Monday, January 26, 2009

Gerard Fieret - foto

Wat kun je allemaal vertellen over Gerard Fieret - dat hij mooie foto's maakte, fantastisch kon tekenen, een begenadigd dichter was bovendien? Allemaal waar, maar waar je niet omheen kunt, is dat hij het ook wel eens op zijn heupen kon hebben, met wisselend gevolg voor zijn omgeving.

De oudste anekdote ken ik van mijn vader, die hem in het Haagse kunstenaarscircuit van de jaren zestig en zeventig wel eens tegenkwam. Fieret zat in De Posthoorn en smeerde een lik pindakaas op zijn schoenzool. Nadat hij het potje had weggeborgen ging hij eens bij wat mensen aan tafel zitten. Daar sloeg hij zijn benen over elkaar, merkte dat er wat onder zijn hak zat, zei: 'Wat is dat nou?', streek er met zijn vinger langs, rook eraan, proefde het met verwondering op zijn tong, om ineens vol walging 'Gatverdámme!' uit te roepen.

Een jaar of zeven, acht geleden nodigde mijn toenmalige levensgezellin, een Amerikaanse die hem tijdens een van zijn rondes langs de duivenpopulaties in de stad was tegengekomen, hem tot mijn grote schrik uit bij ons thuis. Bij binnenkomst bood hij haar een pakje koekjes aan en nam plaats tegenover dit schilderij. Het leek hem bijzonder te treffen; hij kon er zijn ogen niet van afhouden. Toen ik hem een paar weken later weer eens tegenkwam zei hij dat het gezellig was geweest, en dat hij vooral dat schilderij zo mooi had gevonden. Maar de keer daarna stierde hij plotseling op me af, en riep met van woede vertrokken gezicht: 'Dat schilderij, dat heeft je vader van me gejat!'

Paranoia: alles dat alles aanraakt, een vorm van overinterpreteerbaarheid (Van Bastelaere). Want al had Rodenko hem in zijn Nieuwe griffels schone leien met één gedicht een plaats toebedeeld in de geschiedenis van de experimentele poëzie, tachtig procent van de gedichten in die bloemlezing waren door hém geschreven! Al die Vijftigers, trouwens Achterberg ook, hadden hun naam met van hem gestolen werk gevestigd. Met stapels en stapels waren ze zijn huis uitgelopen destijds, telkens als hij even niet oplette. Als ik hem dan vroeg naar voorbeelden begon hij te citeren: 'ik tracht op poëtische wijze...' Maar, vroeg ik, is dat dan niet van Lucebert? Wat, zei hij dan, van die dief? Nee, het was allemaal van hem: Gerard Fieret. En dan moest je hem niet tegenspreken, want dan kon hij erg boos worden.
Het gaf me in dat hij zich in zo verregaande mate identificeerde met de dingen die hij mooi vond, dat hij er het auteurschap van kon opeisen.

Gerard Fieret - foto 2

Om te voorkomen dat die diefstal ongehinderd door kon gaan, liet hij een stempel maken, ‘Copyright Gerrit Petrus Fieret’, dat op sommige foto's vier, vijf, zes keer voorkomt - haast als typografisch beeldmerk, zoals op een mooie tentoonstelling van zijn werk in 2005 in het Haags Gemeentemuseum bleek. Dat betekent niet, dat hij alles voor zichzelf wilde houden: hij gaf ook veel weg: honderden, misschien duizenden bierviltjes die hij verwoed met viltstiften bewerkte - het een nog mooier dan het ander. Maar wèl altijd van zijn naam voorzien. Onder de antiquaren op de Haagse boekenmarkt wordt nog altijd gegrapt dat een boek van Fieret zonder signatuur meer opbrengt dan een mèt.

In de necrologie in De Volkskrant van afgelopen zaterdag doet Wim van Sinderen, directeur van het Haags Gemeentemuseum, een aardige observatie over Fierets foto's: ‘Het is,' zegt hij, 'alsof er geen camera tussenzit, (...) je kijkt mee door zijn ogen, er is geen afstand.’ Ik denk dat daarin een betere verklaring schuilt voor zijn paranoia dan in die psychologie van het gemis. Wanneer een innerlijk systeem door de aanspraken van een buitenwereld onder druk komt te staan, dan kan het zich misschien alleen nog handhaven door zich als vertegenwoordiger van het Buiten dat hem in zijn macht heeft, op te werpen. Dan is er geen waarnemende, kritische instantie meer, en word je misschien vanzelf vatbaar voor een werktuiglijke handeling als het drukken op een knopje, het tekenen op talloze viltjes, of het schrijven van stapels gedichten. Dan was het geen werklust die verantwoordelijk was voor zijn enorme productie, maar de dwang van de muze.

Het levert gedichten op die even impressionistisch zijn als zijn korrelige foto's: niet hard, niet weerbaar, maar vloeiend, zodat ik en wereld zich er zonder tegenstand in kunnen uitdrukken:

Wolven

Wolven overal wolven,
de rovers van mijn letters,
leeg honk leeg bed,
lege wind, de deur hangt
scheef in haar hengsels.

Ik vind haar een ster,
kleiner dan het beginsel op
mijn hand.

Maar het ondergraven honk.

de dorpel beweegt, de vloer
is opgehoogd.
het water is als het moederwater.

er is geen onder en boven meer,
ik ben een stupa in de tijd.



(Uit: Gerrit Petrus Fieret, een uitgave van Stroom Den Haag, 1993).

De duiven zullen hem niet missen misschien; die redden zich wel. Maar de stad zal hem missen. En die muze, die hem alles gaf wat hem werd ontstolen.


posted @ 2:52 AM | Feedback (4)