Matière et memoire

Over Memoria (Apichatpong Weerasethakul)

Apichatpong Weerasethakul – een naam om nooit onder de knie te krijgen – dreigt een van mijn favoriete regisseurs te worden. Zijn films zijn traag, de camera neemt een strategische positie in en wijkt daar niet meer vanaf, vaak minutenlang. ‘Meditatief’ is dan een veelgebruikte kwalificatie, maar dat is een vergissing. Hitchcock wist het: alleen met suspense hou je de aandacht van de kijker in dit tijdrovende medium gevangen, en deze film staat voortdurend onder hoogspanning. Wanneer volgt de volgende knal? Waarom gaat het licht ineens uit? Wat is er aan de hand? Verontrustende vragen waar je de tijd voor moet nemen, en die geeft AW.

Wat is tijd trouwens, is een andere vraag die de film aan de orde stelt. Is het verleden niet overal om ons heen aanwezig, in ons en onder ons? Ja, zelfs zodanig dat het ik, het subject, zijn macht over de materie verliest en uit elkaar valt: aanwezig als het elders is, of naast je sterft in het gras, om even later weer terug te keren.

Het is een door Bergson (en de dichter Leopold) gedeelde thematiek: de materie als datgene waar het hele verleden in is opgeslagen, in elke willekeurige steen. Wie gevoelig is, of zich inspant, kan het beluisteren en verhalen vertellen die zich op elk moment opnieuw kunnen voordoen, zolang de materie bestaat. Zo lopen heden, verleden en toekomst à la L’Année dernière à Marienbad door elkaar en dromen we niet, maar beleven we alle tijdsdimensies door elkaar heen. Althans de fenomenale Tilda Swinton doet dat in deze prachtfilm.

Jaarlijstje 2021

Film still met Jessie Buckley en Jesse Plemons
I’m Thinking Of Ending Things (Charlie Kaufmann), met Jesse Plemons en Jessie Buckley

Ja, mijn nummer 1 is van 2020… Jammer dan! Ik zag hem pas een maand of twee geleden, en vorig jaar schoot het eindejaarslijstje er bij in.

1. I’m Thinking of Ending Things (Charlie Kaufmann)
2. Nr. 10 (Alex van Warmerdam)
3. Druk (Thomas Vinterberg)
4. The Hand of God (Paolo Sorrentino)
5. Squid Game (Hwang Dong-hyuk)
5. The French Dispatch (Wes Anderson)
6. First Cow (Kelly Reichardt)

Niet gezien:

– Dune (Denis Villeneuve)
– West Side Story (Steven Spielberg)
– No Time To Die (Cary Fukunaga)

Op herhaling:
– The Kid (Charlie Chaplin, 1921)
– Playtime (Jacques Tati, 1967)
– Tess (Roman Polanski, 1979)

Tegenvaller:

– The Power of the Dog (Jane Campion)

Jazz on a Summer’s Day (Bert Stern, 2021)

Pas als je weet dat de regisseur van huis uit een fotograaf is, valt de stijl waarin Jazz on a Summer’s Day is gefilmd te begrijpen. Die titel bevat bij nader inzien al een vingerwijzing: het gaat om een momentopname. Vertaald naar het perspectief: om een uitsnede. De openingsbeelden geven minutenlang het nauw ingekaderde gezicht van een saxofonist te zien, maar waar hij staat, wat de andere bandleden doen of wie er naar hem kijken, komen we niet te weten. Er wordt wel gesneden naar beelden van het publiek, maar of die horen bij de muziek van dat moment is niet zeker. Raar maar waar: de muziek in deze film is regelmatig niet-diëgetisch, of misschien moet ik zeggen dat de beelden dat regelmatig niet lijken te zijn. Soms tot mijn grote frustratie, bijvoorbeeld aan het begin wanneer het optreden van Thelonious Monk wordt overstemd door een radioverslag, gepaard met beelden van een zeilrace voor de kust van Newport.

Affiche van film

Het wrange is dat deze inzet waarschijnlijk de reden is waarom deze film 63 jaar na dato nog eens (of alsnog?) in roulatie wordt gebracht. De film wil vooral een tijdsdocument zijn van het Amerika van de jaren vijftig; de verzamelde sterren worden er als illustratiemateriaal bijgegeven. Eigenlijk is alles in deze film bijlage, achtergrond, waardoor ook een mopje Bach van de cellist van Chico Hamilton ons niet wordt onthouden. Als je van die jaren vijftig houdt, en van de kleurenfilms uit die periode, dan levert deze film voldoende herkenning op: in het publiek zie je net zulke koppen als in de films van Brando, Dean of Monroe. Geen woord trouwens over racisme of segregatie: daar werd niet over gepraat, want dat hoorde er gewoon bij. Alleen hier wordt de tweedeling die de film kenmerkt functioneel: op het podium staan vooral zwarten, het publiek is overwegend wit.

Valt er in muzikaal opzicht dan wat te genieten? Jazeker wel. Afgezien van het gemaltraiteerde fragment met Monk is er een memorabel optreden van Chico Hamilton met Eric Dolphy op dwarsfluit – maar ook hierbij wordt minutenlang op het gezicht van de drummer ingezoomd, waardoor je niet ziet hoe hij speelt of welke indruk zijn spel op het publiek maakt. Het paradoxale effect van dat inzoomen is dat je als kijker van de muziek wordt vervreemd. Op dezelfde manier komen ook de grappen die Louis Armstrong vertelt niet over; gelukkig zie je wel zijn enorme talent en ook hoe doordacht zijn Oom Tom-strategie was, die hem door Miles Davis zo kwalijk werd genomen. Door te grijnzen en aimabel te zijn werd hij beroemd, verdiende hij geld en voorkwam hij de vernederingen die Davis achtervolgden.

Interessant is ook het optreden van Chuck Berry, die Sweet Little Sixteen in een jazzsetting speelt, inclusief klarinetsolo. In 1958 staat de rock-‘n-roll op het punt de jazz naar de marge te verdrijven, die daaruit de gelukkige conclusie trekt om volop het experiment aan te gaan. Daarvan is in deze film nog geen sprake. Als uitsmijter worden we, opnieuw minutenlang, getrakteerd op een gebed in gospelvorm van Mahalia Jackson. Zo kent de film dan toch een einde en daarmee een structuur, maar een overzicht ontbreekt, de wisselwerking met het publiek is telkens onduidelijk en de stroom die zowel jazz als film (‘rivier van fotografie’: Lucebert) kenmerkt, komt nergens op gang.

Daardoor komen ook de sterren om wie het te doen zou zijn nergens tot hun recht. Uiteindelijk vormen zij niet het onderwerp van deze film, maar het witte publiek, en hoe dat eind jaren vijftig een zomers dagje doorbracht aan de kust.

Billie’s brows

Over Billie (Peter Erskine)

Zag deze voor een luttel bedrag ‘vanuit mijn luie stoel’ en steunde daar ook het plaatselijke filmhuis nog eens mee (vroeger betaalde je ergens voor, tegenwoordig steun je je leveranciers).

Zeer merkwaardige structuur met een plot rond een zekere ‘Linda’, in wiens archief interviews met bekenden van de grote zangeres worden aangetroffen en die ook aanspraak maakt op onze belangstelling, maar die niet wekt, althans niet bij mij.

De film biedt wel een nieuwe kijk op Holiday. De feiten blijven hetzelfde: vanaf haar 13e aan het tippelen, zich een leven lang verslingerend aan mannen die haar slaan en exploiteren, verslaafd aan drank en heroïne, grofgebekt, gediscrimineerd, gearresteerd, in de gevangenis gegooid, op haar 44e gestorven. Intussen grote successen vierend, rondgaand in bontjassen en Cadillacs, toegejuicht in Carnegie Hall.

In deze film is ze hoe dan ook geen slachtoffer. Ze zocht het ongeluk zelf op, het trok haar aan. Ze wilde geslagen worden, was trots op een blauw oog. Dat aan die behoefte eerder misbruik vooraf zal zijn gegaan, wordt niet als verklaring gegeven, maar er ontstaat toch een interessante feministische figuur: Holiday werd wel misbruikt, maar ze koos haar mannen zelf uit en bepaalde haar eigen pad. Ze was een wilde meid; het was haar privilege om geslagen te worden.

Ze kregen haar hoe dan ook niet klein; tegen de verdrukking in bleef ze Strange Fruit zingen, haar I.M. voor gelynchte zwarten, ook wanneer mensen wegliepen omdat ze voor vermaak kwamen en niet voor drama. Ze heerste over het publiek én over haar mannen.

Wat haar zo goed maakte, wist ik al: haar onnavolgbare timing; probeer de liedjes maar eens mee te zingen. Wat haar zo onweerstaanbaar maakte, zie ik nu, waren haar wenkbrauwen, vooral haar linker, die dan eens lichte verbazing, dan weer geamuseerdheid, verleidelijkheid, afkeuring of bedachtzaamheid aantikten. Voor een man om gek van te worden. Een grootse vrouw die menig zonde op zich nam, en die voor menig man die niet tegen haar op kon is gestorven.

Nog tot 3 februari via Picl (€4,95).

Portretfoto Billie Holiday

Jaarlijstje 2019

Het vorige bericht op deze site dateert van januari 2019, bijna een jaar geleden. Geen zorgen, ik schrijf nog steeds, al is dat voorlopig nog niet zichtbaar, en natuurlijk ga ik nog steeds naar de film! Afgelopen jaar zag ik 28 films in het Filmhuis, drie in een Pathétheater en één op Netflix (al zag ik die éérst in de bioscoop).

1. Climax (Gaspard Noë)
2. Le jeune Ahmed (Jean-Pierre Dardenne, Luc Dardenne)
3. Sorry we missed you (Ken Loach)
4. The Irishman (Martin Scorsese)
5. Dolor y gloria (Pedro Almodóvar)
6. Once upon a time in Hollywood (Quentin Tarantino)
7. The house that Jack built (Lars von Trier)
8. Shadow (Zhang Yimou)
9. Manta ray (Phuttiphong Aroonpheng)
10. Long day’s journey into night (Bi Gan)

De nummers 1 t/m 3 zijn echte toppers; nummer 1 omdat die alle retorische middelen op de kop zet en vanwege het openingsnummer (zie de clip hieronder), nummers 2 en 3 omdat ze het perspectief laten zien van wie in onze samenleving buiten de boot vallen. Nummers 4 t/m 8 zijn meesterwerken van erkende meesters; nummers 9 en 10 zijn fascinerende films met veel experiment. Ik ben één keer weggelopen: bij Queen of Hearts. The Joker heeft de lijst niet gehaald.

’t Is wat karig zo maar ’t mag dienen als levensteken, en er is voldoende te lezen hier…