In recensies wordt deze roman hier en daar experimenteel genoemd. Of dat het goede woord is, is de vraag. Radicaal en consequent is hij wel. Vanaf bladzijde 1 kom je terecht in een zee van verhalen, geschiedenissen, mythen, weetjes, verdichtsels, broodjes aap, halve en hele feiten, genre Der naturen bloeme van Jacob van Maerlant 1 – vier, vijf, zes per pagina. Als je doorbladert om te zien hoe lang de auteur dat volhoudt, blijkt het op p. 100, 200 en 300, tot aan de laatste, 398e pagina niet anders. Wat heeft hij gedacht: ik geef ze niet één roman, maar duizend?
Eenzijdig opgebouwd uit al die waar- en semi-waargebeurde verhalen blijkt het boek toch niet. Eén geschiedenis maakt zich los uit het amalgaam: een verhaal over Roelof de Koning, kind van de jaren zestig, kettingroker, minnaar, dierenarts, kankerpatiënt. Titel van het geheel: Op de rok van het universum, ontleend aan Luceberts bekendste gedicht. 2 De desbetreffende strofe gaat zo:
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
Al die geschiedenissen in het boek zullen dus wel de rok vormen, en Roelof de broodkruimel op die rok.
’t Is een ambivalent beeld, dat me deed denken aan de beroemde scène in het reuzenrad met Orson Welles en Joseph Cotton in The third man. Harry Lime (Welles), die in de oorlog geld heeft verdiend aan de dood van anderen, wijst naar de mensen beneden, stippen op het plaveisel, en vraagt of het nou echt zo erg is als een paar van die stippen zouden ophouden te bewegen. 3 Wat Oosterhoff op die vraag zou antwoorden is duidelijk. Voor hem zijn mensen geen stippen. Ware grootte heet een dichtbundel van hem. Maar kunnen mensen dan wel broodkruimels zijn? Oosterhoff houdt van het concrete, tijdelijke, vergankelijke, lullige. ‘Lied tegen het licht te bekijken’, luidt een andere regel van Lucebert, en daarin komen de beide perspectieven bij elkaar. Oosterhoff wil wat voorbijgaat situeren in een eeuwig licht. Het universum biedt de juiste schaal om ook het kleinste, onaanzienlijkste de plaats te geven die het toekomt. Denk ook aan de druppel wijn die een hele oceaan kleurt van die andere dichter van hem, Leopold. 4
Dat is het ene motief dat aan deze compositie ten grondslag ligt. Het andere is dat lyriek, moeder der politiek, alleen kans van slagen heeft wanneer ze in een concrete wereld is ingebed. De ruimte om te fabuleren is beperkt, schoonheid schoonheid heeft haar gezicht verbrand. De mensen willen geen fictie meer, geen er-was-eens, maar rapporten, opsommingen, lijstjes. Facts, Hercule. En binnen die opsommingen flarden van een leven.
De methode lijkt wat op die van F. van Dixhoorn, wiens taalgebruik ook heel concreet is, maar die uit die concrete, voortdurend aan afbraak ten prooi vallende wereld – de tijd staat tenslotte niet stil – alleen brokstukken overhoudt waarmee niet meer dan een incompleet verhaal kan worden gereconstrueerd. Om dat laatste gaat het dan ook niet. Liever de ruïne van een werkelijkheid dan een parafrase ervan, een verslag waarin de gaten zijn opgevuld. Want daarin lost alles wat concreet en onhandelbaar is op, wordt alles ‘functioneel’. In de werkelijkheid zijn er alleen brokstukken, of broodkruimels. Sommige lijken op elkaar en vormen een keten. Van Dixhoorn zet daar dan bv een 1 voor, of een 2, 3 of 4. 5 Zo zijn ook in deze roman de geschiedenissen thematisch gegroepeerd, langs de verschillende fasen van Roelofs leven. Ooit noemde Oosterhoff dat procedé, zo’n afwisseling van thema’s en verhaallijntjes, een manier om ‘structuur te ervaren’. Dat komt vóór de ordening, en voor het ware, ‘eigenlijke’ verhaal. Organisatie en mythe zijn belangrijk voor denksystemen die ontzag willen inboezemen. In literatuur komen ze op de tweede plaats.
Wat hebben we dus? Het verhaal van Roelof de Koning (een naam die zijn herkomst uit de alchemie- en schaakwereld niet uit de weg gaat) tegen een achtergrond van kleinere verhalen die kleur, reliëf en proportie aan Roelofs geschiedenis geven, en het soms zelfs vertellen. Als Roelof sterft, valt hij bladzijden lang uiteen in planten- en dierennamen, in de myriaden schepsels die zijn bestaan als kroon op de schepping, cq broodkruimel op de rok mogelijk maakten.
Koning of broodkruimel, uiteindelijk is het maar een kwestie van perspectief. Maar wie een dramatisch hoogtepunt in zijn vertelling, de dood van een hoofdpersonage, op deze manier weergeeft, in een hallucinante nichetaal van wetenschappers, biologen, encyclopedisten, archivarissen en andere boekhouders van het weten, – zo iemand experimenteert niet meer, maar geeft meesterschap aan de onmacht, om Lucebert nog een laatste keer te citeren.
Dit is verder geen recensie. Ik las een goede van Henry Sepers. 6
De Bezige Bij, Amsterdam 2015
399 blz., €24,90, ebook €14,99
ISBN 978 90 234 9574