Amy Amy Amy

Over Amy (Asif Kapadia, 2015)

Amy Winehouse

Feitelijk is er met de documentaire Amy hetzelfde mis als met het stuk van Lucas Hüsgen waar ik een paar jaar geleden op reageerde: 1 het gaat over van alles, behalve over Amy Winehouse. Het gaat over Amy Winehouse als geval: als meisje in Londen, als zangeresje, als alcoholiste, als drugsverslaafde, als bekendheid, als lid van de club van 27. Allemaal typen waaruit dan een beeld moet ontstaan – maar het enige wat er ontstaat zijn vooroordelen, frames, en het bijbehorende hoofdschudden.

‘Je wilt wegkijken, en waarschijnlijk was dat precies Kapadia’s bedoeling. Want dit is niet alleen een film over Amy Winehouse, het is ook een film over de morele grens van voyeurisme. Wie zijn wij dat we dit proces mochten zien?’

Aldus het Parool. Dat soort kritiek lijkt me nou helemaal naast de kwestie. Dit is geen Rear Window, geen bezinning op het medium zelf, maar de exploitatie van een goed (aan roddel- en sensatiezucht appellerend) verhaal met behulp van goede muziek en exclusief materiaal. Uit de toegevoegde beeld- en geluidseffecten, met name het zogenaamde Ken Burns-effect en de kliks bij de paparazzifoto’s blijkt al voldoende dat de zorgen van de makers niet naar het medium uitgaan, en ook niet naar ‘Amy’.

De film begint nog veelbelovend, met een veertienjarige Winehouse die Happy Birthday zingt, en een ander fragment waarin ze vertelt vooral veel van Monk en van andere jazzmusici geleerd te hebben. Maar daar blijft het nagenoeg bij. Wie haar met die jazzgeschiedenis in aanraking heeft gebracht, of dat al dan niet bijzonder was in haar milieu: geen woord erover, zomin als over de samenstelling van haar band, over de opbouw, instrumentatie en productie van de liedjes, of over het raadsel van haar stem. En waar kwam dat kapsel vandaan, die tattoo’s, die kleding?

Is het een idee om te zeggen dat die verschillende stijlen als het ware hebben samengespannen om haar zowel haar succes als haar ondergang te bezorgen? Zou ze zich zonder succes ook aan drank en drugs hebben overgegeven? En zocht ze het succes misschien omdát ze er haar ondergang in vermoedde? Moest Nick, die vriendelijke eerste manager, daarom het veld ruimen?
Door van het bijzondere naar het algemene te gaan en de feiten van Winehouse’s leven hier en daar naar een speculatieve toekomst door te trekken, had de kijker iets gehad om over na te denken. Begin met de feiten; niets kan verhinderen dat die uitmonden in waarheid en poëzie.

Maar zo’n vrije omgang met het materiaal stond de maker – regisseur is hier niet de goede term – zichzelf niet toe. Voor hem stond de structuur van de film bij voorbaat vast. Anders dan Vertov is Kapadia een man without a movie camera, die zowel deze als zijn vorige film uit bestaand materiaal samenstelde. In het geval van Amy zijn dat de home movies van de vroege jaren, de tv-optredens vanaf het begin van haar carrière, en de paparazzibeelden van na haar doorbraak. Het lijkt alsof daarmee de kaarten geschud zijn – maar niets had hem ervan hoeven weerhouden om met het einde te beginnen en zo, of heen en weer switchend, terug te werken naar het begin. Dat had een interessantere en allicht minder deprimerende film opgeleverd. Nu wordt de bij iedereen bekende afloop als fatale uitkomst gepresenteerd en kan de kijker als een geslagen hond naar huis.

Maar zijn hele film is op die uitkomst gericht. Kapadia vertrekt vanuit het algemene en werkt zo naar het bijzondere toe. Winehouse wordt als pathologisch geval eerst in algemene kaders geplaatst; vervolgens wordt met de blik op oneindig het net samengetrokken en naar een afloop toegewerkt waar de kijker niet aan kan ontsnappen.

Dat laatste is dan het morele kantje: haar lijden moet door ons worden terugbetaald. En zo is Kapadia erin geslaagd van Winehouse een gekruisigde te maken voor wiens dood iedereen zich schuldig kan voelen, om daar in de bioscoop boete voor te doen. En komt Amy ook postuum niet van onze complexen af.

Facebookvraag: Denk bij dit nummer telkens dat Paul McCartney de melodie geschreven zou kunnen hebben. Vreemde associatie?


  1. In Ecce Amy. []

De schouders van Christoffel

Over Every Thing Will Be Fine (Wim Wenders, 2015)

Twee vragen, nog voor de film is begonnen: waarom de spatie tussen every en thing in de titel, en waarom komen de namen in de titelrol vaag in beeld om pas langzaam leesbaar te worden?

Still uit film - Tomas kijkt uit het raam van zijn keet op het ijs.

De film begint in een keet op het ijs in een vissersgemeenschap waar hoofdrolspeler Tomas (James Franco) probeert een boek te schrijven. Zijn schrijverschap wordt in die eerste scène dus als het ware gedragen door het ijs. Het schrijven wil alleen niet zo vlotten en hij gaat terug naar huis, naar zijn vriendin met wie hij een moeizame relatie heeft. Onderweg rijdt hij een jongetje op een slee aan, dat met de schrik vrij komt. Net als Christoffel die Christus over een rivier droeg tilt hij het kind op zijn schouders en brengt het terug naar zijn moeder (Charlotte Gainsbourg). Al lopend belt hij met zijn vriendin en spreekt tegen haar de titel van de film uit: vanaf nu zal alles goed komen. Maar het tegendeel is waar: bij het huis aangekomen blijkt dat het jongetje niet alleen sleede, maar met zijn broertje; dat is wel onder de auto gekomen en overleden.

Tomas heeft geen schuld aan de dood van het jongetje en de moeder maakt hem geen verwijten. Dat doet wel zijn vriendin: zij wil kinderen die Tomas haar niet kan geven omdat hij wil schrijven (waarom het een het ander in de weg zou staan is een raadsel maar dat terzijde). Een ander die een schuld met hem komt vereffenen, twaalf jaar later, is het zoontje dat het ongeluk overleefde. Met een rugzak vol met de boeken van Tomas zoekt hij hem op. Tomas is dan een gevierd schrijver, mede dankzij het ongeluk dat hij al dan niet bewust in zijn boeken heeft verwerkt. De zoon, nota bene Christopher geheten en nu zestien, vraagt het expliciet: dat jongetje dat je in dat ene boek op je schouders draagt, ben ik dat?
Zelf wordt Tomas ook geconfronteerd met de Christoffelmythe, wanneer zijn door het leven verbitterde vader tijdens een uitstapje een rivier ziet en aan de oever ervan in tranen uitbarst. De enige reden dat hij bij zijn vrouw was gebleven, was Tomas. Het dragen van Tomas heeft hem zijn leven gekost.

Zo speelt die mythe van Christoffel, patroonheilige van verkeersdeelnemers, van kinderen en van de onverwachte dood, 1 door de hele film een rol. Tomas wordt telkens tegen zijn wil in gedwongen om de last van kinderen op zijn schouders te nemen: die van Christopher en diens dode broertje, van de kinderen die hij zijn vriendin niet wilde geven, van het dochtertje van de vrouw met wie hij later trouwt – al steunt die hem in zijn schrijverschap. Zijn schuld bestaat erin dat hij schrijver van boeken werd in plaats van vader van kinderen. Christopher drukt deze schuld uit in een pregnant beeld: hij breekt in bij Tomas en zijn vrouw en pist in hun bed, als om zo de rivier van zijn schuld te creëren. Maar Tomas’ enige kinderen zijn de boeken die hij geschreven heeft.

Als Tomas op de kermis reddend ingrijpt bij een ongeluk vraagt zijn vriendin zich later in verbazing af hoe hij er zo rustig onder kan blijven: haar handen trillen nog maar die van hem blijven kalm. Tomas is een schrijver die alleen bij de wereld betrokken is voor zover die hem materiaal kan leveren voor zijn boeken. Voor de rest doet hij niet mee, is hij afstandelijk, emotieloos, ‘detached’. Every thing will be fine: de spatiëring komt tot stand doordat de schrijver met de dingen in de wereld geen relatie onderhoudt, waardoor die ook niet onder zijn blikveld samengevoegd kunnen worden. Ze bestaan op en voor zichzelf. Hij heeft niets met ze te maken; de dingen hebben te maken met hem.

Is hij Jezus die, hoewel zelf zonder schuld, door zijn omgeving met schuld wordt beladen en naar zijn lot wordt gedragen om hen te verlossen?
Of is hij Christoffel: een die zonder kind de rivier oversteekt maar die toch voelt dat hij een last draagt die steeds zwaarder wordt, net als in de mythe, en die de tragedie en de schuld ten slotte om weet te buigen in een zinvol verhaal?
Alles kan stof worden voor een verhaal: ook als het je aan stof ontbreekt, en zelfs wanneer de stof, het kind dat je draagt, je ontvalt. Alleen door te schrijven wordt alles langzaam leesbaar en komen alle dingen, zoals in elk goed kinderverhaal, alsnog goed.


  1. ‘Sint-Christoffel is de patroonheilige van de reizigers, alle verkeersdeelnemers, timmerlieden, schilders, pelgrims, fruithandelaren, boekbinders, schatgravers, hakebusschutters, hoedenmakers, tuinmannen en kinderen en patroon tegen besmettelijke ziekten, onverwachte dood, de pest, droogte, onweer, hagel, watersnood, vuurrampen, oogziekten, tandpijn en van de bewoners van de stad Roermond, waar een groot beeld van hem met Christus op zijn schouder de top van de kathedraal siert. In die stad staat de enige Sint-Christoffelkathedraal ter wereld.’ Bron: Wikipedia. []

Blinde vlekken

Over Mad Max: Fury Road (George Miller, 2015)

De binnenkomst in het Pathétheater aan de Spuimarkt beloofde al niet veel goeds. Met zijn tweeën stonden ze me op te wachten; het leek de douane wel. Nadat een van de kleerkasten mijn ticket had gescand werd mijn komst per portofoon aangekondigd: ‘Nog een voor zaal 2’.

Ik begrijp het wel: dit multiplex is voor een andere doelgroep gebouwd. Niet voor een wereldvreemde zonderling die zich de voorgaande weken nog aan een Ozufestival te goed heeft gedaan. Hier draaien actiefilms. Hier draait Mad Max: Fury Road.
Enfin, eerst maar eens de trailer.

Ik had nog nooit van de serie gehoord, ook van de regisseur en de beide hoofdrolspelers niet. Ik ging erheen op advies van een aantal filmminnende vrienden, met name ook van Gawie Keyser die de film in De Groene Amsterdammer niet zozeer aanbeval als wel opdroeg: ‘Een “tip” is nog zacht gesteld.’ 1 Een van de redenen voor zijn waardering was het in zijn ogen volstrekt singuliere karakter van de film: 

‘Vrijwel alles wat je ziet lijkt wel origineel. Dat is tamelijk uniek en dat maakt Fury Road tot een ontnuchterende kijkervaring. Houvast is er niet (…). Met name de eerste en de laatste film zijn volstrekt origineel in vorm en inhoud. En dat komt in de populaire cinema, die juist bestaat bij de gratie van voorkennis, referentie en verwachting, nauwelijks voor.’

Na het zien van de film kon ik nauwelijks geloven dat hij dit schreef. Mijn associaties buitelden juist over elkaar heen: van verplichte nummers als Wagner en de Noorse mythologie (de Walküren, het Walhalla) tot Apocalypse Now (het anemische, zombie-achtige volk dat zucht onder de terreur van zijn leider; de live soundtrack bij de strijd), Metropolis (industriële slavernij), de epen van Cecil B. DeMille, Buster Keatons The General (film als één lange achtervolging) tot aan het Pasolini-achtige landschap dat als in een Flintstones-cartoon voorbijraast…

Wat mogelijk kan verklaren waarom Keyser deze bronnen mist, is dat de film zich er zelf niet van bewust lijkt te zijn. In plaats van naar zijn voorbeelden te verwijzen, laat hij zichzelf door zijn voorbeelden beschijnen, zeg maar zoals de maan licht van de zon ontvangt en zo de zon zelf doet vergeten. De film verzwijgt zijn eigen meervoudige afkomst en lijkt daardoor nieuw en origineel, maar sinds Barthes weten we waar dat trucje op berust: het werk presenteert zichzelf niet als geschiedenis, maar als tijdloze mythe.

Die suggestie wordt nog versterkt door de premisse van de film: de vraag ‘Who killed the world?’ die een paar keer wordt gesteld. In een postapocalyptische wereld is er geen tijd, geen geheugen, want dat is uitgewist. Het verhaal speelt zich daardoor in een vacuüm af waarin ondanks alle actie niets werkelijk gebeurt: alleen de achtergrond raast maar voorbij. Het is een wereld zonder verhaal, omdat er nog geen mens is die zich aan die achtergrond heeft weten vast te haken, om zo een nieuw begin met geschiedenis te kunnen maken. Het eerste woord moet nog worden gesproken.

Dat is zonder meer een probleem waar de film zich mee bezig houdt. ‘Witness him’ (mooi vertaald als ‘Gedenk hem’) roepen de zombies wanneer een hunner zichzelf opoffert in de strijd – maar ze hebben nog niet eens een naam om herdacht te kunnen worden, en ze lijken allemaal op elkaar. ‘Fool‘ is de tweede poging. Pas aan het eind noemt Max zijn naam; het is de enige ‘werkelijke’ mededeling in de film, een Adamische zelfbevestiging.

Tot dat moment loopt alles door elkaar, en is er inderdaad geen houvast. Actie genoeg, maar in die actie weet je vaak niet waar het gevaar vandaan komt. Het blijkt een stijlkenmerk van de regisseur te zijn: “He puts you as closely into [the subject’s] shoes as he possibly can with a movie camera, and lets you take off right there with them. It’s an often-nauseating experience to say the least.” 2

In deze film is die misselijkmakende (of duizelingwekkende) ervaring wat mij betreft te danken aan de ambitie om een verhaal te presenteren met geen andere context dan die van na-de-zondvloed en met het onverslijtbare duo Goed en Kwaad en de aankleve daarvan als ingrediënten: doem, corruptie, morbiditeit tegenover onschuld, zuiverheid, oorsprong, enz. Ik vond het om moedeloos van te worden. En maar racen door die woestijn in 3D. Ik werd er gek van.

Maar nu! We zijn er nog niet. Integendeel, nu wordt het pas interessant. Want bij thuiskomst kreeg ik via dezelfde Gawie Keyser een artikel onder ogen waarin op iets wordt gewezen dat volledig aan mijn aandacht was ontsnapt. Mad Max: Fury Road blijkt binnen het genre een feministische trom te roeren. Het wordt in het artikel 3 aan de hand van zeven opeenvolgende voorbeelden overtuigend aangetoond, en het was me volledig ontgaan. Hoe kon dat? Omdat voor mijn politiek-correcte kijkpraktijk die waarden geen discussiepunt zijn, en voor actiefilms wel? Ik durf mezelf met dat idee niet gerust te stellen, laat staan te feliciteren.

En een andere vraag: hoe kan het dat een intelligente filmcriticus als Keyser wél waardering kan opbrengen voor deze film?

Je moet in het genre worden opgevoed denk ik. Dan pas kun je je in het spektakel inleven, het op waarde schatten en een onderscheidend oordeel vellen, in plaats van er op een afstand ‘kritisch’ naar te kijken. Dat is de ellende met veel kritiek: het ontbreekt aan engagement, aan liefde voor het onderwerp. Neem daarentegen Tim Lebacq die op Facebook als volgt op het oordeel ‘crap’ reageerde:

‘The kind of crap you’re glad to find after weeks of scavenging and starving, the tasty crap served on a rusty hubcap with a pint of gasoline and roaring engines chasing away snakes ’n lizards…’

Zeg niet dat dit kritiekloze bewondering is; het is integendeel de voorwaarde voor een kritiek die zich baseert op criteria die het onderwerp zelf stelt. Die zijn heel anders dan de naïeve of objectieve criteria van de niet-ingevoerde of zogenaamd neutrale beschouwer. Lebacq en Keyser hebben ongetwijfeld die feministische lading opgemerkt die mij ontging…

Wat we kortom overhouden zijn twee blinde vlekken: een voor ideologische nuances binnen het genre, de ander voor de historische context van de film. Het is nu nog de vraag in hoeverre die vlekken te wijten zijn aan de positie van de kijker (buitenstaander of ingewijde) of aan de film zelf. Want er is één filmmaker die in beide voorziet: Quentin Tarantino. Die presenteert zijn films duidelijk als genrestukken met expliciete verwijzingen naar bewonderde voorgangers; daarnaast fungeren zijn films als vehikels voor de emancipatiestrijd van minderheden, zwarten en vrouwen in het bijzonder. Over beide aspecten kan bij hem geen twijfel bestaan.

Het probleem met Mad Max: The Fury is de poging van de makers om de film aan alle sociale en culturele coördinaten te onttrekken en er een tijdloos epos van te maken. De aarde is opnieuw woest en ledig; daarbinnen rijdt de karavaan van Mad Max en zijn gevolg, op zoek naar water, zaden en moedermelk… Wie zou daar, met of zonder 3D-bril, het spoor niet kwijtraken?

Affiche voor Mad Max: Fury Road


  1. Gawie Keyser, Een film waarvoor ’tip’ een understatement is, De Groene Amsterdammer, 21-5-2015. []
  2. Matt Hendricks, Filmmaker Retrospective: The Diverse Cinema of George Miller, 8 juni 2015. []
  3. Georgie Proud, Mad Max: Feminims on Fury Road, 22 mei 2015. []

Sluipschutter tussen goed en kwaad

Over American Sniper (Eastwood, 2014)

American Sniper - Poster

Een niet te onderschatten verdienste van American Sniper is het documentaire karakter van de film. Zó zag die oorlog in Irak er dus uit. Alleen in een enkele scène zien we een stad zoals we die kennen van CNN, met lichtflitsen van inslagen in de verte; voor de rest speelt de film zich op grondniveau af. Dat wil zeggen: een paar verdiepingen boven grondniveau, want Chris Kyle (Bradley Cooper), de held op wiens leven de film is gebaseerd, ligt als sluipschutter meestentijds op daken, waar vandaan hij zijn kameraden op straat bescherming biedt. Het perspectief in de film is daarmee dat van iemand die overzicht heeft, een god of een engel die goed van kwaad kan onderscheiden en daarop zijn keuzes baseert. Het is een veilig maar ook een aanmatigend perspectief waar weinig eer aan valt te behalen; daarom verlaat Kyle dit standpunt ook na enige tijd om zich in het heetst van de strijd tussen zijn makkers op straat te begeven.
Bij Lucebert komt ook een figuur voor die naar de aarde afdaalt:

Want mijnheer ik ben een engel
die zich in deze eeuw in de hemel verveeld heeft
die naar de aarde afdaalde
die daar verveeld het onvolledige leven
meeleeft
en die deze verveling volledig
liefheeft

Zo tekent Lucebert in 1952 een gebroken, posttraumatische wereld waarin oude waarden op hun kop staan. Maar bij Eastwood is daarvan allemaal geen sprake. Het leven op aarde is bij hem niet onvolledig; er is integendeel een volmaakte balans tussen goed en kwaad, met beide in hun vertrouwde rol (het goede overwint op het eind). Ook van verveling is geen sprake, want Kyle heeft een duidelijke taak die hij zonder aarzeling uitvoert. Er is kortom geen tekort in deze film, geen twijfel, geen reflectie op het eigen aandeel. En dus ook geen Abu Ghraib of Guantánamo Bay – wel de vliegtuigen in de Twin Towers, excessen van al-Zarqawi met een drilboor en een doodgemartelde man.

Zo creëert Eastwood een scherpe scheiding tussen het eigene en het andere, tussen vriend en vijand, goed en kwaad, waarbij elk deel van de dichotomie zich zorgvuldig tot zichzelf beperkt en er geen enkele uitwisseling plaatsvindt. Zarqawi, de verpersoonlijking van het kwaad aan Irakese zijde, verbiedt de burgers van de stad ieder contact met de Amerikanen; een Irakees die Kyle en zijn mannen toch aan zijn tafel uitnodigt blijkt een verrader met een wapenarsenaal in huis. Iedere aanzet tot een verinnerlijking van conflicten, tot vereenzelviging met een verdeeld en onvolledig leven, wordt beschouwd als een ontoelaatbare inbreuk op de eigen morele economie. Maar deze weigering om zich in de ander te verplaatsen geeft aanleiding tot een bepaald oneconomische uitwisseling van contacten. Kyle zelf verontschuldigt zich bij zijn vrouw als hij tijdens een seksgesprek over de telefoon zijn hand niet vrij kan maken: die moet om de trekker van zijn geweer blijven. Later, in eigen huis, dwingt hij haar opnieuw met een wapen om zich uit te kleden.

De kritiek op dit rigoureuze dualisme zit dus al in de vorm van de film zelf ingebakken; daarin toont zich Eastwoods grootheid. Waar het verst verwijderde, de vijand, onder handbereik ligt, daar is het meest nabijzijnde, het eigene, soms onbereikbaar. De vijandelijke sluipschutter op 2000 meter wordt feilloos geraakt, maar de uitgestrekte arm van de kameraad in de auto die Kyle thuis moet brengen raakt uit zicht in een zandstorm. Zo wordt een structuur van het verlangen door Eastwood prijsgegeven voor een metaforische, respectievelijk dialectische verhouding tot de werkelijkheid, dwz. voor een botsing van tegendelen. Pas boven dit tumult verheven, i.c. op het dak, ontstaat het overzicht dat nodig is om goed van kwaad te kunnen onderscheiden.

Over de moraal van American Sniper kan geen misverstand bestaan: dingen die scheef zijn gezet moeten worden rechtgezet. Het is de moraal van George Bush, die de oorlog met die motivatie begon, en die Kyle als jongetje aan tafel al vroeg wordt ingepeperd. In dat opzicht is er bij Eastwood sinds Unforgiven niets veranderd. Net als William Munny heeft Kyle vrouwen en kinderen gedood; ze zijn zelfs zijn eerste slachtoffers.

Maar American Sniper is geen propagandafilm, of rechtvaardiging van de Irakoorlog achteraf. Eastwood verheerlijkt het oorlogsgeweld niet en gaat beheerst om met de confrontatie tussen Kyle en zijn tegenvoeter aan Irakese kant. Het dualisme beleeft zijn apotheose niet, zoals logischerwijze te verwachten zou zijn, in een westernachtige stand-off tussen die twee, maar wordt integendeel opgenomen in de synthese van het eigene en het vreemde, nl. in de verhouding van Kyle tot zijn vrouw. Aan haar de taak propaganda te maken voor Obama’s missie om de Irakoorlog te beëindigen en ’to bring the boys home’. Ze slaagt daar niet in, want Kyle komt pas terug als hij zijn opdracht heeft volbracht en de zaken heeft rechtgezet. Dat die opvatting zijn beperkingen heeft laat Eastwood zien via de perspectivische structuur van zijn film, en het is om die reden dat American Sniper ten slotte overtuigt.

Metonymie: stijlfiguur waarbij in plaats van een zaak een andere genoemd wordt, niet op grond van een overeenkomst zoals bij de metafoor, maar op grond van een andere betrekking die tussen beide bestaat (bv. deel van een geheel) (Van Dale).

De filmer als verslibrist

Over Turist (Ruben Östlund, 2014)

Sneeuwlandschap uit film

Force Majeure is de internationale titel; bij ons draait hij onder de nogal formele naam Turist. Na die film van Roy Andersson 1 kon elke volgende film misschien alleen maar tegenvallen. Wat ik vooral miste was vorm, structuur, ritme. In plaats daarvan de tune van De Vier Jaargetijden, maar telkens herhaald levert dat nog geen vorm op, alleen maar een dreun. Dat geldt ook voor de zes dagen waarover de film lukraak is verdeeld, en die alleen kunnen worden verdedigd met een beroep op een werkelijkheid die nooit heeft plaatsgevonden.
In zulke gevallen kun je er donder op zeggen dat het verhaal niet door een innerlijke structuur wordt begrensd, maar door emoties, intermenselijk contact, door drama en een soort existentialisme. Dit zijn nietige mensen die worstelen met hun bestaan, tegenover een even onverschillige als overweldigende natuur. Dat laatste in letterlijke, iconische zin: het gezin wordt in het hotel overvallen door een lawine. Het blijkt allemaal mee te vallen, maar het is toch voldoende voor een hoop drama.

In de poëzie heb je hetzelfde verschijnsel, daar wordt het vers libre of gewoon vrij vers genoemd. Kenmerkend is niet zozeer de willekeurige regel- en strofelengte, maar een innerlijke vormloosheid die ofwel wordt gemodereerd door een willekeurige, aan het vers opgelegde vorm, die dan ook vaak als dreun werkt, of – in een gunstiger geval – door de zeggingskracht van de mededeling, waardoor regelafbrekingen en strofen vanzelf ontstaan. Denk aan het bekende van Rutger Kopland. Hele volksstammen bezwijken ervoor en dat is niet zo gek: het slaat je alle wapens uit handen, omdat het zelf ongewapend is. Toch zou het in prozavorm uitgeschreven aan effect inboeten, – maar dat komt niet door de fysieke eigenschappen van het wit. Het wit functioneert er niet als vormgevend principe (zoals bij een sonnet), maar als leesinstructie, om pauzes in te lassen. Alleen hebben de pauzes er geen ritmische, muzikale kwaliteit, maar een psychologische; het wit is er niet fysioplastisch, maar ideoplastisch, om het zo maar eens te zeggen: wat er fysiek aan is, is even slap als de vochtige bedjes van de sla. En omdat er op het stuk van de vorm nu eenmaal niets is om de stroom in te dammen, is het vrije vers bij uitstek geschikt voor een bepaalde stemverheffing, voor het ontladen van emoties, voor de demonstratie van verheven gedachten, voor het zich richten tot een groot publiek.

Wat die verheven gedachten betreft: dat valt nogal mee in Turist. Maar voor de rest: de mannelijke hoofdpersoon vloekt en scheldt en huilt en schreeuwt het uit, tegen diezelfde lege, niet-antwoordende, witte natuur. Het is alsof dat sneeuwlandschap de letterlijke pendant is van het niet-functionerende wit van het vrije vers.

De teleurstellende conclusie moet luiden dat we in deze film getrakteerd worden op een probleem uit de ivoren toren van de kunst. Een blank, ideaaltypisch gezinnetje maakt uit een soort wezenloze decadentie van een non-gebeurtenis een probleem om zichzelf mee te vermaken. De contemporaine werkelijkheid met zijn crises, oorlogen en rampen is non-existent; het isolement in het Zwitserse bergdorp volkomen.
Het geeft allemaal niet, maar het wijst erop dat de film niets heeft te zeggen, alleen maar wil zijn, en al schreeuwend dat bestaansrecht opeist. Het gebrek aan sociale betrokkenheid is niet het gevolg van een felbevochten staat van gelukzaligheid, maar van onvolwassenheid. Dat men aan het eind weer met beide benen op de grond staat, zonder ski’s – zo zal de slotscène met de bus geïnterpreteerd moeten worden – is dan ook het enige moedgevende aan deze film.


  1. Zie De scherptediepte van Roy Andersson []

Alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
stervende bloemen, het hoekje
aardappelen kan ik met droge ogen
zien rooien, daar ben ik
werkelijk hard in.

Maar jonge sla in september,
net geplant, slap nog,
in vochtige bedjes, nee.

(Uit: Alles op de fiets, 1969).