Een denker te midden van de menigte

Over solidariteit, populisme en poëzie

Stratenmakers verwijderen pal tegenover het Witte Huis het Black Lives Matter-voetpad.
© Caroline Gutman / The Washington Post / Getty Images. Overgenomen uit Groene-artikel.

‘Ben ik nog wel links?’ vroeg ik me af tijdens het lezen van een 𝐺𝑟𝑜𝑒𝑛𝑒-artikel van Ewald Engelen (Links moet minder onnozel worden, 𝐷𝑒 𝐺𝑟𝑜𝑒𝑛𝑒 𝐴𝑚𝑠𝑡𝑒𝑟𝑑𝑎𝑚𝑚𝑒𝑟, 2 juli 2025) over het boek 𝑂𝑢𝑡𝑐𝑙𝑎𝑠𝑠𝑒𝑑 van Joan Williams. In het stuk worden alle redenen opgesomd waarom de achterban van links naar radicaal of extreem rechts is overgelopen. Het hele artikel is erg de moeite waard, maar vooral onderstaande litanie is me uit het hart gegrepen:

[Joan Williams] laat er geen twijfel over bestaan dat de linkse brahmanen er op dit moment alles aan doen om [het] midden verder van zich te vervreemden, zo schrijft ze in 𝑂𝑢𝑡𝑐𝑙𝑎𝑠𝑠𝑒𝑑. Door de worsteling met migratie te lezen als uiting van racisme en xenofobie in plaats van een begrijpelijke behoefte aan zekerheid en stabiliteit in de snel veranderende, precaire wereld van het neoliberale werk. Door blind te zijn voor het eigen racisme in de vorm van een netwerk van slecht betaalde migranten die voor de zorg van have en goed opdraaien: van kinderopvang en schoonmaak tot pakketjesbezorgers en beveiligers. Door traditionele gezinspatronen te veroordelen als toxische masculiniteit in plaats van ze te zien als een poging van gekrenkte, afgewaardeerde mannen om nog iets van hun maatschappelijk status en trots te behouden.

Door hooghartig neer te kijken op religie als relict uit vroegere, onwetenschappelijke tijden zonder te beseffen dat de kerk in veel gevallen de enige overgebleven steun en toeverlaat is in een onveilige wereld. Bovendien: therapie en coaching zijn duur, terwijl bidden gratis is. Door de politieke tegenstander als fascist te brandmerken (en daarmee zijn aanhangers), waarmee de deur naar empathie, gesprek en wederzijds respect definitief wordt dichtgegooid. Door de volkse behoefte aan gemeenschap te lezen als uiting van conservatisme waartegen de eigen behoefte aan groots en meeslepend leven superieur afsteekt, zonder te beseffen dat dat een stuk makkelijker is als je ouders vermogend zijn.

Door bescherming van de democratische rechtsstaat tot inzet van je campagne te maken, terwijl die het midden nu al een halve eeuw in de steek laat. Door coronamaatregelen te steunen die de welgestelden en laptopwerkers nauwelijks schaden, maar dramatisch uitpakken voor handwerkers en kleinbehuisden en vervolgens oom agent met de lange latten op de ‘wappies’ af te sturen als ze het wagen te demonstreren. Door complotdenken te zien als teken van intellectuele inferioriteit in plaats van als het enig overgebleven ‘wapen van de zwakken’, die een onnodig ingewikkelde samenleving tenminste overzichtelijk en begrijpelijk maakt.

Door te denken dat het een teken van progressiviteit is om voor een basisinkomen te zijn, terwijl het midden zich juist voorstaat op zijn ethos van hard werken en je eigen broek ophouden. Door je voor te staan op je ethische consumptiegedrag (van elektrische auto tot warmtepomp tot havermelk) zonder erbij stil te staan dat velen zich dat niet kunnen veroorloven. Door eindeloos af te geven op grote vervuilers zonder je er rekenschap van te geven dat daar mensen werken die trots zijn op wat ze doen en status ontlenen aan de producten (van benzinemotor tot biefstuk tot vliegvakantie) waar nog steeds veel consumenten plezier aan beleven. En door je economische politiek te beperken tot armoedebestrijding en herverdeling achteraf via uitkeringen, toeslagen en belasting terwijl de middengroepen niet hun hand willen ophouden maar lonend, stabiel werk willen, goede universele publieke diensten en meer ruimte voor het ondernemerschap van boer, middenstand en kleinbedrijf.

Een term die in het artikel verrassend genoeg niet valt, maar onlosmakelijk aan dit discours verbonden is, is natuurlijk de kwalificatie ‘deplorables’ van dat midden door voormalig presidentskandidaat Hillary Clinton, waarmee ze het hele dédain van links voor de eigen achterban en het verraad daarvan – bij ons het verlies van de ‘ideologische veren’ onder Kok – in een enkel woord samenvatte. Maar Michelle Obama kon er ook wat van: ‘When they go low, we go high’ geeft blijk van dezelfde morele verhevenheid en distinctiedrift.

Beeldgedicht van Luceberts ‘het vlees is woord geworden’.

Een frase van Lucebert die hierbij door mijn hoofd speelt, luidt ‘de dichter is een denker temidden van de menigte’. Hij drukt daarmee een fundamentele solidariteit uit van een mondige elite met een onmondige onderklasse. Maar hij zegt erbij: het is een ‘elite van de geest’, wat betekent dat ze voor iedereen open staat, voor alle klassen.

Misschien is dat te naïef, te veel een Amerikaanse droom: die onderklasse heeft allicht geen tijd of energie om zich beschikbaar te stellen voor het oude socialistische ideaal van de volksverheffing, en misschien ook geen behoefte daaraan: hoeveel makkelijker is het niet om je aan te sluiten bij lieden die zich jouw rancune eigen maken, die een groep uit jouw klasse maar met een andere etnische achtergrond tot zondebok verklaren en die jouw taal spreken? Ziedaar, na bovenstaande litanie, in een notendop het verraad van rechts.

Hoe herken je de verrader? Hieraan, dat hij jouw taal spreekt. Dat wil zeggen, zich jouw taal heeft toegeëigend. Taal in de ruimste zin: tekens die gedecodeerd kunnen worden tot een boodschap die door de mensen die het betreft niet wordt misverstaan. Trumps rancune, de overtuiging genaaid te zijn door het establishment (‘Biden’), de anti-elite-agenda, het wantrouwen, de haat en de intentie om de onvrede vlam te doen vatten tot aan de kladderadatsj – met de bestorming van het Capitool als eerste voorbode. Het zijn stuk voor stuk bevestigingen, verdubbelingen, spiegels waarin het ‘midden’ zich herkent, en waarmee al een groot deel van de behoefte aan erkenning wordt bevredigd.

Deleuze, wanneer hij het over literatuur heeft, zegt dat alle grote auteurs ahw. ondergronds gaan in een minderheidstaal: niet per se de taal van een minderheid, maar een nieuwe taal die ze zelf creëren. Op die manier worden ze vreemdelingen in de taal waarin ze zich uitdrukken, ook al is het hun moerstaal. Lucebert is daar een perfect voorbeeld van: geboren in de Jordaan, zoals hij zelf zei een ‘echte Jordanees’, niet zo’n namaak-figuur als Johnny Jordaan of Willy Alberti, die juist voorbeelden waren van taalspeculanten, verraders die hun publiek terugduwden in hun hok door hen in eigen afkomst en cultuur te smoren, in plaats van hen daar een uitweg uit te bieden. Lucebert daarentegen ging er met die taal vandoor en creëerde een eigen, nieuwe taal.

Deleuze geeft nog het voorbeeld van Heinrich von Kleist; wat hij over hem zegt geldt niet minder voor Lucebert:

Kleist, wat voor taal heeft die in het Duits wel niet tot leven gewekt, met al zijn verkrampte lachjes, lapsussen, geknars, onduidelijke klanken, langgerekte verbindingen, bruuske versnellingen en vertragingen, een taal die wel het afgrijzen moest wekken van Goethe, de grootste vertegenwoordiger van de meerderheidstaal, maar evengoed een taal waarin Kleist werkelijk de vreemdste resultaten bereikte, verstarde beelden en een duizelingwekkende muzikaliteit?

Solidariteit is niet: zo schrijven dat de menigte je begrijpt, maar strijden voor de menigte met wapens die zij zelf niet heeft.

De blikvernauwing van de weldenkendheid

Ronald Plasterk, voormalig minister van Onderwijs, schreef in De Telegraaf een bejubeld stuk over de oorlog in Gaza waarin hij vooral zijn eigen blikvernauwing lijkt te willen bewijzen. Hamas, zegt hij, maakt burgerslachtoffers, gaat zich te buiten aan ernstig geweld, kent een ‘doodscultuur’ met 72 maagden enz. (altijd weer die maagden in dit soort stukken), gijzelt burgers als menselijk schild en viert zingend in de straten de dood van anderen. Plasterk is er klaar mee en maakt het zichzelf makkelijk: Hamas moet op grond hiervan categorisch veroordeeld worden.

Waar hij niet aan denkt is dat er in de Gazastrook, met een oppervlakte van 2x Texel, 2 miljoen mensen wonen. Hij vergeet dat Israël over een modern en gedisciplineerd leger en geavanceerd wapentuig beschikt, waartegen Hamas volstrekt kansloos is: welke militaire doelen zouden ze moeten raken? Hij vergeet dat de Palestijnen in Gaza al decennialang dagelijks worden gepest en vernederd; vindt hij het gek dat ze hun overwinningen op die vijand vieren? Zo veel andere reden voor blijdschap zijn er niet in Gaza. En dat sluit weer aan op die doodscultuur: ja, wat hebben ze ook te verliezen?

Plasterk doet alsof het om een strijd tussen twee gelijkwaardige partijen gaat en dat Hamas andere keuzes zou kunnen maken. Hij vergelijkt de groepering met de legers van Nederland, Engeland, de VS, ‘met mensen die in hun opleiding geleerd hebben wat ze wel en niet mogen doen’, en ziet dat kennelijk als norm waartegen Hamas moet worden gehouden: beroepslegers met de modernste uitrustingen tegenover een wanhopige, in een hoek gedreven gemeenschap die zichzelf van een illusie moet voorzien (de 72 maagden) om de moed erin te houden.

Dit soort praat laat alleen maar zien hoe weinig realiteit er in het denken van zo’n man zit, en hoeveel arrogantie en tunnelvisie.

‘Hoe’, vroeg Deleuze in 1978 al, ‘kunnen de Palestijnen “echte partners” zijn in vredesbesprekingen als ze geen land hebben? Hoe kunnen ze een land hebben als het hen is afgenomen? De Palestijnen hebben nooit een andere keuze gehad dan onvoorwaardelijke overgave. Het enige wat hen werd aangeboden was de dood. In het Israëlisch-Palestijnse conflict worden de acties van de Israëli’s beschouwd als legitieme vergelding (ook als hun aanvallen buitenproportioneel zijn), terwijl de acties van de Palestijnen zonder mankeren worden geframed als terroristische misdaden. En de dood van een Palestijn heeft lang niet dezelfde waarde of dezelfde impact als de dood van een Israëliër. ()

Voor een “definitieve oplossing” van de Palestijnse kwestie kan Israël rekenen op de bijna unanieme hulp van andere landen (). De Palestijnen, een volk zonder land en zonder staat, () weten waar ze het over hebben als ze zeggen dat ze er alleen voor staan.’

Geen woord daarover bij de weldenkende Plasterk, toonbeeld van beschaving en humaniteit.

Linkse humor

Gisteravond de drie afleveringen van ‘Van Kooten en De Bie sloegen weer toe’ achter elkaar gebinged, zoals dat vroeger ging: je keek naar die twee omdat het moest. Dat was je, zo dacht je, verplicht aan je goede smaak en aan je goede geweten. In werkelijkheid moest het omdat er niets anders was: vooral aan dat gegeven dankt het modernisme met zijn hoge waardering van hoge cultuur zijn gelijk van die dagen.

Dat gelijk was ook de motor van de humor van Van Kooten en De Bie. Humor was een middel om het gelijk van wie in de samenleving aan het kortste eind trok over het voetlicht te krijgen. In de jaren zestig en zeventig kwam maatschappijkritiek tot uiting in kunst, satire en ludieke acties. In 1998, toen ze ermee ophielden, was de brandstof voor hun humor op; het grote verhaal had afgedaan, rechts-populisten sprongen in het vacuüm en eigenden zich een nieuw gelijk en daarbij behorende humor toe.

En nu? De kunst, satire en ludieke acties hebben plaatsgemaakt voor intimidatie, complottheorieën en leedvermaak; het gelijk van toen voor post-waarheden.

Wat beklijft er van Van Kooten en De Bie, vraagt Coen Verbraak aan het eind van zijn terugblik: niet zozeer een type, zoals Van Kooten denkt (Jacobse en Van Es) of een compilatie van aan de tijd ontstegen sketches volgens De Bie, maar de vormgeving van een mentale ruimte, waarin types uit de marge een bestaan opeisten, en waarop door Van Kooten en De Bie zelf vanuit hun hoge umpirestoelen werd toegezien. Een ruimte waar je je thuis voelde, juist omdat hij nog veroverd moest worden. De ‘verbeelding’, d.i. een voorstelling van een nieuwe wereld, was aan de macht.

Sindsdien heeft de macht zich meester gemaakt van de verbeelding en is een algehele verkramping aan de macht gekomen. Wie opent de ruimte weer?

Bij 1 jaar oorlog

Zelensky en Biden

Vandaag zag ik Biden bij Zelensky in Kiev. Het zou een ‘verrassingsbezoek’ zijn geweest: bedoeld wordt dat het om veiligheidsredenen niet is aangekondigd. In werkelijkheid zijn er maanden voorbereiding aan voorafgegaan. Dat moet ook wel, want het is in de grond een handelsmissie, zoals die hele oorlog een verdienmodel is voor het zgn. militair-industrieel complex: deze bundeling van belangen van het leger, de politiek en de wapenindustrie.

Alle retoriek waarmee dit doel – het verkopen van zoveel mogelijk wapens – wordt gemotiveerd, is precies dat: retoriek. ‘Jullie strijden ook voor ons’, zoals Rutte tegen Zelensky zei, is wel een dieptepunt in het genre. Zeker, Poetin is eerst de Krim en toen de Donbas binnengevallen, maar door de invloedssfeer van de NAVO steeds verder naar het oosten op te schuiven, hebben de westerse landen geoogst wat ze jarenlang hebben gezaaid. Nu gebruiken we Oekraïne als afzetgebied voor ons wapentuig. En in plaats van vredesonderhandelingen te initiëren, benadrukken westerse leiders alleen nog de noodzaak van meer wapenleveranties. Is Oekraïne ermee geholpen? De oorlog zal er alleen maar langer door duren – maar dat is ook juist het doel.

Ik volg lang niet alles, maar ik vind het wel zorgelijk dat ik dit geluid nergens tegenkom, ook niet bij de Partij voor de Dieren, erfgenaam toch van de PSP. Blijkens een recent artikel in De Groene Amsterdammer, waarin een tegengeluid ook nagenoeg ontbreekt, wordt het pacifisme tegenwoordig alleen nog door ouderen gehuldigd; de jeugd richt zich op klimaat en identiteit. Kortom, iedereen staat achter Oekraïne, schijnbaar zonder enige notie van het spel waar je met die steun deel van uitmaakt. Dat militair-industrieel complex lacht zich te barsten: de hele bevolking staat achter ons, we kunnen onze doodsmachines vrijelijk en met een ongekend mandaat slijten aan onze onverzadigbare junk Zelensky.

NB Ik trek geen partij voor Poetin. Ik kan begrijpen dat hij zich in toenemende mate geprovoceerd heeft gevoeld. Maar als deze oorlog werkelijk een speciale militaire operatie was geweest, dan had hij zich allang mogen terugtrekken; in plaats daarvan stuurt hij dagelijks duizenden naar het front. Hij is op zijn manier geen haar beter.

We zijn met zijn allen aan de ratten overgeleverd en dat blijft zo tot er hier en daar eens wat ogen opengaan.

De grote weigering

Omslag

Marian Donner 1 en De grote weigering: dat lijkt op Bartleby (“I would prefer not to”), die ook één keer wordt genoemd, maar het gaat verder. Het boekje roept op tot verzet, en door te weigeren nog langer mee te doen, steek je vanzelf een spaak in het wiel.

Het boekje is een verademing om te lezen, zeker in het huidige klimaat. Nee zeggen, niet tegen de wereld, maar tegen de krachten die de wereld om zeep helpen. Hoe is dat mogelijk, hoe kan dat gebeuren? Volgens Herbert Marcuse, die door Donner onder het stof vandaan wordt gehaald (enkele bladzijden uit diens De eendimensionale mens (1964) zijn achterin opgenomen) doordat te weinig mensen de irrationaliteit inzien van ons zogenaamd rationele handelen.

‘In essentie’, zegt Donner, ‘draait alles om productie en consumptie. En het enige doel daarbij is groei. Het moet almaar efficiënter, almaar sneller en meer.
Dat is wat we vooruitgang zijn gaan noemen, meer groei en meer efficiëntie, en dat is ook waar onze moderne, westerse opvatting van rationaliteit op rust. Wat wij als rationeel beschouwen is wat in data uitgedrukt kan worden, in cijfers, waarna die cijfers verbeterd moeten worden. Het is een technologische rationaliteit waar wetenschap, politiek, media en het bedrijfsleven zich allemaal schikken. Maar daarmee is volgens Marcuse een (westerse) samenleving ontstaan die zelf ten diepste irrationeel is.

Hij schrijft: “Het samengaan van een stijgende productiviteit met een stijgende kans op vernietiging, het balanceren boven de afgrond der complete uitroeiing, de algehele overgave van eigen denken, hopen en vrezen aan de beslissingen van de heersende machten, het laten voortbestaan van een bittere armoede naast een rijkdom zonder weerga, dit alles vormt ook voor de volstrekt onpartijdige beschouwer een akte van beschuldiging – ook al is dit slechts een bijproduct van deze samenleving en niet haar ‘raison d’être’: haar overweldigende rationaliteit, die doelmatigheid en groei bevordert, is zelf irrationeel.”‘

Nu in de winkel.


  1. Dochter van J.H. Donner, mede-Mulisch-exegeet over wie mijn vader schreef in De kunst van het falen, p. 68 e.v.