In het huis van Rinus van den Bosch, die mij in de laatste jaren van zijn te korte leven een tijdje onder zijn hoede nam 1 heerste een onbeschrijflijke chaos – voor zover chaos kan heersen dan. Overal lag troep en andere, in de loop van vele jaren bijeen gescharrelde ‘handel’ uit veilinghuizen en overal vandaan. Eén element onttrok zich aan die vrolijke verstrooiing van aardse materie: een enorme wandkast met daarin honderden, misschien wel een paar duizend elpees in nauwgezette alfabetische volgorde, allemaal uit het klassieke repertoire.
Rinus liet mij kennismaken met de liederen van Schubert en Schumann in uitvoeringen van Richard Tauber en Dietrich Fischer-Dieskau; ik wist niet dat het bestond of bestaan kon. Om beurten begeleidden we elkaar op zijn piano of we zongen ze in de auto van de kroeg naar zijn huis, dat hij door mij liet schilderen in een poging me uit die kroeg te trekken. Op een dag in 1995, één jaar voor zijn dood, gaf hij me een exemplaar van Regenlicht – illusie voor piano, een in eigen beheer uitgegeven partituur van twee bladzijden. Het zag er buitenissig uit, met tempo-aanduidingen als 1/8 + 3/4, 7/4 en 6/2 en het stuk eindigend op de allerhoogste toets van het klavier. Eindelijk een keer! Maar wat was dit: materiaalonderzoek, verkenning van een nieuw metier? Het zat ook vol instructies voor de dynamiek en voor het pedaal, en zelfs de totale duur had hij strikt bepaald op 2 minuten en 15 seconden.
Dat is wel vreemd: in zijn beeldend werk liet Van den Bosch juist veel over aan de kijker. Zijn schilderijen en tekeningen waren maar ‘voorstellen’, of ‘kleine gebaren’, even onvoltooid als de poëzie van Leopold. De kijker moet er zelf aan het werk en als een impressionist zijn ogen sluieren om oog te krijgen voor de werkelijkheid achter de feiten.
Een ‘illusie voor piano’… met het doorprikken van illusies begint een dialoog die als motto aan het werk voorafgaat:
Dat zijn duiven.
En die zwaan dan?
Dat is een reiger.
Ik bedoel die daar rechts.
Dat is een eend.
De rolverdeling is duidelijk: een kind (de kunstenaar) als eerste spreker, een autoriteit (vader, God) als tweede. Het kind wijst aan, de wet benoemt en legt vast. Maar wat blijft daarvan over als het licht verglijdt, of als door regen het beeld troebel wordt?
Allicht is dat de reden van al die instructies en tempowisselingen: het beeld is zo aan veranderingen onderhevig dat de weergave voortdurend aan de nieuwe omstandigheden moet worden aangepast. Dat is de paradox van dit impressionisme: het klankbeeld is wazig en vaag, net als de foto op het omslag, maar de uitvoering luistert nauw.
Daarom ben ik blij dat ik na meer dan twintig jaar in Jacob Engel ten slotte de professionele pianist vond die het voor me uit wilde voeren en opnemen. Het is voor mij een kleine sensatie om nu eindelijk naar dit onderdeel van Rinus’ werk te kunnen luisteren.