dat bewapening soelaas biedt.

En daarmee lijkt niet alleen de nieuwe partij Vrede voor Dieren, maar ook de SP de PvdD voorbijgestreefd als pacifistische partij. In een interview in de Groene Amsterdammer zegt Ruud Kuin van het wetenschappelijk bureau van de SP: ‘Die vijf procent van het bbp, een gigantisch bedrag van in totaal 53 miljard euro, dat is een Trump-norm die de kas van de Amerikaanse wapenindustrie spekt. Poetin zal niet zomaar ons land, of een ander Europees land, binnenvallen. Naar mijn mening is hij niet uit op landjepik, of op uitbreiding van zijn invloedssfeer – dat is een frame dat wordt neergezet. Poetin wil af van de dreiging aan zijn grens, en die is aangezwengeld door Europese politici. Ik verzet mij tegen de bangmakerij en de oorlogsretoriek in dienst van de wapenindustrie.’

5.

De Partij voor de Dieren was zo’n mooie partij, met zo’n unieke en revolutionaire invalshoek: geen politiek bedrijven vanuit ons eigen subjectieve standpunt, ongeacht de kosten voor de aarde en de natuur, maar de hele wereld in ogenschouw nemen door niet vanuit onszelf maar naar onszelf te kijken vanuit het belang van kwetsbare wezens die deel uitmaken van deze aarde maar niet voor zichzelf kunnen opkomen, die aan onze genade zijn overgeleverd. Er sprak een Nietzscheaanse herwaardering van alle waarden uit, waarin ook de tegenstelling links/rechts zijn betekenis verloor – niet omdat alles wat voorgeeft neutraal te zijn stiekem toch rechts is, maar omdat dieren niet links of rechts zijn. Voor hen is de wereld sinds Poetin niet veranderd.

Wat een weelde: de vrijheid om niet in een kamp terecht te komen, zoals Niko Koffeman het noemde. En nu?

‘Nooit eerder stond ‘progressief’ voor exponentiële groei van de defensie-industrie. Nooit eerder stond ‘groene politiek’ voor legergroene politiek die dieren, natuur en milieu ondergeschikt maakt aan een oorlogseconomie,’ lees ik op de website van Vrede voor Dieren. En ook:

‘In de bio-industrie worden dagelijks miljoenen dieren geboren om te lijden en te sterven. Dit geweld tegen weerloze wezens is onlosmakelijk verbonden met het geweld dat mensen elkaar en de aarde aandoen.’

Ik weet niet of Vrede voor Dieren dat elan weer zal kunnen opbrengen. Ik weet wel ik niet mijn stem ga weggooien door zogenaamd strategisch te stemmen. Eén keer in de vier jaar, soms iets vaker, kun je direct laten weten hoe jij over de dingen denkt. Met een strategische stem laat je het aan anderen over om wat jij wil te vertalen en te laten verwateren in een compromis. Daarmee geef je die kleine invloed die je morgen hebt, bij voorbaat al uit handen. Stem met je hart, hou vast aan je idealen, denk aan de dieren, denk aan alle mensenlevens die behouden kunnen blijven als je niet toegeeft aan cynische politiek.

Daan van Golden, fatisch kunstenaar bij uitstek

Een stervormige barst die precies in het midden van een margrietje ontspringt, dat vond Daan van Golden mooi. Hij liet de barst intact (NB een oxymoron) en plaatste er een tweede glasplaat overheen. Ik wilde het fotograferen, maar werd gehinderd door de reflectie van lampen en mijn eigen kop. Om het effect tegen te gaan, ging ik er zo dicht mogelijk op staan, maar bedacht toen dat ik daarmee misschien tegen de geest van Van Golden inging. Die vond dat soort artefacten juist mooi, van dubbelopnamen in zijn foto’s tot schaduwen op doeken: het leverde in alle gevallen nieuwe, onverwachte beelden op. Was het niet dwaas om de artistieke waarde daarvan te laten bepalen door een onzichtbare, apostolische intentie in plaats van door het zichtbare, fatische resultaat? Zijn open, beschouwelijke, en ietwat oosterse gelatenheid deed me denken aan die van John Cage, die ook het toeval en allerlei invloeden toeliet in zijn muziek die officieel niet tot het werk behoorden, maar die wel degelijk meeklonken.

Je komt dan vanzelf voor de vraag te staan: wat is eigenlijk het onderwerp van het werk? Is dat wat je wilt laten zien, of is dat wat er überhaupt te zien is, bij deze lichtinval, op dit uur van de dag? Daarmee verliest het onderwerp aan belang en schuift de achtergrond naar voren, precies zoals dat bij Matisse was gebeurd, die Van Golden diepgaand heeft beïnvloed. De illusie van het perspectief verdwijnt, voor- en achtergrond vallen samen, de voorstelling wordt even plat als het doek.

Matisse, La Desserte rouge, 180 × 220 cm, 1908.
Daan van Golden, Collage met passe-partout, 1965, papier op karton, 50 x 50 cm.

Dan is er ook niets meer tegen om die achtergrond te privilegiëren ten opzichte van het onderwerp, dus om van de achtergrond het onderwerp te maken en van elk ander onderwerp af te zien! Zo kwam Van Golden tot zijn schilderijen van pakpapier, van bloemmotieven, van theedoekpatronen, en ten slotte zelfs tot schilderijen van de drager zelf, het witte schildersdoek. Is dit niet ongeveer wat Van Dixhoorn ook doet: de titel afdoen als bijzaak en het medium tot hoofdzaak promoveren?

Daan van Golden, White Painting, 1966. Synthetische lakverf op canvas op paneel achter glas.

Behalve aan hem, aan Cage en Matisse moest ik ook denken aan mijn oude mentor Rinus van den Bosch, die de werkelijkheid op zichzelf ook al wonderlijk en schitterend vond en waar nauwelijks iets aan veranderd hoefde te worden, behalve misschien een licht accent of nuance. Het verschil is alleen dat Van Golden lang en nauwgezet aan het werk was om elk detail natuurgetrouw over te brengen. Ook op dat vlak moest het onderwerp, het 𝑤𝑎𝑡 het dus afleggen tegen het 𝑑𝑎𝑡, het werken, het maken van het werk. Tegen het leven kan niets op, ook de kunst niet.

Rinus van den Bosch, Koningin Juliana, 1975. olieverf op doek.
Daan van Golden, Mozart, 2010, olieverf en potlood op doek.

Daan van Golden: The Original
Stedelijk Museum Schiedam
22 mrt t/m 14 sep 2025

De ware geest van de jazz

Met mijn zus en jazzmaatje Andrea naar het North Sea Jazz Festival. We gingen voor onze held John Scofield, die dit keer – op de kop af veertig jaar nadat we hem voor het eerst zagen in de band van Miles Davis – aantrad in duoformatie met bassist Dave Holland, een andere levende legende.

Het gebrek aan begeleiding werd met veel virtuositeit gecompenseerd, maar dat gaat toch snel vervelen. Ik dacht aan de regels ‘Daarom streeft niet de meester maar geeft / meesterschap aan de onmacht’ maar bedoelde Lucebert daarmee niet dat je fouten niet uit de weg moet gaan als je wilt slagen, dat je de eenvoud opzoekt en in simpele gebaren je grootheid laat zien? Scofield en Holland leken meer Goethe’s ‘In de beperking toont zich de meester’ voor ogen te hebben gehad.

Nee, dan het Ancient Infinity Orchestra, een dertienkoppige formatie inclusief harp, viool, cello, zang en twee contrabassen. De band deed zijn naar Leopold zwemende naam eer aan met bezielde muziek in het idioom van Alice Coltrane, Pharoah Sanders etq. maar ook hier liet het gebrek aan een stevige ritmesectie zich voelen. Infinity komt dan in eternity te verkeren, en dat is de bedoeling niet.

Veel meer aan onze trekken kwamen we in een achterafzaaltje bij het Philipp Rüttgers Trio, een formatie die uitsluitend uit een ritmesectie bestaat, met de naamgever op piano, Thomas Pol op bas en Sun-Mi Hong op drums. Ze speelden eigen composities waarvan de inkt soms maar net droog was. De geest van instant composition, van Charles Mingus met name, bloeide erdoor op: samen ergens aan beginnen en zien waar je uitkomt. Het resultaat was een avontuur waarvan de goede afloop werd gewaarborgd door voortdurend onderling contact, waar het publiek vanzelf aan deelnam. Actieve betrokkenheid dus, ipv je door vertoon van meesterschap te laten intimideren.

Als laatste de band van Joshua Redman, een begenadigd saxofonist die met een zangeres een aantal bekende tunes uit het poprepertoire bracht. De zang en de melodieën fungeren hierbij als een soort repoussoir, een handreiking aan het publiek om de overstap naar het wilde avontuur van de jazz te maken. Maar in de praktijk wordt de muziek een vehikel voor solo’s van de opeenvolgende instrumentalisten, in het bijzonder Redman zelf. Het is heel knap en heel goed, maar spannende of avontuurlijke muziek levert het niet op: het is jazz zoals jazz moet zijn, precies het tegendeel van wat jazz kan zijn.

Conclusie na deze lange dag: de ware geest van de jazz ademt misschien alleen in de kleine zaaltjes. Nochtans lieten we ons de decadente lekkernijen van het festival goed smaken. Tot volgend jaar!

De ware geest van de jazz

Met mijn zus en jazzmaatje Andrea naar het North Sea Jazz Festival. We gingen voor onze held John Scofield, die dit keer – op de kop af veertig jaar nadat we hem voor het eerst zagen in de band van Miles Davis – aantrad in duoformatie met bassist Dave Holland, een andere levende legende.

Het gebrek aan begeleiding werd met veel virtuositeit gecompenseerd, maar dat gaat toch snel vervelen. Ik dacht aan de regels ‘Daarom streeft niet de meester maar geeft / meesterschap aan de onmacht’ maar bedoelde Lucebert daarmee niet dat je fouten niet uit de weg moet gaan als je wilt slagen, dat je de eenvoud opzoekt en in simpele gebaren je grootheid laat zien? Scofield en Holland leken meer Goethe’s ‘In de beperking toont zich de meester’ voor ogen te hebben gehad.

Nee, dan het Ancient Infinity Orchestra, een dertienkoppige formatie inclusief harp, viool, cello, zang en twee contrabassen. De band deed zijn naar Leopold zwemende naam eer aan met bezielde muziek in het idioom van Alice Coltrane, Pharoah Sanders etq. maar ook hier liet het gebrek aan een stevige ritmesectie zich voelen. Infinity komt dan in eternity te verkeren, en dat is de bedoeling niet.

Conclusie na deze lange dag: de ware geest van de jazz ademt misschien alleen in de kleine zaaltjes. Nochtans lieten we ons de decadente lekkernijen van het festival goed smaken. Tot volgend jaar!

Het Nee van de Rolling Stones

Genoten van Unzipped, een schitterende tentoonstelling over de Rolling Stones in het Groninger Museum. De tentoonstelling start beneden met een fel-realistische reconstructie van Edith Grove, het appartement dat de eerste bandleden met elkaar deelden, gaat op de eerste verdieping verder met een nagebouwde opnamestudio en eindigt met een grote finale op de bovenste etage van een concert op Cuba.

De Stones en popmuziek, in haar zuivere vorm, zijn equivalent aan elkaar. Beide belichamen verzet tegen het gezag en de cultuur van ouders. Ze zijn een groot Nee, een consequent volgehouden ontkenning, zonder dat ze er een alternatief verhaal tegenoverstellen, want dat zou ook weer ontkend moeten worden. Er is hier geen dialectiek, want hun antithese lost niet op in een synthese; satisfaction wordt nooit bereikt. Ze zijn de ‘Geist der stets verneint’, hun geflirt met de duivel, wiens geitenkop in de soep belandt, hun mantra ‘Paint it black’: het staat allemaal tegenover het Ja van de Beatles en hun witte, smetteloze boodschap van liefde.

Dat de tentoonstelling eindigt op Cuba is veelzeggend, want uiteindelijk is het de zonnige wereld van het kapitalisme die ze hun Nee in het gezicht werpen.

De tentoonstellingmakers stelden deze fraaie playlist samen uit invloeden op de Stones, van Muddy Waters en John Lee Hooker tot Robert Johnson en Bo Diddley.