Linkse humor

Gisteravond de drie afleveringen van ‘Van Kooten en De Bie sloegen weer toe’ achter elkaar gebinged, zoals dat vroeger ging: je keek naar die twee omdat het moest. Dat was je, zo dacht je, verplicht aan je goede smaak en aan je goede geweten. In werkelijkheid moest het omdat er niets anders was: vooral aan dat gegeven dankt het modernisme met zijn hoge waardering van hoge cultuur zijn gelijk van die dagen.

Dat gelijk was ook de motor van de humor van Van Kooten en De Bie. Humor was een middel om het gelijk van wie in de samenleving aan het kortste eind trok over het voetlicht te krijgen. In de jaren zestig en zeventig kwam maatschappijkritiek tot uiting in kunst, satire en ludieke acties. In 1998, toen ze ermee ophielden, was de brandstof voor hun humor op; het grote verhaal had afgedaan, rechts-populisten sprongen in het vacuüm en eigenden zich een nieuw gelijk en daarbij behorende humor toe.

En nu? De kunst, satire en ludieke acties hebben plaatsgemaakt voor intimidatie, complottheorieën en leedvermaak; het gelijk van toen voor post-waarheden.

Wat beklijft er van Van Kooten en De Bie, vraagt Coen Verbraak aan het eind van zijn terugblik: niet zozeer een type, zoals Van Kooten denkt (Jacobse en Van Es) of een compilatie van aan de tijd ontstegen sketches volgens De Bie, maar de vormgeving van een mentale ruimte, waarin types uit de marge een bestaan opeisten, en waarop door Van Kooten en De Bie zelf vanuit hun hoge umpirestoelen werd toegezien. Een ruimte waar je je thuis voelde, juist omdat hij nog veroverd moest worden. De ‘verbeelding’, d.i. een voorstelling van een nieuwe wereld, was aan de macht.

Sindsdien heeft de macht zich meester gemaakt van de verbeelding en is een algehele verkramping aan de macht gekomen. Wie opent de ruimte weer?