Francis en Cleopatra

Over Cleopatra (Mankiewicz, 1963) en Megalopolis (Coppola, 2024)

Na het epische Cleopatra (251 min) met Elisabeth Taylor en Richard Burton eerder deze week in Eye vervolgde ik vandaag met Coppola’s Megalopolis: even episch, en in zekere zin een vervolg op de sandalenfilms uit Hollywoods Golden Age. Lang’s Metropolis staat thematisch weliswaar dichterbij, maar dat geldt eventueel ook voor New Babylon van Constant Nieuwenhuis: de maatschappijen van de toekomst vinden in stedenbouw hun primaire uitbeelding.

Van een toekomst is in Cleopatra geen sprake, dat is een afgesloten verhaal, als een afgesloten sarcofaag in een piramide met een verborgen ingang. Het duurde wel een kwartier voor Taylor haar opwachting maakte, en ik vroeg me af hoe dat in zijn werk zou gaan: niet zoals het Romeinse volk haar zou zien, vanaf een metershoge praalwagen, noch zoals Cheops in Leopolds gedicht pas na een regel of twintig; ze rolt uit een tapijt, zo voor Caesars voeten.

Ze is een gegevenheid, een feit waar men niet omheen kan, Ceasar niet en Marcus Antonius niet, om haar macht noch om haar schoonheid. Men moet met haar en met zichzelf omgaan als een schaker met schaakstukken; zo althans gebeurt het in de film van Mankiewicz, die zonder veel actie van zet tot zet voortschrijdt. Wat er gebeurt, wordt in opeenvolgende scènes telkens alleen aangekondigd of nabesproken. Daarin is genoeg te zien – de film kostte het huidig equivalent van 300 miljoen dollar – maar het zijn vooral de scènes tussen Taylor en Burton die voor drama zorgen. Beiden zijn nietsontziend, voor zichzelf en de ander, en daarom alleen al heldhaftiger in de film dan de figuren aan wie ze gestalte geven. Ze geven dan ook vooral gestalte aan zichzelf, aan de geliefden die ze – beiden nog getrouwd – op de set van deze film werden. Beiden zetten de romance van hun helden dus voort, maar moesten de geschiedenis van die twee toch in het dodenrijk achterlaten, als Euridyce door Orfeus, en als was deze film de laatste, fatale blik achterom.

Dat is meteen ook de tragiek van Coppola’s Megalopolis. Zijn droom: een wereld te creëren waarin liefde, spel en creativiteit de hoogste waarden uitmaken, stuit op het cynisme van een wereld die alleen geïnteresseerd is in feiten, in tapijten waar nooit een Cleopatra uit komt rollen, omdat niemand de fantasie heeft om haar erin te stoppen.

Tapijten die zo op elkaar lijken dat ze telbaar worden, omdat hun nummer hun enige onderscheidende kenmerk is. Zo ontstaat een wereld die calculeert, die kansen en risico’s inschat omdat men weigert te falen, die uitgaat van het nu en van onmiddellijke behoeftebevredigng; zie de hedonistische wereld die Coppola vooral in het begin van de film in beeld brengt, en die Shia LaBeouf, een hedendaagse Trump, tot in het oneindige wil rekken. Dat is uiteraard niet wat Rome tot eeuwige stad maakt, of waardoor Cleopatra, Caesar en Marcus Antonius nog steeds tot de verbeelding spreken. Het dodenrijk waar zij zich in bevinden, is zelf een product van de verbeelding. Zij leven nog omdat ze daarin voortleven, niet in een eeuwig nu waarin we altijd alert en paraat moeten staan, maar in een verleden dat blijvend deel uitmaakt van het heden, en dat het aan de hand van dromen en voorstellingen van nieuwe ideeën voorziet. ‘We are such stuff as dreams are made on’, citeert Catilina, een hedendaagse Constant, van Shakespeare. Dat is de boodschap die Coppola met zijn testament aan ons meegeeft.

Er valt nog veel meer over Megalopolis te zeggen, maar niet veel dat niet al door anderen is gezegd: dat Coppola 120 van de 133 miljoen dollar productiekosten uit eigen zak betaalde, dat de film gebukt gaat aan een overvloed aan ideeën, verhaallijnen, metaforen en verwijzingen en dat hij dientengevolge commercieel is geflopt. Ik zou zeggen dat het laatste eerder zijn gelijk bewijst dan het omgekeerde.

Hoe Better Call Saul een Netflix-junk van me maakte

Over Better Call Saul (Gilligan, Gould, 2015)

De afgelopen paar maanden heb ik op Netflix naar de zes seizoenen van Better Call Saul gekeken; gisteravond zag ik de laatste aflevering.

Ik kijk zelden naar televisieseries, ook al weet ik dat het genre zich sinds The Sopranos zowel artistiek als commercieel met films kan meten. Maar je moet er een langlopend contract voor aangaan waarbij je kostbare tijd inruilt voor voorbijgaand vermaak. Bovendien weet ik hoe het op Netflix gaat: de afleveringen volgen elkaar naadloos op en als je niet uitkijkt ben je zo een paar uur verder en is je dag weg.

Maar dat is niet het enige. Zo’n serie verleidt je ook om te blijven kijken. In Better Call Saul lopen verschillende verhaallijnen door elkaar: er is de wereld van de advocatuur en van de onderwereld, er is een broedertwist en een love interest, er zijn eerbaren en low lifes, enzovoorts. Er zal in de westerse wereld niemand zijn die zijn dagelijkse werkelijkheid niet voor een deel in de serie uitgebeeld ziet worden. De serie wisselt spanning, komedie en drama met elkaar af en bespeelt zo ongeveer het hele palet aan menselijke emoties. En ja, de cinematografie is prachtig, zelfs waar het bewust ‘gritty’ en haperend is, zoals in de leaders bij elke aflevering. Ze zijn een voorbeeld van coöptatie van undergroundcultuur door de studio’s in Hollywood.

En die zijn zo goed. Ondanks alle distantie waarmee ik aan de serie begon – een beetje zoals een antropoloog naar een inheemse gemeenschap kijkt, aangevuld met ironie – moest ik na een paar afleveringen al constateren: ze hebben me te pakken. Ik wilde weten hoe het verder ging met Jimmy en Kim en Nacho en alle anderen en moest mezelf een streng regime opleggen van maximaal één aflevering per dag.

Maar er is nog een andere manier waarmee de kijker van Better Call Saul aan het platform wordt gebonden. De verschillende personages, met name Jimmy, zijn broer Chuck en de loner Mike zijn voortdurend in de weer met uitgebreide en doordachte plannen en listen, waarvan de portee pas later duidelijk wordt, als ze hun beslag krijgen. Dit gaat volkomen in tegen het advies van Hitchcock, die de kijker juist zo volledig mogelijk wilde informeren. Als je de kijker niet vertelt dat er een bom afgaat, geef je hem maar één moment waarop hij verrast wordt; geef je hem die informatie wel, dan zit hij voortdurend in spanning.

Waarom volgt Better Call Saul dat advies van de meester niet op en laat het ons telkens achter de feiten aanlopen? Omdat de studiobazen niet het plezier en de bevrijding van de kijker op het oog hebben, maar diens onderwerping aan een christelijk-kapitalistische ideologie. De serie geeft ons het gevoel dat de personages uitzonderlijk slimme mensen mensen zijn, veel slimmer dan wij. Het gevoel dat we in het dagelijks leven ook achter de feiten aanlopen – boodschappen worden duurder zonder dat we er iets aan kunnen doen, de techniek groeit ons boven het hoofd – wordt door de serie bevestigd en gespiegeld.

Maar de belangrijkste reden blijkt pas in de laatste aflevering, wanneer Jimmy aka Saul voor de rechtbank leegloopt en al zijn misdaden opbiecht. Dan pas wordt de ‘waarheid’ bekend achter alle feiten die we hebben gezien. In plaats van zeven jaar moet Jimmy daardoor 86 jaar de bak in. Hij heeft er vrede mee want zo kan zijn liefje Kim, die zelf eerder haar wandaden al bekende, hem weer in haar hart sluiten. En is liefde niet het allerhoogste?

Zo loopt een vertelstructuur die tot doel heeft de kijker aan de buis gekluisterd te houden uit op de boodschap dat we zondig zijn en alleen mogen hopen dat wij, net als Jimmy, vergeven worden wanneer we onze zonden opbiechten.

Better Call Saul: ik heb er van genoten maar het is ziekmakend, ondermijnend, indoctrinerend, tijdverspillend en giftig drama. Viewer discretion advised!

Flaneren op het mos

Over Here (Bas Devos, 2023)

Here van Bas Devos is een kleine, stille film die zo uit een naturalistisch handboek lijkt te zijn weggelopen. We volgen Stefan, een flaneur à la Degas, die in afwachting van een vakantie wezenloos door de stad dwaalt. Om zijn ijskast leeg te maken, maakt hij een grote pan groentesoep die hij in bakjes aan opeenvolgende figuren uitdeelt. Bijna allemaal zijn die om onduidelijke redenen aan hem gelieerd – net zoals de mensen in de schilderijen van Manet wel in één beeld verenigd zijn, maar zonder zich tot elkaar te verhouden. In zekere zin is Here een lang uitgesponnen Dejeuner sur l’herbe, want de natuur in de bossen bij Vilvoorde, in het bijzonder de mosgrond in die Brusselse voorstad, brengt de verbinding tot stand die de vervreemding onder invloed van de grote stad ongedaan moet maken. Hij ontmoet een Chinese bryologe, een onderzoekster van mossen, die hem laat zien dat zo’n stukje mosgrond vol leven is en een hele wereld vormt. Als een rechtgeaarde naturalist in de geest van Zola trekt ze er met een loep en een aantekenboekje op uit om nieuwe werelden te ontdekken – geen sociale dit keer, maar biologische. Hij volgt haar op gepaste afstand. ‘Niet te dichtbij’, roept ze, wanneer hij zich over haar schouder heen over een stukje mos wil buigen. Objectiviteit staat voorop en biedt geen plaats aan intimiteit.

Ook de filmstijl past zich aan deze filosofie aan: het kader lijkt soms willekeurig en het beeld wordt vaak lang stilgehouden om de werkelijkheid zoals die wordt aangetroffen alle ruimte te geven. Vanuit die concentratie wordt dan toch een ingang naar een andere wereld gevonden, weg van het wetenschappelijke naturalisme. Het kleurenspel op het groene loof roept een magische droomwereld op die aan Weerasethakul doet denken, zeker wanneer Stefan zijn handen opent en de zaadjes die hij erin vasthield in het donker groen opgloeien.

Er worden twee dromen verteld: een van een vrouw die droomde dat ze de namen van vertrouwde objecten niet meer wist, en een van een man die in coma lag en droomde dat al zijn familie en vrienden aan zijn bed hadden gestaan, terwijl in werkelijkheid alleen een naaste bij hem was geweest. Beide dromen beschrijven de wereld waar Stefan doorheen flaneert: het is een wereld met mensen zonder naam, zonder betrekking, een wereld die niet geaard is, en die hem tot eenzaamheid veroordeelt. Het is de bryologe die de koppeling weer herstelt door de mossen te determineren en ze hun Latijnse namen te geven.

Maar door haar moeder gevraagd naar zijn naam, moet ze die schuldig blijven. Het is dezelfde naam waarmee Stefan aan het begin van de film van veraf wordt geroepen. Kennelijk was hij toen nog niet klaar, nog niet ‘bekwaam’ voor zijn taak, zoals Nietzsche’s Zarathoestra over zichzelf toegeeft:

Je vruchten zijn rijp, maar jij bent niet rijp voor jouw vruchten!

Net als Hamlet en Zarathoestra staat Stefan op het punt om op reis te gaan. Dat is de manier om zich te ontdoen van de verknochtheid aan het ik en aan alles wat hem aan het verleden bindt en klein houdt – zijn ressentiment. Zijn opdracht is om waardig te worden aan het leven, aan de gebeurtenis die dit leven voor hem is geworden en waaraan hij moet deelnemen. De zaadjes die hij bij zich droeg, moet hij laten ontkiemen; alleen zo kan hij ze hun naam geven en het verband tussen de dingen en de woorden tot stand te brengen. Maar moet hij daarvoor nog op reis? ‘Dit is mijn thuis’, zegt hij als hij over de stad uitkijkt naar de treinen die er net zo rijden als de eerste treinen van Europa. Hij hoeft nergens heen, de wereld komt naar hem toe en is overal om hem heen, of het nu de stad is met zijn gebouwen en zijn industrie, of het bos aan de rand van die stad. Mossen, de oudste plantensoorten, dragen de wereld en zullen er nog zijn als de mens weer zal zijn verdwenen. Er zijn of er niet zijn, in coma liggen of niet, iemand kennen en zijn naam weten of niet, geroepen worden en de opdracht aanvaarden of niet: met deze varianten op Hamlets vraag zadelt de film ons ten slotte op.

Het antwoord hangt ervan af of de naam die we hebben ons adequaat beschrijft. Maar is een mens de belichaming van een idee, of kan hij het ook zonder naam af, door onzichtbaar te worden als een flaneur? Aan het eind van de film sterven alle menselijke geluiden weg. De treinen rijden nog, maar we horen ze niet meer: er is alleen het getjilp van vogels, het druppelen van water, het zoemen van insecten. Stefan hoeft niet meer op reis, hij hoeft niet meer er niet te zijn, hier te zijn, ‘here’. Here is geen naam; het duidt een wereld zonder namen aan, die gesloten blijft voor onze classificaties en die we alleen van een afstand, als flaneurs kunnen beschouwen. Een wereld om in te zijn. Of om soep van te maken en terug te geven.

The making of a selfmade woman

Over Poor Things (Lanthimos, 2024)

Na Perfect days is Poor things wel een overgang: van eenvoud naar overvloed, van het afzien van cultuur, maatschappij en politiek naar een alchemistisch brouwsel van personages, die alle bijdragen aan the making of Bella Baxter (Emma Stone), waaronder Barbie, Beatrijs, Lilith, Faust, Frankenstein, Pinokkio en in principe alle helden uit Kubrick’s films, aangezien die ook allemaal als machinemensen zijn geconstrueerd, maar net als Baxter uiteindelijk de hen ingeschapen eigenschappen te boven komen en naar eigen hand zetten.

In haar bespreking in De Groene schrijft Niña Wijers:

Lanthimos en scenarist Tony McNamara hebben de veelkantigheid van [Alasdair Gray’s] roman vervangen voor iets kluchtigs dat graag brutaal wil zijn, maar juist daarmee ontzettend braaf aandoet. [] Ik kon me niet aan de indruk onttrekken te kijken naar een film die doet denken aan een film van Lanthimos, maar dan een lege, poenerige versie die een miljoenenpubliek wil wijsmaken naar iets te kijken wat gedurfd en cool is.

Vergeleken bij eerdere, hier besproken films als The lobster en The killing of a sacred deer lijkt Poor things inderdaad kluchtig en over the top, een beetje als Östlund’s Triangle of sadness, maar de vraag is hoe de voorstelling van het menselijke bedrijf als komedie zich tot het verhaal verhoudt. Uit de titel spreekt ogenschijnlijk mededogen – tenzij je die ironisch en meewarig opvat. Aan het verhaal zelf verandert die ambivalentie niets, net zoals de wereld aan het eind van Kubrick’s Dr. Strangelove evengoed naar de verdommenis wordt geholpen, ook al is het op de klanken van een hoopvol liedje.

Het lijkt alsof Lanthimos de controverse op dit punt heeft voorzien en voor lief neemt: je kunt de humor plat vinden of omarmen, maar boven die morele, contingente keuze uit rijst Bella Baxter op als een vrouw die alle eigendomsclaims van zich heeft afgeschud en vrij en autonoom in de wereld staat. Zij is allesbehalve een poor thing, omdat zij – net als Hirayama uit Perfect days – van alle cultuur, maatschappij en politiek wars is gebleven, hoezeer die zich ook aan haar hebben opgedrongen. Ze is niet immoreel maar amoreel, en allicht is dat ook de manier om naar deze film te kijken.

De eeuwige terugkeer van het verschil

Over Perfect Days (Wenders, 2024)

Deze nieuwe flm van de maker van Anselm, die nog steeds in roulatie is, is geen film over Sisyphus (Filmkrant), of over volhouden terwijl je eigenlijk wil opgeven (Groene) maar over hoe het nauwgezet onderhouden van een routine je met het leven kan verzoenen, zodanig zelfs dat je – in het land van de rijzende zon – uitkijkt naar de nieuwe dag, die weer hetzelfde zal brengen als de dag ervoor. Of toch iets anders? Is een schaduw die een andere overlapt niet donkerder?

Prachtfilm.