Rear Window: nieuw weblog over film, films en filmkritiek

 

James Stewart in Rear Window

 

Sommige dingen zijn achteraf niet te begrijpen. Nooit had ik een filmpas. Waarom niet? Ik kijk graag naar film, en al in 1999 schreef ik mijn eerste (en enige) filmkritiek voor Hervormd Nederland, ooit een vaste waarde in tijdschriftenland, maar helaas opgehouden met verschijnen.

Nu heb ik dan zo’n Cineville-pas. Voor 19 euro per maand naar alle films in alle filmhuizen van Nederland. Het voordeel daarvan is natuurlijk niet de prijs maar het feit dat ik ineens veel vaker naar de bioscoop ga. En ik moet zeggen dat ik nog geen slechte film heb gezien. Integendeel.

Tegelijk spijker ik de hiaten in mijn kennis wat bij aan de hand van twee filmboeken van Gilles Deleuze. Zo switch ik de laatste maanden tussen stomme film en 3D en alles ertussenin. Ik zie tegenwoordig zo’n 4 à 5 films per week, een onvoorstelbaar gemiddelde voor een internetafficionado.

Gevolg is dat ik ook meer over film ben gaan schrijven, want als ik iets leuks gezien heb – dwz als ik iets leuks in iets gezien heb – dan wil ik dat graag kwijt. Vandaar een nieuw blog, REAR WINDOW, waar ik voortaan mijn artikelen over film zal plaatsen. 1 Er staat een eerste stukje over een fantastische nieuwe film van Roy Andersson. Check it out!


  1. De filmstukken van deze site zijn naar de nieuwe site gekopieerd.

My cinema for a horse

Over ‘Of horses and men’

 
Filmposter met reflecterend paardenoog

 

Zag deze vanmiddag op de laatste draaidag in Den Haag.
In een recensie op cinema.nl staat: ‘Het paardenoog dient als spiegel voor de mens in diens naïef-arrogante verhouding tot de natuur. Met zijn zwartkomische, naar surrealisme neigende moderne western bewijst Erlingsson [de regisseur] zich als een IJslandse Alex van Warmerdam’. 1

Het paardenoog als spiegel voor de mens: juist niet, zou ik zeggen. Voor zover ik weet is dit de eerste film die in praktijk brengt wat de Partij voor de Dieren in de politiek doet: onvoorwaardelijk kiezen voor het dier als subject, en de mens dienstbaar maken aan dat perspectief. 2 Het gaat niet om de naïef-arrogante verhouding van de mens tot de natuur, want dan bepaalt de mens nog steeds het perspectief. Die centrale positie vervalt nu juist; de wereld wordt gezien door paardenogen. Zie het affiche.

De mensen in de film worden niet gepresenteerd in de hoedanigheden waarin ze zich van dieren onderscheiden: er vindt geen verstandelijk overleg plaats, aan tafel wordt alleen maar gelachen, men kijkt door verrekijkers om zich heen en men grijpt elkaar in het veld. Zo zien dieren ons; de rest van wat wij doen valt buiten hun waarnemingshorizon. In die aandacht voor het lijfelijke, voorbij de woorden, toont de regisseur zich een adept van Lars von Trier met wie hij eerder werkte.

Zwartkomisch, surrealistisch, western, Van Warmerdam – het zijn uiterste pogingen om het antropocentrische perspectief te herstellen door er de artistieke, dwz culturele dimensies van aan te duiden. De film interesseert zich daar niet voor – ook al is het duidelijk dat dit vernieuwende cinema is. Maar de film zelf gaat alleen na wat paarden op de grens van hun vermogen kunnen doen en ondergaan, en waar ze getuige van zijn.

Aan het eind wordt de vertrouwde disclaimer ‘No animals were harmed during the making of this film’ groot weergegeven. Dat is geen overbodige mededeling, want er wordt aan beide zijden van het spectrum geleden en gestorven. Maar de film als geheel is een ondubbelzinnige ode aan het paard, met de mens eindelijk eens als figurant.

 


  1. Zie cinema.nl.
  2. In dit artikel uit 2009 ga ik verder in op dat perspectief.

Schrijven als eindpunt

 

Over: Geert Buelens, Thuis, Ambo, Amsterdam 2014.
Bron: Awater, najaar 2014, jaargang 13, nr. 3, p. 30-31.

 
Omslag van bundel

 

Vestdijk, zo’n zeventig jaar geleden, zei dat poëzie gekenmerkt wordt door zowel een neiging tot isolatie als tot concentratie. Iedereen die er even over nadenkt zal hem daarin bijvallen, maar toch kun je daar al een hele poos niet meer mee aankomen. Poëzie moet in de wereld worden verankerd. Gebeurt dat niet, dan is ze verdacht: hermetisch, in zichzelf gekeerd, nutteloos, het niet waard gesubsidieerd te worden.

Die inbedding kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zo beleef ik vaak veel plezier aan hoe Tonnus Oosterhoff, toch een adept van Hermes Trismegistos, allerlei verwijzingen naar de huis-, tuin- en keukenwereld om zich heen in zijn werk opneemt: ‘de groenten van Hak’ bv. Deze dichter laat zich door de eeuwigheid niet gek maken, maar voorziet zijn werk vrijwillig van een houdbaarheidsdatum: over een jaar of 20, 30 weet niemand meer precies waar hij het over heeft – maar tot die tijd zijn we op dat soort momenten in zijn poëzie thuis als op weinig andere plekken in de literatuur.

Een andere manier om contact te houden met de wereld buiten het gedicht is door niet thuis te blijven maar juist op reis te gaan. Iemand als Dirk van Bastelaere doet dat graag: Reis door het lichaam, Hartswedervaren, Diep in Amerika, enz. Alleen al door het noemen van exotische locaties of het bezigen van vreemde talen activeert hij de fantasie, terwijl toch de ‘wereldse inbedding van de poëzie’ (de ondertitel van Wwwhhhooossshhh)  het speerpunt van zijn programma werd. Maar als er iemand is die het vreemde is toegedaan en eigenlijk alles liever wil dan thuis zijn, dan is hij het.

In zijn nieuwe bundel Thuis, de derde na een pauze van negen jaar, heeft Geert Buelens (1971) het onderwerp van de titel als thema voor zijn bundel gekozen. Anders dan bij de genoemde twee strategieën biedt hij het idee ’thuis’ dus niet aan de ervaring aan maar aan het begripsvermogen, door het als object centraal te stellen en het van allerlei kanten te benaderen.

Dat is een opvallend verschil met zijn eerste bundel Het is (2002), waarin het object in de titel althans ongenoemd bleef – al kreeg die daarvan natuurlijk toch het volle gewicht te dragen. De behoefte aan verankering bleek verder uit de titel van zijn tweede bundel Verzeker u (2005). Tegelijk sprak uit die titel al de nodige ironie, wat misschien een onvermijdelijk effect is van een beschouwingswijze die het object van aandacht stil legt en op afstand plaatst:

Even alle dingen op een rij
een inventaris in 3D
als het ware
als het zenit
van overzicht en orde

Verschillende registers worden in deze regels bespeeld: de eerste en derde regel zijn clichés, de tweede lijkt een marketingtekst, de vierde en vijfde komen misschien uit het manifest van een politieke beweging – ik weet het niet precies, maar duidelijk is dat de taal hier in pasklare vormen de taak krijgt om de lezer in alle facetten van diens ervaring aan te spreken. Dat laatste deed Buelens ook al in die eerste, objectloze en zo veelbelovende bundel, met taal waar geen touw aan vast te knopen was maar waardoor je wel aan het werk werd gezet.

Het verschil is dat de lezer toen van hot naar her werd gestuurd, terwijl hij nu ’thuis’, d.i. bij zichzelf, in een stoel wordt gezet en van alles op zich afgestuurd krijgt, zij het in een vorm die van populisme nauwelijks meer te onderscheiden is. Al in de openingsregels klinkt het: ‘Wij zijn samen onderweg/ (…) Beter worden we er niet van/ al schept het misschien een band’. Citaat en cliché, onder het regime van een ironie die aan een vorig, postmodern genoemd tijdperk herinnert. Drie gedichten verder: ‘Nieuwegein wacht op niemand/ – hangjongeren, ADHD-bejaarden, bedompte cultuurdragers/ – een gat voor wie het gevuld wil hebben’.

Denk niet dat Buelens zijn poëzie hier openstelt voor alle mogelijke discoursen. Het experimenteren heeft hij, naar het zich laat aanzien, achter de rug. Hij wil zich vooral tegenover zijn object positioneren en een punt maken: over asielzoekers, ruimtelijke ordening en wat er uit de krant verder nog onder zijn thema te scharen valt.

alsof het ontstond om opgeschreven
te worden

schrijft hij in het voorlaatste gedicht, opgedragen aan David Foster Wallace. Zo werkt het naar mijn mening niet: de dingen ontstaan uit het schrijven.

 

Geert Buelens
Thuis
Ambo, 2014
61 blz., €17,95
ISBN 978 90 263 2470 7