Thursday, February 19, 2009

In de film The Shining van Stanley Kubrick werkt schrijver Jack Torrance, gespeeld door Jack Nicholson, dag en nacht verwoed aan een manuscript, terwijl hij gaandeweg bevangen wordt door een demon. Wanneer zijn vrouw na een paar maanden eens een kijkje neemt, blijkt het manuscript te bestaan uit een enkel, talloze malen overgetypt zinnetje ('All work and no play makes Jack a dull boy').

Hoe gaat dat: je bent iets aan het doen, - niemand weet wat. Zelf weet je alleen dat wat je doet gedaan moet worden, ongeacht wat wie ervan denkt, - ja dat het ontbreken van nut precies het belang ervan uitmaakt. Het is geen kwestie van volharding, maar van een bepaalde modus waarin je terecht komt, een beweging zonder doel maar met een gang, waarvan het 'eindresultaat' niet meer dan een kleine verschuiving is: het wijzigen van een typografische vorm, of van de codering van een tekst.
Zo, als Jack Torrance, heb ik me de afgelopen vijf maanden gevoeld bij het bezorgen van vijftien jaargangen van het Informatief Bulletin van het Lodewijk Makeblijde College, bijgenaamd de 'Gele vellen'.

Gele vellen - stapel

Niet dus dat het hier om zinloze, manische of meditatieve arbeid ging, of om de loutere(nde) ervaring van het typen, zoals bij de projecten van Kenneth Goldsmith, die voor zijn plezier sportverslagen, weerberichten en filemeldingen uittypt, zoals Samuel Vriezen "hier" een tijdje geleden wist te vertellen. Nee - hád ik het scanapparaat maar kunnen gebruiken! Maar het was juist de gele kleur van de stencils waaraan deze vellen hun bijnaam danken, die dat verhinderde.

Daarmee werd de tautologische vraag die Goldsmith aan de orde stelt, nl. die naar het nut van monnikenwerk, voor mij actueel: welk belang was ermee gediend om deze bijdragen aan vijftien jaargangen van een lerarenorgaan op het internet te zetten? Of, om de subtekst c.q. de verdrongen inhoud c.q. het geweten van de vraag maar in het licht te stellen: welk nut had het om werk uit de periferie van een obscuur oeuvre op een officieus medium te plaatsen? Ging dat niet wat ver? Was hier geen sprake van een exces?

Gelukkig las ik, halverwege de vierde jaargang en nog elf te gaan, de weldadige woorden die Dirk Vekemans aan het exces wijdde: 'Van een exces', zei hij, 'kan je nooit teveel hebben, want dat is per definitie al iets dat bovenop het nodige bestaat, daar bestaat geen "juiste of behoorlijke kwantiteit" van (Van Dale). Het is enkel negatief redenerend vanuit een fictief tekort dat er van iets dergelijks een teveel zou kunnen zijn, want dan pas kan je via dat tekort een mate bepalen waarin wat er te kort zou zijn (niks dus, want dat is fictief) effectief in ‘behoorlijke of juiste’ mate wel aanwezig zou moeten zijn. Ergo: elke (poging tot) normerende bepaling van creatieve groei is een repressieve beweging vanuit een obsessie tot beknotting, castratie. Het teveel dat weerzin wekt, "is in feite" de weerzin om het eigen tekort.' (Dirk Vekemans, Otoliths #11).

En het is vanuit dat tekort dat men zich paranoïde kan afvragen wat iemand aan het doen is, om verbaasd zijn eigen tekort terug te zien in de onafzienbare overvloed van een ander.

Enfin. Er is natuurlijk geen twijfel aan: deze gele vellen zouden zonder het internet nooit een tweede leven hebben gekregen. Ze kunnen alleen bestaan in een ruimte die om zo te zeggen voor het exces ontworpen is, dwz. voor een ruimte zonder begrenzingen, dus laten we zeggen: voor een open ruimte. Maar die ruimte kan op haar beurt pas open zijn doordat ze - afgezien van de lopende praktijk - teksten bevat die buiten de canon vallen, dwz. teksten die niet omwille van een doodsdrift moeten worden onthouden en bewaard, maar die we juist 'vergeten', negeren, verdringen. En ja, heeft het werk van Cornets de Groot daar niet altijd toe uitgenodigd?

Neem onderstaande foto. Ze staat op p. 269 van Hugo Brems' geschiedenis van de naoorlogse Nederlandstalige literatuur, Altijd weer vogels die nesten beginnen (1945-2005).

Brems

Heeresma, Carmiggelt en Andriesse. Maar wie is die man in die lammycoat, die daar wat achteraf staat, en toch als enige de moeite neemt de camera in de lens te kijken? Juist. Op sleeptouw genomen door zijn zwager Heeresma, altijd al de man van de 'acties en attracties', maar zelf in alle opzichten een buitenstaander ('Ik ben geen barricadeheld, geen provo. Geen blauwe builen voor mij').1 Had Brems die positie beter kunnen illustreren dan met deze foto, het onderschrift, en zijn auteursregister, waarin die naam al evenzeer ontbreekt? Heeft hij zich niet uitstekend van zijn taak gekweten? Waar dient zo'n literatuurwetenschappelijk overzicht anders voor, dan om mensen hun plaats te wijzen?

Gelukkig dus, deze open ruimte van het internet. In een bijdrage aan een dossier over poëzie en internet van het tijdschrift De Brakke Hond zei ik er onlangs het volgende over:

'Op De open ruimte, de titel van de website op www.cornetsdegroot.com, is de status van de bijeengebrachte teksten anders dan die ze destijds op papier hadden. De ruimte is er veel opener dan die van de bundel De open ruimte (1966) ooit kon zijn. Dat boekje was een object met een commerciële, en later nostalgische waarde, dat men op grond van onderwerp, alfabet of andere formele indeling in de boekenkast kon klemmen. Op het internet is de verwevenheid met andere teksten veel groter, doordat andere websites er naar verwijzen, en zoekmachines de teksten op meer gegevens indexeren dan alleen die beginletter of dat onderwerp'. (RHCdG, Filmisch lezen - een flarfessay).

Anders gezegd: de digitalisering op www.cornetsdegroot.com vertegenwoordigt geen doel 'in zichzelf', maar constitueert (mede) een nieuwe creatieve praktijk, al was het alleen doordat het de zoekresultaten van Google, dit compendium van onze blinde vlekken, van nieuwe impulsen voorziet.

---o0o---

De Gele vellen.
In 1969, een jaar na invoering van de Mammoetwet, en twee jaar nadat hij wegens contacten met provokringen zijn loopbaan als onderwijzer in Den Haag had moeten opgeven, solliciteerde Cornets de Groot bij het Lodewijk Makeblijde College, school voor katholiek onderwijs te Rijswijk. 'Solliciteren moest natuurlijk niet bij de afd. Onderwijs van Den Haag gebeuren, maar bij scholen voor bijzonder onderwijs of bij scholen buiten Den Haag. Na drie jaar las ik iets waar ik op af ging. Ik was blij dat ik bij jullie terecht kon.'2
'"Hoe stelt u zich het onderwijs voor?" werd me bij mijn sollicitatie gevraagd. (...) "Ik wil dat mijn pupillen over zichzelf, over de wereld en over mij iets leren, en met iets bedoel ik zoveel mogelijk." "Dat wordt dan een dolle boel," zei de directeur. "Ja," zei ik. En ik mocht komen.'3

Een katholieke scholengemeenschap! Wat moest deze, op de fraterschool van Padang grootgebrachte aanhanger van Nietzsche daar? En zou hij er behalve het metafysische en het sociale, ook het derde, mystisch-introspectieve type uit Vestdijks De toekomst der religie terugvinden: zichzelf?

Klassefoto LMC

'De eerste twee jaren hield ik me gedeisd op school, wist er zelfs de weg niet. De kantine? de kapel? de kelder? Als ik ergens wezen moest, liep ik de hele school door, - zwervend. In de pauzes bleef ik in mijn lokaal. De architectuur van het gebouw joeg me schrik aan. Ik was gewend aan de Zusterstraat, de Hemsterhuisstraat, de Ketelstraat: verzakte, verwaarloosde, verpauperde gebouwen. Na twee jaar kroop ik uit mijn schulp.'4
Hij nam het redacteurschap van de Gele vellen op zich, een taak die hij op een paar onderbrekingen na tot aan zijn afscheid in 1985 heeft voortgezet. Het resultaat: niet minder dan 176 artikelen, ofwel 108.966 woorden (inclusief noten): een roman van 400 pagina's of twee essaybundels, de plaatjes niet meegerekend. ('All work and no play makes Jack a dull boy').

Op dat moment, in 1971, had hij al vijf, zes essaybundels gepubliceerd; collega's die zijn werk kenden zagen in zijn komst die van de profeet zelf: 'de man van Bikini'.5 Het redacteurschap viel dus niet samen met het begin van zijn schrijverschap. Hij probeert er een echt tijdschrift van te maken ('onregelmatig, maar nooit niet op tijd'): die derde jaargang staat vol grappen en grollen, plagerijen en provocaties, en onvermijdelijk ook met wat ruis, al schrijft hij geen zin waarmee niet wat bijzonders aan de hand is. Het gaat dan ook om hermetisch werk in de ware zin des woords: bestemd alleen voor ingewijden, voor collega's die Cornets de Groot op de dag van verschijning nog in de gang of de lerarenkamer tegen het lijf liep - en voor niemand daarbuiten. Het is als met de Vestdijkkroniek, het enige andere tijdschrift waarvoor hij redactiewerk verrichte: ook dat was (en is nog altijd) een blad voor een incrowd.

En wat voor een incrowd! Neem Patty Brard, klasgenootje van Narda uit Cornets de Groots beide romans, en nog altijd in het nieuws met nieuws over een al even hermetische, want privé-gemeenschap als de gemeenschap die in deze gele vellen wordt bezongen. Aan roddel en achterklap dus geen gebrek, al kan men niet zeggen dat men Cornets de Groot in deze stukken ontmoet 'zoals hij werkelijk was'. Maar men komt hem hier tegen zoals de lezers van deze stukken hem op die gang of in die lerarenkamer tegenkwamen, en van wie sommigen zich wel eens afvroegen: 'Hoe kan zo'n aardige man zó iets schrijven?'6 Pas later, na zijn afscheid, openbaarde hij aan een ex-collega zijn geheime agenda: 'Van het Gele vel maakte ik een mentale bacil. Ik zou de school verzieken. De ware deugd een impuls geven, waardoor ze ging werken als een kwaad, als iets dat verboden was, of moest worden.'7

Théodore de Saint-Juste Milieu
Théodore de Saint-Juste Milieu op een geel vel: 'Zó ziet hij er uit, van voren en van binnen: verstandig, wijs, en dienovereenkomstig: bescheiden'.

Of neem Hans Janmaat, leider van de toen extreemrechtse Centrumpartij, die het LMC landelijk in het nieuws bracht toen hij er na zijn avontuur in de Tweede Kamer zijn baan als leraar maatschappijleer weer kwam opeisen. Zou hij de naam van zijn partij niet hebben ontleend aan St. Juste, oprichter van de Partij van het Uiterste Midden? Deze figuur, voluit Théodore de Saint-Juste Milieu, komt vanaf de achtste jaargang aan het woord. Zijn naam, die veeleer is geïnspireerd op de boeddhistisch angehauchte 'leer van het midden' uit Vestdijks roman De dokter en het lichte meisje, leidt tot controverse, en dus tot vragen in de Gele vellen:

'Wie is SJ?' (...)
'SJ is een tegenstrijdige figuur, die in allerlei gedaantes optreedt. Hij is revolutionair èn (zoals zijn naam ook al zegt) bourgeois satisfait. Bovendien is hij heilig. Daardoor onttrekt hij zich aan de gebruikelijke maatstaven. Hij is een verschijnsel.'8

Gaandeweg legt Cornets de Groot zijn narrenpak af, en ontpopt zich tot leider, om niet te zeggen goeroe van een gemeenschap die als een kind 'evenwichtig door de tumultueuze jaren van zijn groei moet komen'.9 De toon wordt minder frivool. Hij schrijft een hartstochtelijk pleidooi voor het toelaten van boeken met seksueel expliciete passages, dat binnen de katholieke scholengemeenschap een kleine revolutie teweeg brengt.10 Hij zet de 'leerlingenmoraal' op Nietzscheaanse wijze af tegenover die van de leraren, en vraagt: 'Wat leert het niveau van een vraag ons over het niveau van onze pupil?'11 En hij schrijft over José, een leerlinge die wel wordt begrepen ('begrip huist helaas overal') maar vooral wordt miskend.12 Komt er op die manier nog wel iets van lesgeven terecht? Natuurlijk: 'Ik wil graag een voorbeeld zijn, en ik zet cijfers, proefwerken en al dat gedoe er maar voor op de helling tot de tijd anders van mij eist. Dan gaan we twee weken stampen, en richt alles zich weer op schoonheid waarheid en goedheid amen.'13

Een aantal artikelen uit de laatste jaargangen kunnen zich zonder meer meten met het beste dat Cornets de Groot geschreven heeft.14 Dat ligt ook voor de hand, want schrijven en lesgeven bevonden zich voor hem altijd op hetzelfde plan. 'Ik vond schrijven zoals een onderwijzer onderwijst een aantrekkelijk werkje' zei hij al n.a.v. zijn debuutessay. Sterker nog: 'Ik stel me aan vreemden altijd als leraar voor - nooit als schrijver. Maar ik ben pas tevreden, als ik eraan heb toegevoegd: "Aan het L.M.C.!"'

Ik predik de nadorst

Na zijn afscheid bedankten zijn collega's hem met een alleraardigst liber amicorum, getiteld Ik predik de nadorst (naar een regel uit een gedicht van Lucebert), dat zowel in gewone tekst als in facsimile is bijgevoegd ('All work', enz.)

---o0o---

Een paar mededelingen tot slot. Voor zijn onlangs verschenen Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 200 essays (Prometheus) heeft Joost Zwagerman het essay Met andermans veer opgenomen, naar mijn mening een uitstekende keuze. Volgens mededeling trof Zwagerman het betreffende essay aan op de website. Misschien dat Hugo Brems ook zijn computer eens wil aanzetten?

Het lemma over Cornets de Groot op Wikipedia is inmiddels geen 'beginnetje' meer, maar nog altijd voor uitbreiding vatbaar, voor wie daar zin in heeft.

Dit project nadert zijn einde. Ik heb de mooiste drie boeken voor het laatst bewaard. Graag tot de volgende keer!

---o0o---

Klik hier voor het eerste artikel uit de Gele vellen.
Klik hier voor de weergave in facsimile van Ik predik de nadorst.
Klik hier voor de Brief aan Jan Verstappen.
Klik hier voor Een opstel over Cornets de Groot.


NOTEN
  1. Een onroman een bitterboek, p. 155.
  2. Brief aan Jan Verstappen.
  3. Tropische jaren, p. 133. Zie voor Cornets de Groots verslag van zijn sollicitatie deze krabbel uit de elfde jaargang.
  4. Zie noot 2.
  5. Zie de gelijknamige bijdrage van Jan Verstappen in het liber amicorum Ik predik de nadorst.
  6. Zie deze open brief uit de veertiende jaargang.
  7. Zie noot 2.
  8. Uit Hans' interview met Saint-Juste - vervolg.
  9. Zie deze Krabbel uit de elfde jaargang.
  10. Zie Poètes, - vos papiers! (negende jaargang).
  11. Zie deze Krabbel (elfde jaargang).
  12. Zie Kids are special people (veertiende jaargang).
  13. [Geen titel].
  14. Een van die stukken, een onorthodoxe bespreking van een gedicht van Lucebert, verscheen dan ook als postuum artikel in de door Hans Groenewegen samengestelde bundeling Lucebert-essays Licht is de wind der duisternis, Historische uitgeverij, 1993.

posted @ 1:22 PM | Feedback (0)