Rudy Cornets de Groot op Facebook

Aantekeningen bij Luceberts 'horror'.
Aantekeningen bij Luceberts 'horror'.

De pagina bestaat al langer en telt momenteel 25 leden, maar dat kan natuurlijk altijd meer. Hieronder ziet u een greep uit de citaten die de afgelopen tijd op de Facebook-pagina van R.A. Cornets de Groot zijn verschenen. Als ze niet tot denken aanzetten – en dan bedoel ik diep denken – dan zijn ze wel mooi geformuleerd. Is ook dat niet het geval, dan is het wel om te lachen – om hard te lachen – of om te janken natuurlijk, dat kan ook.

Facebook-vrienden, maar ook mensen die mij liever mijden, (die zijn er!) kunnen de RSS-feed van de pagina aanzetten door aldaar op de knop ‘vind ik leuk’ te drukken. Op hun ‘muur’ komt dan om de zoveel dagen zo’n boeiend citaat voorbij uit dit gevarieerde, om niet te zeggen onafzienbare oeuvre.

En binnenkort – dat roep ik w.i.w. al maanden – komt er een nieuwe nieuwsbrief met aankondigingen van opzienbarend materiaal!

—o0o—

Rhynvis Feith (1753-1824) vermoedde de armoede van de rationalistische filosofie. Maar hij was ook overtuigd van haar rijkdom, omdat hij – en iedereen in zijn tijd – geloofde dat de rede voor alle aardse problemen de oplossing al klaar had. Waarom zou de rede niet ook over kwaliteiten beschikken die de spirituele kanten van het leven konden onderzoeken? Wie haalde het in zijn hoofd grenzen te stellen aan de rede? (Intieme optiek, p. 136).
(19-7-2010)

—o0o—

Mensen die van zichzelf vinden dat ze ‘diep’ zijn, zijn in het algemeen bijzonder vervelende mensen. Ik vind Plato uitzinnig vervelend, evenals Descartes, Kant, Freud (nu, die heeft nog wel iets interessants). Mensen zouden wat oppervlakkiger moeten zijn, vind ik, hun ziel aan de buitenkant moeten dragen. Het mooiste zou zijn, wanneer hun ziel de buitenwereld zou vormen. Dan is dat gewroet (Freud) voorgoed voorbij. (Brief nr. 33 uit de Correspondentie met Hans Dütting, 1981-1990).
(13-7-2010)

—o0o—

De keten van associaties bestaat bij Lucebert niet uit begrippen of ideeën (Dèr Mouw), louter klanken (Engelman), beelden (iedereen, een enkele opmerkelijke figuur daargelaten), woorden die elkaar organisch voortbrengen (Van Ostaijen, Burssens) of blote gevoelens (Wies Moens, Van Schagen), maar uit voorstellingen die niet met de in de fysica geldende wetten in overeenstemming zijn, wèl met die van de taal zelf. (Poëzie is kinderspel, p. 17).
(10-7-2010)

—o0o—

Burssens’ poëzie heeft internationale allure. Maar het is niet nodig meteen Walt Whitman, Li Tai Po en Vidye Kalombo tot getuige te roepen om dat in te zien. Het is voldoende zijn werk tegenover een bundel als Herman van den Berghs ‘De Boog’ (1917) te plaatsen, tegenover Adwaita’s ‘Brahman’ (1919), Van de Woestijne’s ‘De modderen man’ (1920), Bloems ‘Het verlangen’ (1921), Hendrik de Vries’ ‘Vlamrood’ (1921), Nijhoffs ‘Vormen’ (1921) en Verweys ‘De wegen van het licht’ (1922) om ervan overtuigd te raken, dat zijn werk uit die tijd alleen met dat van Van Ostaijen harmonieert. (Poëzie van Burssens: internationale allure)
(2-7-2010)

—o0o—

Schrijf u hier in!