Een stervormige barst die precies in het midden van een margrietje ontspringt, dat vond Daan van Golden mooi. Hij liet de barst intact (NB een oxymoron) en plaatste er een tweede glasplaat overheen. Ik wilde het fotograferen, maar werd gehinderd door de reflectie van lampen en mijn eigen kop. Om het effect tegen te gaan, ging ik er zo dicht mogelijk op staan, maar bedacht toen dat ik daarmee misschien tegen de geest van Van Golden inging. Die vond dat soort artefacten juist mooi, van dubbelopnamen in zijn foto’s tot schaduwen op doeken: het leverde in alle gevallen nieuwe, onverwachte beelden op. Was het niet dwaas om de artistieke waarde daarvan te laten bepalen door een onzichtbare, apostolische intentie in plaats van door het zichtbare, fatische resultaat? Zijn open, beschouwelijke, en ietwat oosterse gelatenheid deed me denken aan die van John Cage, die ook het toeval en allerlei invloeden toeliet in zijn muziek die officieel niet tot het werk behoorden, maar die wel degelijk meeklonken.
Je komt dan vanzelf voor de vraag te staan: wat is eigenlijk het onderwerp van het werk? Is dat wat je wilt laten zien, of is dat wat er überhaupt te zien is, bij deze lichtinval, op dit uur van de dag? Daarmee verliest het onderwerp aan belang en schuift de achtergrond naar voren, precies zoals dat bij Matisse was gebeurd, die Van Golden diepgaand heeft beïnvloed. De illusie van het perspectief verdwijnt, voor- en achtergrond vallen samen, de voorstelling wordt even plat als het doek.


Dan is er ook niets meer tegen om die achtergrond te privilegiëren ten opzichte van het onderwerp, dus om van de achtergrond het onderwerp te maken en van elk ander onderwerp af te zien! Zo kwam Van Golden tot zijn schilderijen van pakpapier, van bloemmotieven, van theedoekpatronen, en ten slotte zelfs tot schilderijen van de drager zelf, het witte schildersdoek. Is dit niet ongeveer wat Van Dixhoorn ook doet: de titel afdoen als bijzaak en het medium tot hoofdzaak promoveren?

Behalve aan hem, aan Cage en Matisse moest ik ook denken aan mijn oude mentor Rinus van den Bosch, die de werkelijkheid op zichzelf ook al wonderlijk en schitterend vond en waar nauwelijks iets aan veranderd hoefde te worden, behalve misschien een licht accent of nuance. Het verschil is alleen dat Van Golden lang en nauwgezet aan het werk was om elk detail natuurgetrouw over te brengen. Ook op dat vlak moest het onderwerp, het 𝑤𝑎𝑡 het dus afleggen tegen het 𝑑𝑎𝑡, het werken, het maken van het werk. Tegen het leven kan niets op, ook de kunst niet.