Thursday, April 26, 2007

Cornets de Groot over Mulisch


"Beste Simon,

Het zal je misschien interesseren, dat ik over je gedichten de ingesloten recensie (de eerste van mijn leven, ik weet helemaal niet hoe je zoiets aanpakt) geschreven heb. Ik stuurde het tegelijk met deze brief aan Het Parool en hoop dat ze het daar willen hebben. De NRC heeft Budding' voor een recensie gespannen, hier in Den Haag wil Het Vaderland het mijne niet hebben, wat ze natuurlijk gelijk hebben."

Met deze brief uit 1965 aan Simon Vinkenoog kondigt Rudy Cornets de Groot de eerste van in totaal 73 recensies aan, die nu zijn opgenomen in het verzameld werk op www.cornetsdegroot.com.
Op formele gronden is het niet erg moeilijk om deze artikelen te onderscheiden van het andere werk. Alle kritieken hebben betrekking op recent verschenen werk, zijn in opdracht van een tijdschrift of krant geschreven, en hebben het formele oogmerk om literair werk te signaleren en de lezer over de aanschaf ervan te adviseren. De artikelen maken daardoor telkens deel uit van een daartoe ingerichte rubriek waarin zij met een bepaalde regelmaat verschenen.

Met betrekking tot Cornets de Groots kritische praktijk kan in het algemeen niet gesproken worden van innerlijke noodzaak of creatieve drift. Zijn tweede recensie zou nog twee jaar op zich laten wachten, en verscheen tegen wil en dank in een blad waar hij tot dan toe weinig affiniteit mee had: Elseviers Weekblad. In een brief van 2 februari 1967 aan zijn uitgever Bert Bakker, waarin hij zijn financiële nood klaagt, schrijft hij: 'M'n zwager [Heere Heeresma] bood aan me iets te laten doen in E. Weekblad - maar ik drink nog liever inkt en vreet liever papier dan dat'. Niettemin verschijnt in november van dat jaar zijn eerste bijdrage aan Elsevier, een samenwerking die - met een overloop naar het apart uitgegeven, door Wim Zaal bestierde Elseviers literair supplement - vijf jaar zal standhouden. In 1972, wanneer het hem financieel weer wat beter gaat, maakt hij een einde aan het recenseren, maar in 1975, opnieuw door financiële nood gedwongen, schrijft hij een sollicitatiebrief aan Max van Rooy van Hollands Diep, waarin hij meldt eerder kritieken te hebben geschreven voor "Het Parool, De Gids, Maatstaf, Book Review, Nouvel Observateur, etc." De bewering berust voor twee vijfde op bluf: voor de laatstgenoemde twee periodieken heeft hij nooit geschreven. Van Rooy reageert positief, maar van samenwerking komt het niet: Cornets de Groot kan terecht bij Bzzlletin van de jonge, destijds idealistische uitgeverij Bzztôh, die ook twee bundels van hem uitgeeft. Na 1978 houdt hij het met recenseren definitief voor gezien.

Vormenspel

Doordat Cornets de Groot voornamelijk om het geld recensies schreef, kon het aantal auteursnamen in zijn oeuvre met enkele tientallen worden vermeerderd, die er anders vermoedelijk geen plaats in hadden gekregen. Het buitenliteraire motief voor de artikelen brengt vanzelf een bepaalde mate van objectiviteit met zich mee, die weliswaar geen gevolgen hoeft te hebben voor het oordeel, maar wel voor dat aspect van zijn schrijverschap dat het meest in het oog springt: de behoefte zichzelf te leren kennen aan de hand van andermans uitspraken, anders gezegd, de persoonlijke inzet, - en in het verlengde daarvan: de mythologisering van zijn schrijverschap. Aan de hand van systemen als de kosmische metafoor, astrologie, alchemie, enz., was hij in staat om literair werk op een voor hem zinvolle manier inzichtelijk te maken en zich toe te eigenen; later liet hij deze systemen varen om alleen nog vanuit een 'persoonlijk systeem', een 'intieme optiek' te schrijven. Voor sommige literaten maakte dat weinig verschil: voor hen waren het allemaal 'buitenliteraire' motieven die zij daarom afwezen, zonder te begrijpen dat ze van zijn essays juist de vorm en dus ook de persoonlijke structuur bepaalden. In de recensies, die wèl door een buitenliterair, want journalistiek motief waren ingegeven, kon van dit persoonlijk systeem vrijwel geen gebruik worden gemaakt, om de eenvoudige reden dat het schrijven ervan niet werd ingegeven door Cornets de Groots persoonlijke belang. Het kritische werk toont daardoor een deel van zijn schrijverschap, dat door een 'bovenpersoonlijk' standpunt wordt beheerst. Het valt op sommige onderdelen dan ook buiten CdG's 'wilde jacht', deze 'toe-eigening van wat mij niet bekend was': sommige dingen laten zich nu eenmaal niet toe-eigenen - literatuur die men verwerpt, bv. Toch zijn er maar weinig afwijzende kritieken: alleen het werk van Peter Andriesse (2x), Willem Brandt, Robert Creeley, Marc Insingel en Adriaan Venema kon Cornets de Groot ook in dat bovenpersoonlijke gebied niet onderbrengen.

Om de aard van zijn kritische praktijk, en de betrekkelijke mildheid van zijn oordeel te verklaren, mag het volgende citaat dienen uit een recensie van een bundeling kritieken van Paul de Wispelaere:

"Onder de titel Facettenoog bundelde Weverbergh de beste kranteartikelen van de aan Het Vaderland verbonden recensent Paul de Wispelaere (...). Zulke bundelingen worden altijd ontvangen met de vraag naar de zin ervan, omdat een vooroordeel wil dat een dagbladartikel een ééndagsvlieg is, - principieel van een ander niveau dan de uitvoeriger, niet in haast geschreven, en dieper doordringende bijdrage van gelijke strekking in een literair tijdschrift. Maar bij De Wispelaere wordt deze vraag kwestieus: hij schrijft niet gehaast, hij is niet oppervlakkig, zijn dagbladkritieken zouden geen tijdschrift misstaan en integendeel voor vele daarvan een uitkomst betekenen. De recalcitrante Weverbergh is terecht de eerste die een lans breekt voor de bundeling van zulk krantepapier: ‘Laten we realistisch zijn: onze literaire opinie wordt uitsluitend in de krant gemaakt’, zegt hij in zijn Met de neus in de krant, de inleiding tot deze bloemlezing. Hij snijdt in hoofdzaak twee dingen aan: het gezag van de criticus en het niveau van de dagbladrecensie - twee heus niet zo eenvoudige zaken. Maar Weverbergh pakt ze aan van de huiselijke kant: ‘Tijdens mijn vormingsjaren,’ schrijft hij, ‘bleef ik tot mijn ongeluk van een goede lectuurgids verstoken.’ De klacht moet van toepassing zijn op een hele generatie: Rodenko zweeg toen Weverbergh nog aan het woord moest komen; Jan Walravens overleed voortijdig, en zijn visie op de moderne literatuur - met andere heeft hij zich, geloof ik, ook niet beziggehouden - werd door vriendschap voor mijns inziens duidelijk zwakke broeders vertroebeld. De enige mensen in wie Weverbergh tijdens zijn vormingsjaren vertrouwen stelde, waren allerhande recensenten, zegt hij, en: ‘hun gezag was onbetwist’. Dit laatste spreekt vanzelf: voor iemand die een lectuurgids behoeft, is de criticus (dat wil zeggen één van de critici) de énige man met gezag, omdat hij de énige man is, of schijnt te zijn, met zoiets abnormaals als een ‘norm’ - ongeacht of hij oog heeft voor het bovenpersoonlijke dat achter het persoonlijke schuilt, dit is oog voor die nuances die het algemene na enig denken en beleven helpen duiden (type Verwey), dan wel oog voor persoonlijke zwakheden, die, indien getroffen, van het bovenpersoonlijke en algemene niet veel meer blijken te tonen dan een ruïne of een karikatuur (type Hermans).

krantenkoppen
De kritiek over Cornets de Groot.

Ik stel deze twee typen voor het gemak als polen tegenover elkaar (tussen beide bevinden zich nog tal van mengtypen) omdat hun verhouding tot elkaar en tot de literatuur door zo’n eenvoudig schema duidelijk wordt. Het type Verwey is gevoelig genoeg om het ‘persoonlijke’ te sparen, en dus, onder aanvoering van allerlei rationele argumenten, het boek van tweede rang tot de ‘officiële’ literatuur toe te laten, dan wel die toelating van een overigens eersteklasboek te weigeren op grond van de overweging dat dat geen ‘literatuur’ is; men denkt hier aan auteurs als Focquenbroch, Speenhoff, Hennebo, Willem Walraven - miskende talenten die vooral door ventaanhangers in de aandacht zijn gebracht. Het type Hermans heeft, in weerwil van zijn de persoon hekelende harteloosheid, voornamelijk emotionele motieven om te voorkomen dat de ‘officiële’ literatuur met een beroerd boek wordt opgescheept. (...) Vatten we nu ons inzicht samen, dan doet zich de paradox voor, dat de voor de persoonlijkheid zo gevoelige criticus juist op formele kenmerken let, terwijl de voor het kunstwerk geporteerde criticus in de eerste plaats afvliegt op de hem al dan niet sympathieke persoonlijkheid van de auteur. Voor mij is dit een aanwijzing dat het gedrag van de critici de vorm-vent-tegenstelling heeft veroorzaakt, en dat de werkelijk aanvaardbare stelling een vent een vent een vorm een vorm geen of weinig verdedigers telt. Ik betwijfel of Weverbergh aan ‘t slot van de inleiding Paul de Wispelaere werkelijk op een inconsequentie betrapt: in feite ontgaat het hem dat een wijze van kritiseren als die van De Wispelaere altijd de persoon van de auteur ontziet."

Cornets de Groot heeft zijn kritieken nooit gebundeld, waardoor ze hier voor het eerst als één corpus verschijnen. Ook in Literom zijn niet alle recensies opgenomen; bovendien is de weergave in dat overigens zegenrijke systeem veelal corrupt. Voorts zijn een aantal recensies hier voorzien van correcties uit Cornets' eigen auteursexemplaren.

De artikelen staan in het menu onder Verzameld werk > Kritieken. In de bibliografie vindt men ze chronologisch en op tijdschrift; daarnaast kan op auteur worden gezocht via een aparte Auteursindex, die tevens een inleidende verantwoording (deze) biedt.

posted @ 7:22 PM | Feedback (0)