Leesbevordering

Gedichtendag 2010’t Ligt niet in mijn aard om zuur te doen over initiatieven van goedwillende instanties, maar er is geen dag waarop ik me meer van de poëzie vervreemd voel dan Gedichtendag. Op die dag, alweer ruim een week geleden, treedt de poëzie naar buiten: ‘Kranten, tijdschriften, het internet, radio en televisie gonzen die dag iets poëtischer. Honderden scholen, bibliotheken, boekhandels, bedrijven en particulieren organiseren evenzoveel activiteiten: voordrachten, lezingen, tentoonstellingen, poëzie-wandelingen, schrijfwedstrijden…’

Dat dit allemaal geen zin heeft, hoeft nauwelijks betoog. Het is net als met Kerst, Valentijnsdag, moederdag, 4 mei en de zondag toen die nog geen koopzondag was: het zijn dagen waarop we geacht worden iets te doen waar we helemaal geen zin en in elk geval geen tijd voor hebben. Als poëzie een vanzelfsprekend onderdeel van eenieders curriculum zou zijn, zou er natuurlijk geen dag voor hoeven te worden gereserveerd. Gedichtendag is dus min of meer een schaamlap voor het ontbreken van structureel poëzie-onderricht op middelbare scholen. Voor de meeste mensen is het daarna voorgoed te laat.

Desalniettemin bestaat die Gedichtendag. Een van de hoogtepunten – ’t enige waar in De wereld draait door aandacht aan werd besteed – was de bekendmaking van de winnaar van de Turingprijs, een aardig initiatief van Komrij om mensen eens een behoorlijk gedicht uit hun pen te wringen. Op Facebook, platform dat alle verdere communicatie overbodig maakt, zei ik in een reactie dat ik het winnende gedicht, Misbruik van Gerwin van der Werf, best aardig vond (hoewel met een wat lang uitgesponnen litanie) maar neem nou es de volgende regels uit dat gedicht:

woorden weeg ik met het vreten
dat retour komt uit mijn maag

uit mijn tenen vloek ik psalmen
tot ik er niets meer bij voel

Zelfhaat weeg ik bij het opstaan
in jouw levenloze blik

waanzin smoor ik in mijn verzen
waar zijn die dingen anders voor?

(Uit: Gerwin van der Werf, ‘Misbruik’)

Als je dat leest, dan lijkt het achteraf maar al te gemakkelijk om te voorspellen dat juist een gedicht dat van zelfhaat spreekt en misbruik van poëzie celebreert tot winnaar zou worden uitgeroepen. Elke gedichtendag weer, wanneer poëzie geacht wordt zich in de gunst van het publiek aan te bevelen, wordt immers die knieval gemaakt.

Omslag 'er is alles in de wereld'Ander voorbeeld: Maria Barnas’ bespreking van Ilja Leonard Pfeijffers Lucebert-bloemlezing er is alles in de wereld in Awater. Te bedenken valt ten eerste dat Awater en de eraan gelieerde Poëzieclub eveneens initiatieven van Komrij zijn geweest om poëzie op de kaart te zetten; Awater is, althans in de Selexys-boekwinkel in Den Haag, het enige literaire blad dat tussen de reguliere tijdschriften wordt aangeboden. Ten tweede verscheen het betreffende nummer in de week van Gedichtendag. Je zou dan verwachten dat het blad een waarderend en inzicht biedend artikel laat schrijven over het werk van een van onze grootste dichters. Maar dan doet die zelfhaat waar Van der Werf in zijn winnende gedicht van spreekt zich weer gelden: Barnas ziet niks in Luceberts werk; ‘zijn gedichten irriteren me’. En vervolgens breidt die zelfhaat zich uit over de kritiek. In een kort stukje in de NRC van afgelopen vrijdag schrijft Sebastiaan Kort waarderend dat Barnas’ stuk ‘knettert van de kritiek’, en voor De Groene Amsterdammer noemt Erik Lindner het een ‘moedig’ stuk.

Al die opinies zijn op zichzelf natuurlijk even geldig als de argumenten waarmee ze worden gebracht – waarbij ik nog de meeste waardering heb voor Lindner, die de betekenis van Lucebert voor Barnas beter uitlegt dan Barnas het zelf doet: Lucebert is voor de generatie dichters waar zij toe behoren een vaderfiguur die hun poëzie in de weg staat: ‘alsof je de muziek van je ouders opzet: je kent het goed en het raakt je. Maar is het je daarmee helemaal eigen?’

Nu is niemand verplicht om van Lucebert te houden, en de voors en tegens zouden op bv. de Contrabas best een aardige discussie op kunnen leveren. Maar daar is men onder elkaar. De strategie die hier door de leesbevorderaars gekozen is berust op de – op zichzelf juiste – analyse dat geen hond nog ontzag voor welke elite dan ook heeft. Maar daar volgt niet uit dat de poëzie zichzelf eerst moet afbreken om zich dan ootmoedig aan het geteisem aan te bieden. Toch is dat de reden waarom een gedicht met de regel ‘waar zijn die dingen [= gedichten] anders voor?’ de Turingprijs wint. En waarom een dichter waar de poëzie zelfbewust en trots mee naar buiten zou kunnen treden met de grond gelijk wordt gemaakt, op een dag dat er eens een paar ogen méér naar haar kijken.

Omslag Lucebert, 'Poëzie is kinderspel' (1968)

Vergeet die leesbevordering, zou ik zeggen, het is een verloren slag. Begin liever op school, wanneer het nog zin heeft, en neem daar als model eventueel een andere bloemlezing voor, bij voorbeeld deze, die tenslotte speciaal voor gebruik op school is gemaakt, en die trouwens ook de poëzie van de dichter in kwestie geeft wat haar toekomt. Maar Barnas of Lindner is ook goed.