Turkse notitie

Vanmiddag – ik had er mijn baard speciaal voor laten staan – heb ik me na zoveel jaar weer overgegeven aan de verrukkingen van de Turkse kapperspraktijk. De tondeuze, de snelle knipbewegingen, het wegbranden van oorharen en ten slotte, na het wassen, de massage van hoofd en schouders tot en met de armen, handen en vingertoppen, waren de acht euro weer meer dan waard…

Alleen het gesprek vlotte niet zo. Niet omdat we niet wilden, integendeel. Maar hij, de kapper, sprak niet één ‘moderne’ taal, nog geen syllabe, en omgekeerd was het al niet anders. Met handen en voeten lukte het ons toch om wat dingen uit te wisselen, zoals hoeveel kinderen we hadden en van welk geslacht – ik was toch al snel uitgepraat over dat onderwerp – maar voor de rest leek het wel een, tja, betekenisvolle witregel die ons van elkaar scheidde. ‘Kale kapesji!’ zei hij op een gegeven moment een paar keer, waarbij hij bij ‘kale’ op mij wees. Ja, dat ik dat was wist ik al wel, maar nu ook al in Turkije? Of is kapperstaal universeel? Het onbegrip was zo volmaakt, dat ik me ten slotte afvroeg wat ik hier eigenlijk deed, zo ver van huis, in een omgeving waar men elkaar prima verstaat, maar mij niet. En zijn aardigheid, de thee die hij me na die fantastische knipbeurt gaf, versterkten die gevoelens in dezelfde mate als dat ze die temperden.

Op de terugweg in de bus keek ik naar twee Nederlandse vrouwen die druk met elkaar in gesprek waren, maar die elkaar duidelijk niet kenden. Wat een luxe! Vrijuit te kunnen praten over niks, contact te leggen en te bestendigen doordat je dezelfde taal spreekt. Is niet bijna alle taalgebruik te herleiden tot die fatische functie (essay volgt)? Het was niet onvertaalbaar wat die kapper en ik tegen elkaar zeiden, integendeel. Wat we met gebarentaal en thee oplosten, dat uiterste verlangen om elkaar te bereiken, de functie die daaaruit naar voren schiet, dat is de vertaler.

Wat is de moraal van dit verhaal? Dat Maloufs gedicht precies hier over gaat. De tegenstellingen erin zijn als die tussen die kapper en mij: het vreemde dat maar niet eigen wil worden, hoewel het er zo vertrouwd uitziet (autochtoon noemde ik het vanmiddag). Door die vervreemding werpt het je terug op jezelf: niet op Google en andere naslagwerken uit openbare domeinen, maar op persoonlijke vaardigheden, op thee en gebarentaal, alleen nu toegepast op het gedicht.

Het heeft in zo’n situatie geen zin om alles te willen begrijpen. Dat is allicht juist een van de dingen die het gedicht duidelijk wil maken. Het gaat, zoals het oude gezegde luidt, niet om begrip, maar om verstaanbaarheid. Dıt gedıcht leest en klınkt als het afstemmen van de radio met gebrekkıge ontvangst: je hoort een hoop geruis, wát precies doet er niet zoveel toe, en af en toe een paar herkenbare woorden. Net als ın de poëzıe van bv. F. van Dıxhoorn. Ruıs en woorden samen, het gedıcht ın zıjn totalıteıt, maken vıa de ervarıng duıdelıjk dat het luısteren naar een andere taal, het lezen van een vertaling is als het luisteren naar zo’n radio.

Plaats een reactie