Een antwoord uit het verleden

Wie mij een beetje kent, kan zich allicht voorstellen dat ik me wel eens afvraag hoe mijn vader, met wiens nalatenschap ik inmiddels bijna 20 jaar in de weer ben, zich in deze tijd tot de wereld verhouden zou hebben. Zou hij een computer hebben gehad? Antwoord: ja, want die had hij immers al, vanaf het eind van de jaren tachtig. Zou hij hebben geblogd? Zeer waarschijnlijk: zijn dagboeknotities uit zijn laatste jaren laten precies die combinatie van persoonlijk wedervaren, bespiegeling, politiek commentaar en faits divers zien die het genre kenmerkt.
En wat zou hij van Benno Barnard en zijn literaire kornuiten hebben gevonden, die deze querulant-met-persoonlijke-agenda vandaag in De Standaard hun steun betuigen? Welnu: uit zijn reactie op de Rushdie-affaire die in 1989 om zich heen greep, kan het antwoord zonder veel moeite worden afgeleid.

Niet overigens dat Barnard en zijn bende met Rushdie vergeleken kunnen worden. Rushdie zocht geen gelegenheid om zich te profileren en samen met ‘gelijkgezinden’ een intelligentsia te vormen. Zelf Sartretje spelen: de verborgen wensdroom achter de oproep tot meer rumoer in de letteren.

Een antwoord uit het verleden dus, op een prangende kwestie van vandaag.

—o0o—

18 februari 1989

Rushdie heeft iets geschreven, dat hem in de Islamitische wereld niet in dank is afgenomen. In Canada en Duitsland zal zijn boek niet opnieuw worden uitgegeven, in de V.S. is de voorraad allang weer uitverkocht, en ziet men uit naar een tweede druk. In Iran werd zijn boek verbrand, hij vogelvrij verklaard; in Pakistan vielen doden. De wereld in rep en roer, het Verenigd Koninkrijk en de British Airways vooral. Alleen hier zijn we dat niet. Wij houden niet van chaos. Wij vinden goddank de gramschap der moslims interessant: veel interessanter dan alle terreur en alle doden bij elkaar. Bij ons vergelijkt men hun religieuze opwinding met die van de E.O. bij bijvoorbeeld de film The last temptation of Christ. Nog mooier werd het toen voor deze gelegenheid het Ezelproces van Van het Reve van stal werd gehaald. Maar wat is dat allemaal toch armetierig, vergeleken bij het grote en gevaarlijke gebaar van de mohamedaan.

Al in ’51, herinner ik me, kreeg W.F. Hermans, die in het eerste hoofdstuk van Ik heb altijd gelijk 1 de katholieken beledigd zou hebben, een proces aan zijn broek. Hij werd vrijgesproken, omdat niet hij er een mening op na hield: dat deed de hoofdpersoon van zijn boek, zijn fictie. Maar hoe straf je een hoofdpersoon? Fictie is geen mening, maar literatuur, en misschien betekent literatuur in tegenstelling met de rechterlijke uitspraak helemaal niets. 2 Ik wil maar zeggen dat het gezonde verstand het hier steeds won sinds ’51: de vrijdenker kreeg altijd gelijk, de ware christen werd een beetje voor krankzinnig gehouden. Zijn de moslims eigenlijk niet ook krankzinnig? Nietzsche zei van de boeddhisten dat ze anders doen dan de niet-boeddhisten en voor de moslims geldt toch wel hetzelfde, denk ik. Maar christenen, zei Nietzsche, doen alles als alle andere mensen en hebben bovendien “een christendom van ceremoniën en stemmingen” daarbij. Dat is misschien hun gekte.

Sinds kort is de vrijheid van meningsuiting een heilige koe in ons land. Opeens wordt zij verdedigd met een geloofsijver die op het voorteken na niet te onderscheiden is van deze die letters als ketters wil verbranden. Een buitengewone nervositeit maakt zich meester van onze schrijvers, uitgevers, lezers, journalisten en media. Uitspraken die al te boud, ideeën die al te lichtzinnig, plannen die al te bont zijn, te groots, te meeslepend en te ver weg van alle realisme. Die voortkomen uit de onuitgesproken eis om koste wat het kost, te handelen. Kijk daarentegen naar Roald Dahl in de krant van vandaag:

“Wanneer het leven van een schrijver en diens uitgever op het spel staan voor een morele kwestie en wanneer men van doen heeft met fanatici, kan men beter wijken (…). Als ik in een zelfde positie zou verkeren als Rushdie, zou ik er geen moeite mee hebben als het boek in de papiervernietiger belandt voor het welzijn van alle personen die worden bedreigd. Dat zou mensenlevens sparen”.

Dit wijze “bei Zweifel nie” zal hem nog wel lang worden nagedragen, vermoed ik, maar zijn woorden spreken mij aan. Rushdie zelf denkt er zo over:

“Als schrijver van The Satanic Verses erken ik dat islamieten in veel delen van de wereld oprecht verdriet hebben van de publikatie van mijn boek. Waar wij in een wereld met veel geloven leven, herinnert deze ervaring ons eraan dat wij ons allen bewust moeten zijn van de gevoeligheid van anderen” (tv-Journaal van vandaag).

Wij hebben nu eenmaal te maken met de morele soort: de christen, de politicus, de moslim en nou weer met de fundamentalistische rationalist, van wie Robespierre, die in Nederland veel te veel aanhangers heeft, het prototype is. Men denkt hier maar al te graag dat de vrijheid van meningsuiting belangrijker is dan de vrijheid van Rushdie, dan de vrijheid van mensen. Maar allicht vergist men zich daarin.

Ik denk dat fictie iets meer is dan literatuur. Fictie spoort tot denken aan en is een vorm van denken – over jezelf, de ander, de wereld. Maar een boek dat de politicus in ons activeert terwijl het de op sensatie beluste lezer in ons bevredigt, 3 is het offer van een mensenleven niet waard. Wij willen van een boek dat het ons in onze totaliteit aanspreekt. En ik? – ik ben niet eens nieuwsgierig naar dat boek van Rushdie.

—o0o—

19 februari

Toen Den Uyl, lang geleden, van de christenen (en van sommige sociaal-democraten) zei, dat ze zich “de betere helft van de samenleving” voelden, stelde hij een psychologisch feit vast dat hen in het verkeerde keelgat schoot. Dat moest hij de nederige medemens bij alle vrijheid van meningsuiting toch liever niet aandoen. In eigen kring hield men hem voor, dat hij zich als een Christen had moeten gedragen en niets had moeten zeggen. Dat is natuurlijk niet moeilijk. In Nederland eist het christelijk geloof nu eenmaal de gehele mens niet op. Geloof raakt ons maar half of niet. Den Uyl had dan ook de meerwaarde der christenen in die ceremoniën en stemmingen moeten zoeken, waar Nietzsche het over had. Dan pas had hij niets gezegd en was hij het Risico van zijn Vogelvrijverklaring en van smartelijk Partijleed in een Geschokte Kamer uit de weg gegaan.

Als men de mohamedaanse onverdraagzaamheid tegenover de beschaving van de christenen wil plaatsen, dan moet men dit zogenaamde “respect voor andermans geloof” bij mensen wier god al eeuwen halfdood of gestorven is, afwegen tegen de machteloze woede van de moslims, voor wie geloof en leven wèl éen zijn. Zij voelen zich geraakt in het diepste en waardevolste dat ze bezitten, in het hart van hun cultuur. Daar speculeerde Khomeini op en daar reageerde het verlichte westen weer op, door de vrijheid van meningsuiting op te blazen tot het fetisj van de mythe van het verlichte en superieure blanke ras. Maar wie zich afvraagt waar de geloofwaardigheid werkelijk woont, verwerpt die racistische mythe evenzeer als de geestdrijverij van de idioot van Teheran en brengt zich met enig verlangen Saladin en de “afvallige” Bassa Selim voor de geest. 4 Zou het vandaag de dag nou echt zo moeilijk zijn om in het oosten zulke mensen – échte mensen – te ontmoeten?

—o0o—

6 maart 1989

De Osservatore Romano noemt Rushdie’s boek “godslasterlijk en kwetsend voor miljoenen gelovigen”. Het religieuze gevoel van de moslims dat door Rushdie diep is gekwetst, “eist ons respect”, zegt het Vaticaan ondogmatisch. In de laatste tijd veroordeelde het uiterst dogmatisch Scorsese’s The last temptation of Christ, Je vous salue Marie van Godard, Umberto Eco’s De slinger van Foucault en nu staat ook Rushdie’s boek op de index. Hoe turks is de paap? Over Dantes Goddelijke komedie zwijgt hij. Maar Islamieten vinden dat boek kwetsend en godslasterlijk en Islamitische extremisten bereiden zich erop voor het graf van de dichter op te blazen. Met welke motivering de H. Vader de godslasterlijke taal van Dante zal rechtvaardigen – want daar moet het toch van komen – wacht de wereld geduldig af.

—o0o—

Laten we maar afsluiten met een mooi stukje muziek:


  1. Dit hoofdstuk werd gepubliceerd in Podium, 1951.
  2. Mulisch zei in die tijd in elk interview dat hem werd afgenomen: “Ik heb geen mening”, en dat wou zeggen: “Ik ben een schrijver”. In Voer is die opvatting een beginsel.
  3. Ik zeg niet dat Rushdie’s boek dit oogmerk heeft; het heeft wèl dit effect.
  4. “Afvallig”, volgens Pedrillo uit Mozarts Die Entführung aus dem Serail, waarin Bassa Selim éen van de hoofdfiguren is.