Ecce Barbie

Over Barbie (Gerwig, 2023)

Barbie uitkijkend over Barbieland

De omgekeerde wereld: ik moest aan mijn vriendin vragen of ze met mij mee wilde naar deze Barbie-instantiatie, en zij, voor wie Barbie nooit een rolmodel is geweest, stemde schoorvoetend toe. Natuurlijk kon ik me beroepen op het cultureel evenement waartoe deze film in korte tijd is uitgegroeid: altijd een goed moment om je peilstok in de samenleving te steken.

En het moet gezegd: de film is – net als Asteroid City, maar dan met een budget van 100 miljoen – vaardig gemaakt, met een schitterende cinematografie, sterke acteurs, aanstekelijke liedjes en een ingenieus scenario. Vooral Barbie’s vraag aan het begin van de film of een van haar mede-Barbie’s wel eens aan de dood denken, is uitstekend. In een perfecte wereld is dat tenslotte de enige gebeurtenis die een dikke streep trekt door de uitzichtloze herhaling van hetzelfde, die nog veel erger is dan de dood, en in de greep waarvan alle Barbie’s en Kens verkeren.

Jammer genoeg wordt in de film met die vraag verder niets meer gedaan. Ja, Barbie en Ken verlaten Barbieland en gaan naar de Real World, maar hun bevrijding ligt duidelijk niet in engagement met de problemen in die wereld. De wereld mag naar de verdommenis gaan, als zij zichzelf, hun plaats en hun rol in de wereld maar vinden – als ze zichzelf maar kunnen zijn! En daarmee is de film in één klap terug bij het aloude kapitalistische mantra: je hoeft niet perfect te zijn; wees gewoon jezelf, be an original. Kom je er niet uit? Voor elk ‘zelf’ heeft het merk van dienst, Mattel, een rol op voorraad, direct leverbaar.

De strijd tussen de seksen die in de film gevoerd wordt, staat in dienst van deze agenda, en de feministische kaart die daarbij wordt getrokken, speelt uiteraard in op het heersende culturele discours. Barbie’s zijn vrouwen en vrouwen zijn feministen – maar dat betekent voor Barbie alleen een ander cosmetisch profiel. Barbie is geen model voor vrouwen, maar een symbool van het kapitalisme zelf, oneindig plooibaar en vatbaar voor elke mode: het gaat daarin als altijd vóór, zolang wij volgen.

Daarin, ten slotte, schuilt ook de overwinning op de dood: zolang wij ‘onszelf’ zijn, dwz. ons richten naar de voorbeelden die ons worden voorgehouden, en niet radicaal een einde maken aan de fictie van dit ‘zelf’, kan de dood, deze grote bevrijder, buiten de poorten van ons aller Barbieland worden gehouden.

Jazz on a Summer’s Day (Bert Stern, 2021)

Pas als je weet dat de regisseur van huis uit een fotograaf is, valt de stijl waarin Jazz on a Summer’s Day is gefilmd te begrijpen. Die titel bevat bij nader inzien al een vingerwijzing: het gaat om een momentopname. Vertaald naar het perspectief: om een uitsnede. De openingsbeelden geven minutenlang het nauw ingekaderde gezicht van een saxofonist te zien, maar waar hij staat, wat de andere bandleden doen of wie er naar hem kijken, komen we niet te weten. Er wordt wel gesneden naar beelden van het publiek, maar of die horen bij de muziek van dat moment is niet zeker. Raar maar waar: de muziek in deze film is regelmatig niet-diëgetisch, of misschien moet ik zeggen dat de beelden dat regelmatig niet lijken te zijn. Soms tot mijn grote frustratie, bijvoorbeeld aan het begin wanneer het optreden van Thelonious Monk wordt overstemd door een radioverslag, gepaard met beelden van een zeilrace voor de kust van Newport.

Affiche van film

Het wrange is dat deze inzet waarschijnlijk de reden is waarom deze film 63 jaar na dato nog eens (of alsnog?) in roulatie wordt gebracht. De film wil vooral een tijdsdocument zijn van het Amerika van de jaren vijftig; de verzamelde sterren worden er als illustratiemateriaal bijgegeven. Eigenlijk is alles in deze film bijlage, achtergrond, waardoor ook een mopje Bach van de cellist van Chico Hamilton ons niet wordt onthouden. Als je van die jaren vijftig houdt, en van de kleurenfilms uit die periode, dan levert deze film voldoende herkenning op: in het publiek zie je net zulke koppen als in de films van Brando, Dean of Monroe. Geen woord trouwens over racisme of segregatie: daar werd niet over gepraat, want dat hoorde er gewoon bij. Alleen hier wordt de tweedeling die de film kenmerkt functioneel: op het podium staan vooral zwarten, het publiek is overwegend wit.

Valt er in muzikaal opzicht dan wat te genieten? Jazeker wel. Afgezien van het gemaltraiteerde fragment met Monk is er een memorabel optreden van Chico Hamilton met Eric Dolphy op dwarsfluit – maar ook hierbij wordt minutenlang op het gezicht van de drummer ingezoomd, waardoor je niet ziet hoe hij speelt of welke indruk zijn spel op het publiek maakt. Het paradoxale effect van dat inzoomen is dat je als kijker van de muziek wordt vervreemd. Op dezelfde manier komen ook de grappen die Louis Armstrong vertelt niet over; gelukkig zie je wel zijn enorme talent en ook hoe doordacht zijn Oom Tom-strategie was, die hem door Miles Davis zo kwalijk werd genomen. Door te grijnzen en aimabel te zijn werd hij beroemd, verdiende hij geld en voorkwam hij de vernederingen die Davis achtervolgden.

Interessant is ook het optreden van Chuck Berry, die Sweet Little Sixteen in een jazzsetting speelt, inclusief klarinetsolo. In 1958 staat de rock-‘n-roll op het punt de jazz naar de marge te verdrijven, die daaruit de gelukkige conclusie trekt om volop het experiment aan te gaan. Daarvan is in deze film nog geen sprake. Als uitsmijter worden we, opnieuw minutenlang, getrakteerd op een gebed in gospelvorm van Mahalia Jackson. Zo kent de film dan toch een einde en daarmee een structuur, maar een overzicht ontbreekt, de wisselwerking met het publiek is telkens onduidelijk en de stroom die zowel jazz als film (‘rivier van fotografie’: Lucebert) kenmerkt, komt nergens op gang.

Daardoor komen ook de sterren om wie het te doen zou zijn nergens tot hun recht. Uiteindelijk vormen zij niet het onderwerp van deze film, maar het witte publiek, en hoe dat eind jaren vijftig een zomers dagje doorbracht aan de kust.

Billie’s brows

Over Billie (Peter Erskine)

Zag deze voor een luttel bedrag ‘vanuit mijn luie stoel’ en steunde daar ook het plaatselijke filmhuis nog eens mee (vroeger betaalde je ergens voor, tegenwoordig steun je je leveranciers).

Zeer merkwaardige structuur met een plot rond een zekere ‘Linda’, in wiens archief interviews met bekenden van de grote zangeres worden aangetroffen en die ook aanspraak maakt op onze belangstelling, maar die niet wekt, althans niet bij mij.

De film biedt wel een nieuwe kijk op Holiday. De feiten blijven hetzelfde: vanaf haar 13e aan het tippelen, zich een leven lang verslingerend aan mannen die haar slaan en exploiteren, verslaafd aan drank en heroïne, grofgebekt, gediscrimineerd, gearresteerd, in de gevangenis gegooid, op haar 44e gestorven. Intussen grote successen vierend, rondgaand in bontjassen en Cadillacs, toegejuicht in Carnegie Hall.

In deze film is ze hoe dan ook geen slachtoffer. Ze zocht het ongeluk zelf op, het trok haar aan. Ze wilde geslagen worden, was trots op een blauw oog. Dat aan die behoefte eerder misbruik vooraf zal zijn gegaan, wordt niet als verklaring gegeven, maar er ontstaat toch een interessante feministische figuur: Holiday werd wel misbruikt, maar ze koos haar mannen zelf uit en bepaalde haar eigen pad. Ze was een wilde meid; het was haar privilege om geslagen te worden.

Ze kregen haar hoe dan ook niet klein; tegen de verdrukking in bleef ze Strange Fruit zingen, haar I.M. voor gelynchte zwarten, ook wanneer mensen wegliepen omdat ze voor vermaak kwamen en niet voor drama. Ze heerste over het publiek én over haar mannen.

Wat haar zo goed maakte, wist ik al: haar onnavolgbare timing; probeer de liedjes maar eens mee te zingen. Wat haar zo onweerstaanbaar maakte, zie ik nu, waren haar wenkbrauwen, vooral haar linker, die dan eens lichte verbazing, dan weer geamuseerdheid, verleidelijkheid, afkeuring of bedachtzaamheid aantikten. Voor een man om gek van te worden. Een grootse vrouw die menig zonde op zich nam, en die voor menig man die niet tegen haar op kon is gestorven.

Nog tot 3 februari via Picl (€4,95).

Portretfoto Billie Holiday

Amy Amy Amy

Over Amy (Asif Kapadia, 2015)

Amy Winehouse

Feitelijk is er met de documentaire Amy hetzelfde mis als met het stuk van Lucas Hüsgen waar ik een paar jaar geleden op reageerde: 1 het gaat over van alles, behalve over Amy Winehouse. Het gaat over Amy Winehouse als geval: als meisje in Londen, als zangeresje, als alcoholiste, als drugsverslaafde, als bekendheid, als lid van de club van 27. Allemaal typen waaruit dan een beeld moet ontstaan – maar het enige wat er ontstaat zijn vooroordelen, frames, en het bijbehorende hoofdschudden.

‘Je wilt wegkijken, en waarschijnlijk was dat precies Kapadia’s bedoeling. Want dit is niet alleen een film over Amy Winehouse, het is ook een film over de morele grens van voyeurisme. Wie zijn wij dat we dit proces mochten zien?’

Aldus het Parool. Dat soort kritiek lijkt me nou helemaal naast de kwestie. Dit is geen Rear Window, geen bezinning op het medium zelf, maar de exploitatie van een goed (aan roddel- en sensatiezucht appellerend) verhaal met behulp van goede muziek en exclusief materiaal. Uit de toegevoegde beeld- en geluidseffecten, met name het zogenaamde Ken Burns-effect en de kliks bij de paparazzifoto’s blijkt al voldoende dat de zorgen van de makers niet naar het medium uitgaan, en ook niet naar ‘Amy’.

De film begint nog veelbelovend, met een veertienjarige Winehouse die Happy Birthday zingt, en een ander fragment waarin ze vertelt vooral veel van Monk en van andere jazzmusici geleerd te hebben. Maar daar blijft het nagenoeg bij. Wie haar met die jazzgeschiedenis in aanraking heeft gebracht, of dat al dan niet bijzonder was in haar milieu: geen woord erover, zomin als over de samenstelling van haar band, over de opbouw, instrumentatie en productie van de liedjes, of over het raadsel van haar stem. En waar kwam dat kapsel vandaan, die tattoo’s, die kleding?

Is het een idee om te zeggen dat die verschillende stijlen als het ware hebben samengespannen om haar zowel haar succes als haar ondergang te bezorgen? Zou ze zich zonder succes ook aan drank en drugs hebben overgegeven? En zocht ze het succes misschien omdát ze er haar ondergang in vermoedde? Moest Nick, die vriendelijke eerste manager, daarom het veld ruimen?
Door van het bijzondere naar het algemene te gaan en de feiten van Winehouse’s leven hier en daar naar een speculatieve toekomst door te trekken, had de kijker iets gehad om over na te denken. Begin met de feiten; niets kan verhinderen dat die uitmonden in waarheid en poëzie.

Maar zo’n vrije omgang met het materiaal stond de maker – regisseur is hier niet de goede term – zichzelf niet toe. Voor hem stond de structuur van de film bij voorbaat vast. Anders dan Vertov is Kapadia een man without a movie camera, die zowel deze als zijn vorige film uit bestaand materiaal samenstelde. In het geval van Amy zijn dat de home movies van de vroege jaren, de tv-optredens vanaf het begin van haar carrière, en de paparazzibeelden van na haar doorbraak. Het lijkt alsof daarmee de kaarten geschud zijn – maar niets had hem ervan hoeven weerhouden om met het einde te beginnen en zo, of heen en weer switchend, terug te werken naar het begin. Dat had een interessantere en allicht minder deprimerende film opgeleverd. Nu wordt de bij iedereen bekende afloop als fatale uitkomst gepresenteerd en kan de kijker als een geslagen hond naar huis.

Maar zijn hele film is op die uitkomst gericht. Kapadia vertrekt vanuit het algemene en werkt zo naar het bijzondere toe. Winehouse wordt als pathologisch geval eerst in algemene kaders geplaatst; vervolgens wordt met de blik op oneindig het net samengetrokken en naar een afloop toegewerkt waar de kijker niet aan kan ontsnappen.

Dat laatste is dan het morele kantje: haar lijden moet door ons worden terugbetaald. En zo is Kapadia erin geslaagd van Winehouse een gekruisigde te maken voor wiens dood iedereen zich schuldig kan voelen, om daar in de bioscoop boete voor te doen. En komt Amy ook postuum niet van onze complexen af.

Facebookvraag: Denk bij dit nummer telkens dat Paul McCartney de melodie geschreven zou kunnen hebben. Vreemde associatie?


  1. In Ecce Amy. []