Wednesday, October 07, 2009


Pieter Janssens Elinga - Perspectiefkast
Pieter Janssens Elinga, Perspectiefkast, omstr. 1660-80, Museum Bredius, Den Haag.


In een artikel in de NRC, maar ook op de Amsterdamse Lezing, komt Thomas Vaessens naar aanleiding van een stuk van Stine Jensen en een reactie daarop van P.F. Thomése opnieuw te spreken over de verhouding tussen schrijvers en hun personages. Thomése vindt dat men een schrijver niet met zijn personages moet verwarren, en daar heeft hij natuurlijk gelijk in. Maar dat betekent niet dat een schrijver zich van zijn boek moet distantiëren, zegt Vaessens, want als een boek geen banden met de werkelijkheid onderhoudt, dan blijft het een vrijblijvende onderneming - en wie kan het boek beter vertegenwoordigen dan de schrijver ervan?

Dat Vaessens de band tussen roman en auteur wil herstellen, is natuurlijk prachtig, want dat betekent op zijn minst een afscheid van een van de dogma's van de close reading: die nogal hysterische leesconventie waarbij - volgens een onverbeterlijke formule van mijn vader - men 'net doet alsof men de auteur niet kent'. Natuurlijk zitten auteur en diens schepping wederzijds met al hun vezels aan elkaar vast; ze bestaan niet zonder elkaar. Maar hoe hou je ze dan uit elkaar?

Voor mezelf stel ik die verhouding vaak voor met een beeld uit de alchemie, weliswaar zonder de mythische aankleve daarvan: het gaat meer om een metafoor voor een formeel model. Volgens dat model beschouwt de verteller zijn verhaal zoals de alchemist het 'grote werk' ziet. Hij stopt de prima materia - d.i. de elementen waaruit het heelal is samengesteld, laten we zeggen de 'werkelijkheid' - in een retort en brengt die tot verhitting. De voorstellingen die hij vervolgens in die fles waarneemt - een koning, een koningin, een hermafrodiet, allerlei pluimvee, fantasiewezens, noem maar op - beschouwt hij als afsplitsingen van zijn ziel: wat er in de retort gebeurt, gebeurt ook in hem, en als hij erin slaagt om goud te maken, dan betekent dat vanzelf dat hij erin is geslaagd om zijn ziel te veredelen (het goudmaken zou allicht alleen als een metafoor voor die veredeling gezien moeten worden). Volgens dit model gaat het zowel bij de alchemist als bij de schrijver dus om een dubbelproces: ze leggen hun lot in handen van voorstellingen en wezens die ze niet in de hand hebben, die allicht onder hun voogdij uit willen, maar van wie hun lot afhankelijk is: slagen zij, dan slaagt ook het werk.*

Dat betekent allemaal natuurlijk niet, dat de schrijver vanuit het niets aan de slag gaat en maar wat doet. Aan het boek gaat op zijn minst een vraag vooraf, en de receptuur past zich daaraan aan; de uitkomst blijft ongewis, maar aan het proces worden bepaalde formele grenzen gesteld. Zo kun je een roman ontwerpen op basis van een schema, waarbij de personages aan typen beantwoorden: aan de tekens van de dierenriem bij voorbeeld, zoals Vestdijk wel deed (De chaos en de volheid zit nog wat in mijn hoofd). Of zo ver als men maar wil, tot aan typen met zulke vaste eigenschappen als uit de commedia dell'arte, of als Tom en Jerry. Dan wordt het verhaal een allegorie: de personages worden steeds minder van vlees en bloed, het verhaal steeds minder bepaald door wisselvalligheden, de afstand tot onmiddellijke emoties en tot de werkelijkheid steeds groter.

Maar hoe minder verbonden met die bronnen, hoe minder de taal van het verhaal ook naar die bronnen verwijst - en hoe meer naar de schrijver. Daarom berust de 'coherentie die wij in onze interpretatie menen te ontwaren' zoals J.P. Guépin de auteursintentie ooit definieerde, ook niet uitsluitend op het werk (zoals de close reading veronderstelde), en ook niet op gegevens die de auteur buiten zijn werk om verstrekt, maar op de auteur voor zover die zich kenbaar maakt in zijn stijl (waarbij ik onder 'stijl' de literaire middelen versta die typisch zijn voor een schrijver, datgene waaraan hij kan worden herkend). De stijl zorgt aan de ene kant dus voor afstand tot de stof; aan de andere kant is zij de band die de schrijver aan het verhaal, 'het werk' bindt.

Voor ik verder ga, eerst even een filmpje.


Met dank aan de samensteller. (Terzijde: het gaat hier niet om muziek, maar mocht Buma/Stemra voor dit embedden bij me aan de deur willen kloppen, dan wijs ik hun er graag op dat ik alleen een link plaats, en dat men eerst op het plaatje moet klikken om het filmpje te starten. Verder, dat wie dat doet, daarmee iets op de server van YouTube of waar ook in werking stelt, in elk geval niet bij mij. En ten slotte, dat links zoveel als de syntaxis vormen van de hypertekst waarin vrijwel alles op het internet wordt geschreven - dit alles naar aanleiding van dit bericht).

Als Thomése zich distantieert van zijn personages, beschouwt hij zijn roman kennelijk niet als het resultaat van het dubbelproces waar ik het over had, maar van een techniek, een vaardigheid, een tijdverdrijf. Ik geloof niet dat hij dat doet, maar dat is wel wat er logisch uit zijn uitspraken volgt. De vergissing is dat de afstand tussen een schrijver en zijn roman niet berust op een weigering zich met zijn personages te identificeren, maar op de afstand die de vorm ervan aanbrengt tussen het verhaal en de werkelijkheid waar het naar verwijst. Anders gezegd: zijn verhaal deelt niet iets mee over een werkelijkheid buiten ons (N.B.: ik zeg dus niet: 'zijn verhaal verwijst niet naar een werkelijkheid buiten het verhaal' - als ik dát zeg, beaam ik een van de grondhypothesen van de close reading), maar veroorzaakt door zijn vorm een perspectief dat de werkelijkheid doorstraalt, en dat niet is los te maken van de manier waarop hij zich uitdrukt. De functie van de roman is niet om ons tot die werkelijkheid terug te voeren, maar om aan de werkelijkheid een andere vorm te geven dan die ons door krant, radio, tv en internet wordt geboden.

Dan kun je natuurlijk nog steeds 'voor je roman gaan staan', maar dan niet om de personages de werkelijkheid in te slingeren, maar juist om de werkelijkheid erbuiten te houden. De vraag naar de maatschappelijke relevantie van de roman wordt dan beantwoord door de mate waarin die erin slaagt de werkelijkheid te transcenderen en van zijn algemeenheid te ontdoen, in plaats van door de roman te zien als een uitbeelding van een parafraseerbare strekking. Mijn stelling is dat die strekking uit de stijl bestaat, en mijn indruk is dat Thomése dat ook bedoelde.

Zoals trouwe lezers weten ben ik erg vóór de pogingen van Vaessens om de literatuur uit zijn hok te halen, en vooral vind ik dat letterkunde niet langer beperkt hoeft te blijven tot de wereld van het boek; literatuur is overal. Aan de andere kant zou ik graag willen zeggen dat literatuur haar eigen agenda bepaalt en niet door sociologische, historische en andere interventies uit haar hengsels hoeft te worden gelicht om maatschappelijk relevant te zijn; dat ze relevant is door zelf het leven te infiltreren en te herscheppen, en ons voor een keer te bevrijden van de tirannie van het heden. Maar de vraag blijft: als een gebeurtenis als die van 9/11 een datum is in de geschiedenis en zelfs in de filosofie, moet die dan ook niet in de literatuur terug te vinden zijn? Antwoord: natuurlijk. Maar dan is er toch nog deze overweging, dat het tot 1948 duurde voor in de poëzie van de Vijftigers de eerste effecten van de Tweede Wereldoorlog voor onze literatuur merkbaar werden (en niet eens doordat zij het nou zo expliciet óver die oorlog hadden, maar doordat die oorlog gevolgen bleek te hebben voor de poëtische vorm). Als zo'n reactie uitblijft, dan schiet de literatuur niet te kort, maar dan spreekt ze daar mee uit dat het de desbetreffende maatschappelijke ontwikkeling kennelijk aan zwaarte ontbreekt, en dat andere verschijnselen meer aandacht opeisen. We moeten niet naar de werkelijkheid kijken en ons afvragen waar de literatuur blijft, maar naar de literatuur kijken en zeggen: dit gebeurt er werkelijk in onze wereld. Zo transcendeert literatuur die werkelijkheid.


*Een voorbeeld van die verhouding wordt gegeven in Tarantino's film Pulp Fiction (1994), die kan worden opgevat als de droom of de schepping van Marsellus Wallace (Ving Rhames), waarbij Vincent (John Travolta), Butch (Bruce Willis) en Jules (Samuel L. Jackson) projecties zijn van zijn onderbewuste. Een ander voorbeeld is de opera Merlijn naar het libretto van Vestdijk.

posted @ 4:21 AM | Feedback (2)