Bloemlezing - Het persoonlijk systeem - De pedagogische Eros

Een onroman een bitterboek (2)

Rudy Cornets de Groot



Les (afscheidscollege)

(Met toestemming van de auteur, A. R. Ronin 1 , overgenomen uit een nooit verschenen Lynx-3).

Het wonderjaar 1966

Methinks already from this chymic flame
I see a city of more precious mould...
John Dryden, Annus mirabilis - 1666

Klassenfoto, ± 1985

Laten het vijf mensen geweest zijn per vierkante km, die hier - toen Christus geboren werd - hun leven leefden, zo goed en zo kwaad als dat ging. Vijf mensen maar. Dat is veel voor die tijd, te veel: vijf te veel. Maar men is er, men blijft er, nietwaar. Men houdt nihilistische praatjes, men slaat daarentegen vijf andere mensen dood, en het hart klopt weer even voort, men maakt het zich comfortabel daar, op het randje van de dood. Men hongert, men dorst. Met dertig is men grijs, met vijftig stokoud, ach het leven is goed - straks groeit er gras op je geraamte, in het Walhalla drink je bier... Andere mensen komen, en vermenigvuldigen zich. Je laat de tijd voorbijgaan, tot in de zestiende eeuw, toen Karel V afstand deed van zijn troon, zijn schatkist leeg overdragend aan zijn zoon, opdat die in staat zou zijn deze streken met goed fatsoen te besturen. Er wonen hier dan veertig mensen per vierkante km, acht keer zoveel als daareven. Dat is veel. Te veel. Ruim veertig te veel. Want ook hun schatkist is leeg helaas, even leeg als die der Germanen, leeg als hun handen, hun maag. En met deze zwervers denk je aan hun ouders, hun grootouders, dit jammerlijk te veel, dit Kaas- en Broodvolk, bloedend en rokend ten onder gegaan op hun tocht de steden langs. En je herinnert het je weer: Anna Bijns, die het beter wist dan de grote Maerlant! Gods geest seit, begeert niemands goet, al hebdij noot. De bose geest seit: alle dinc is gemeene... Maar ook - we zijn in Antwerpen, waar zouden we anders zijn - ook zie je hoe de rijke (rijke? - ach, men vulde het ene gat met het andere, men ging als koning door het leven, ook al bezat men het inkomen van een clochard: men was als Germaan nu eenmaal erfelijk belast) hoe de rijke patriciër Van der Noot boven zijn wapen de kop plaatste van een Maraan, zo'n gevluchte jood uit Spanje of Portugal, en sinds het jaar 1512 gastvrij ontvangen hier: de traditionele vijand van het Spaans-clericale stelsel. Hoe graag liet hij, die Maraan, zich bekeren tot het nihilistische geloof, dat van Calvijn... Ja, nauwelijks was het Kaas- en Broodvolk met goed fatsoen ausradiert of de eerste geuzen (bedelaars, en jij toevallig weet hoezeer die naam de werkelijkheid dekt, meer dan men thans op school bereid is de kinderen te doen geloven, gunnende alle eer aan deze enige, ja inderdaad, enige vader des vaderlands die dit land in eeuwen heeft weten op te brengen) kondigden zich al aan.
Historisch-materialistisch beschouwd, gelijk men het jou geleerd heeft, nemen wij aan dat de bevolking van een land pas toeneemt, wanneer de economische omstandigheden zo'n toename mogelijk maken. Maar wat hadden die lieden - Germanen en zestiende-eeuwse vaklui - dan ontzettend weinig nodig, als je bedenkt dat die aantallen per vierkante km bijna te veel waren voor die tijd! Moeten wij soms niet geloven dat zij en hun bedelvolk, die velen te veel, erin geslaagd zijn de samenleving te dwingen hen in leven te houden? Wat wil het historisch-materialisme dan? De maatschappij zou een mechanisme zijn dat zichzelf verandert? Maar waarom? Welk belang is er mee gediend? Alleen dat van verschoppeling, wat heeft de maatschappij daar aan? Weg met Marx, tot nader order. Het waren de oproerkraaiers die de vernieuwing brachten: er waren geen galgen, geen brandstapels, geen beulen genoeg...

We draaien vierhonderd jaar verder: 1966 (vierhonderd jaar terug: het wonderjaar 1566 - de beeldenstorm, niet herdacht dit jaar, wèl gevierd, helaas, in Amsterdam, helaas, vanwege die twee procent). Opnieuw is de bevolking verachtvoudigd: 320 mensen per vierkante km. Hoever zijn we weg van de gecompliceerde volkshuishouding van die Antwerpse tijd: bijna even ver staan we af van hen, als zij van de Germanen, - 320 : 40 = 40 : 5...
Maar staan we nog wel zo dicht bij die zestiende eeuw als uit het verhoudingsschema blijkt? Hoe anders zijn de omstandigheden: op die 320 per vierkante km is er maar een handjevol te veel, en dat beetje - de provo's plus ik - hoeft de maatschappij niet te bidden of te dwingen hen te begeleiden van de wieg tot het graf, helemaal niet! Dat doet die maatschappij helemaal alleen uit zichzelf! Die maatschappij neemt ons allen ongedwongen alle verantwoordelijkheid uit handen, en daarom mag men haar natuurlijk niet beschouwen als een uitdaging aan het bestaan... Men mag in dit land niet vragen, niet antwoorden. Men mag van zijn door Big Brother uitgeholde bestaan, van zijn zgn. 'leegte' dus, geen blijk geven hier! Men mag alleen maar de zondebok zijn. Iemand die bereid is de fouten van anderen te dragen. Die zich pas in een veewagen thuis voelt. Die rondloopt met het doel zich in elkaar te laten schoppen. Die de gevangenis in wil, omdat hij liever broederschap predikt zonder roetkap. Die met zijn onopgevoedheid de onopgevoedheid van de welopgevoeden aan de kaak stelt. Die there's something rotten in the state zegt en de stank tracht te verdrijven met een rookbom.

En temidden van de kruitdamp:
Methinks already from this chymic flame
I see a city of more precious mould...

Staan we nog wel zo dicht bij de zestiende eeuw? De afstand in tijd tussen toen en nu is een vierde deel van de afstand tussen de zestiende eeuw en het begin van de jaartelling. Hoe voor het grijpen, maar hoe buiten bereik ligt de toekomst niet, dit nieuwe Babylon van Constant, dit Bikini van mij. Bij zo'n dynamiek - het verschil tussen paard en raket - past maar één norm: de verandering. Het is de enige norm die we kennen, en de enige die aanvaardbaar is: voor ons. We staan oneindig veel verder weg van de zestiende eeuw, dan uit onze verhoudingsgetallen blijkt. Maar is die norm ook aanvaardbaar voor onze regeerders? Welnee, lieve mensen! We zitten nog midden in de zestiende eeuw, we zijn nog oneindig ver weg van New Babylon. Er moeten nog een paar tronen worden omgegooid, een paar mensen worden opgelicht en ingelicht: we springen nog veel te onverantwoordelijk met onze onverantwoordelijkheid om!
Bij voorbeeld:
Ik ben geen barricadeheld, geen provo. Geen blauwe builen voor mij. Ik heb een meer filosofische aard. De stilte zeg je, is mijn gebied...
Je vindt daar jezelf terug, nietwaar? Je maakt van de introspectie een ophef, alsof die de wereld veranderen zal. Kom, zoals professor Van den Berg zegt, het is daarbinnen gelijk aan wat je van buiten bent: een holle mens. Een mens in afbraak, een mens in opbouw: een metabletische mens.
De paladijn van de verstarring i.a.
De verkondiger van de vernieuwing i.o.: een metabletische mens.
De 'clerk' die zich zijn werk aan zijn controle onttrokken ziet i.a. De ongelovige gelovige, die de communicatie met de anderen herstelt i.o.: een metabletische mens.
Opbreken, afbouwen: het is jou toevertrouwd - alleen jij kan zoiets maken: alleen jouw leegte kan alles bevatten.

A. R. Ronin

Mijn volgelingen vragen natuurlijk onmiddellijk, hoe je zo'n les moet brengen, als uitgerekend op dit moment de Inspecteur voor je neus staat. Geen nood, hij blijft niet lang: hij is nu eenmaal onmisbaar. In de tijd dat hij in je klas verblijft, zeg je tegen de kinders:
1766, dát was pas een jaar! Onze onnozelste Oranjetelg wordt dan meerderjarig en stadhouder over alle gewesten. Dat de mensen toen blij waren, kun je je voorstellen. Hoor maar eens wat Ds. Versluis toen voorlas van de preekstoel:
Het stadhouderlijk gezag mag geen rechtschapen vaderlander ooit dienstbaar maken aan de kwetsing van 't gezag voor wettige overheden: neen!... Wij moeten dezen dag verheerlijken door onder de lommer onzer Hoge Regering in Staats-, Stadhouderlijk en Stadsbewind een stil en rustig leven te leiden...
Et
ce
te
ra
tot 1795, lieve mensen, doelisten, provo's, allemaal (Inspecteur afgebluft af).
Slotwoord:
Laten we niet denken aan de jaren 1866 /'68: het zou een Teken kunnen zijn...

Geschiedenis als wapen tegen de reactie!
Ranke zegt, dat jede Epoche unmittelbar zu Gott ist, en ik begreep in de jaren dat ik geschiedenis 'deed', nog niet dat een periode moest worden beoordeeld van die periode uit - dat iedere periode zijn eigen mérites heeft, en dus op zichzelf beoordeeld kón worden: niet van 1966 uit dus, want waar blijft op die manier de objectiviteit? Gelul. Dr. Ph. de Vries, leerling van Jan Romein, kreeg op zijn proefschrift Het beeld van Lodewijk XIV in de Franse geschiedschrijving de ongezouten (ongezouten de) waarheid te horen van professor Pieter Geyl. Dat gebeurt iedere keer, als het boek van De Vries in een les ter sprake komt. Het heeft dan ook iets moois een boek van een integer man te horen afbreken door enthousiaste studenten die nog niet de helft bezitten van zijn kennis, maar die hem vooral op het stuk van eigenwijsheid, en op gezag van Geyl, overtreffen. Hij schreef nog een paar boeken, Ph. de Vries - éen als student Tussenspel der redelijkheid, en éen als doctor: Voltaire. Kostelijke lectuur. Wat schreef hij meer? Hoe slaagt men er hier toch in iemand de mond te snoeren, hem het leven zuur te maken? Welke rotzak leert me die les?

Ph. de Vries neemt het Lodewijk kwalijk dat hij zijn leven lang toneel speelde: er is niets waarachtigs in het leven van de man.
Docent: Hoe kun je zoiets in godsnaam verwijten aan iemand die leefde in een tijd, dat het leven uit toneelspelen bestond?
Leerling: Dat kan dus niet - zie Ranke.
Docent en leerling (in de greep van een automatisme der spraakorganen): Men kan de vorst zijn bigotterie niet verwijten. Zijn tijd was bigot.
Men kan hem niet zijn tirannie verwijten. Zijn tijd was tiranniek. Men ken hem niet verwijten, dat hij hem zo'n flink eind uit zijn broek liet slingeren. Zijn tijd was overspelig.
Et-ce-te-ra-

Wil men weten aan wie de Republiek na 1685 onderdak bood? Aan toneelspelende, tirannieke, hoerenlopende, brandschattende vluchtelingen: de Hugenoten.
Het is bij voorbeeld helemaal niet zo, dat de koning model stond voor zijn onderdanen. Dat men toneel speelde, omdat hij dat deed. Dat men huichelde, omdat dat in raakte op zijn voorbeeld. Dat men hem imiteerde als tiran, pyromaan en haremhouder.
Docent: Heeft Lodewijk zijn tijd gemaakt?
Leerling: Kom nou! Dat mág hij niet eens - van Ranke!
Thans is het ogenblik gekomen om van het Sinaï van de objectiviteit af te dalen en temidden van het strijdgewoel de waarheid te zoeken om te voorkomen, dat zij door een van de beide strijdende partijen vertrapt of door de andere verminkt wordt. Het gevaar is groot, dat wij (de historici dus, RC), door ons afzijdig te houden, de gevaarlijkste partij, die der reactionairen, in de hand werken. Door die houding laten wij nl. dikwijls figuren ongemoeid, die daardoor de gelegenheid krijgen nog lang na hun dood pioniers van de reactie te worden.
Aldus het proefschrift van 1947.
Twintig jaar later blijkt, hoe vooruitziend de blik was van Ph. de Vries, deze nep-historicus, die gotverdomme in reïncarnatie gelooft, althans in een herrijzenis uit de dood. Lazer op, man!

Ik hou het erop dat iemand, door gebrek aan gewicht omhoog gevallen, in staat is zijn tijd te maken. Dat hij, door zijn ongemotiveerd hoge plaats alleen al, een model is voor de moraal der minder begunstigden. Laat zo iemand spotten met wat anderen heilig is, en zie eens aan het cynisme van bij voorbeeld een Adams, wat men in leven roept. Waarom riep men bal toen? Men had moeten juichen.
Waarom juichte men daarentegen bij een spaansnederlandsnederlandsduits huwelijk? Waarom roept men schande als speelse studenten in volmaakte onschuld - een onschuld waar (zie boven) ons geschiedenisonderwijs debet een is! - Dachautje spelen? Men had moeten juichen. Dit Is immers de weg die wij moeten volgen, wijl wij of all people our own people bijstand moeten verlenen? Ik zag naar de plaats des gerichts. Daar was de boosheid. Es lebe 1766. Heill

Ik werd ontslagen in een tijd dat het voor iedere Nederlander een schande is te slagen.

Wraak is 't zoetst, zo zij niet nutloos smeult
Doch het gerecht gaar stoomt en 't mensenleven lichaam of geest versterkt...

Aldus Vestdijk.

Cornets de Groot, staand links, met een klas op schoolreis.
Ter Braak trok hele culturen (op) uit de klei van de rancune. Het zal wet iets bevredigends hebben je stuk te schrijven tegen wie zich als je tegenstanders voordoen. Ik heb echter geen tegenstanders, de tegenstanders hebben mij. Anders dan in de heilige moederkerk kent het lager onderwijs hier uitsluitend pausen en éen pater jezuïet. Die pater ben ik, de nederige voetveeg van al wie zich op grond van mijn inschikkelijkheid wil verheffen. Ik heb een minderheidsmentaliteit, ik ben een gemakkelijke prooi, solidair met de kwetsbaren. Desondanks vertrouw ik de rancuneleer niet helemaal. Het schenkt me heel geen bevrediging om allerlei hufters als hufter aan te wijzen. Men is hier niet blind, heb ik gedacht, ze kunnen het zelf wel zien. En toch richt daar een zekere Vilder, een figuur die ik niet eens ken, en die zelfs de moeite niet genomen heeft mij te leren kennen, ongevraagd een brief tot mij, waardoor hij mij mijn ontslag aanzegt. Ik, die onbevangen mijn verleidsters verpletter door 't tonen van mijn door B en W uitgereikt bewijs van zedelijk gedrag, en die mijn kinderen niet de illusie maar de realiteit van een standvastig huwelijk doe ervaren. Die, zoniet op intellectueel gebied, den toch op dat van de brgrlkgristlijke deugden, en, althans, op dat van eenzijdige karaktervastheid, als voorbeeldig beschouwd mag worden: wat denkt deze Vilder nou eigenlijk wel?
Jazeker! Hij denkt helemaal niet. Hij leest. Hij leest, deze close reader. Hij leest rapporten van lieden die mij - waarom - het brood uit de mond willen stoten, waar ik, andersom, hèn hun brood gun met veel boter en alle mogelijk beleg erbij, zelfs al zijn ze onfeilbaar, zoals ik zeker weet, en al blijft geen hunner deugden voor het oog van de wereld verborgen, nu ik 't op me genomen heb, ze in het licht te stellen.
Het moet voldoening geven zijn rancunes uit te schrijven? Duizendmaal liever had ik me gewijd aan een van mijn projecten: een boek over Mulisch, een opstel over Achterberg, iets over plagiaat en plagiatoren, werk dat me vervult. Dit onzinnig gedoe tegen de bierkaai vervult niet mij, maar deze lui. En toch sta ik voor ze open, en wie hunner zijn vet wil hebben, kan het bij me komen halen, overal, altijd, ik ben een vriendelijk mens, en onuitputtelijk, al put het me uit. In het Oosten getuigt men van zijn waardigheid door kostbare geschenken en uiterlijk vertoon, maar ik! Ik schenk mezelf! De tegenstanders die mij hebben, hielden me van mijn werk met hun betweterig gezwets, en ik antwoordde, zo juist, met verspilling van inkt, papier en energie. Ter wille van hun eerzucht, om niet een paar minuten na hun pensionering de vergetelheid ten prooi te vallen, versmeet ik mijn kostbare tijd, die bestemd was voor een Achterberg, een Mulisch. Ik strooide parels voor de zwijnen, ik, een rijk iemand, schreef me arm: voor hen, want niets is mij te veel. Ik was een zondagsessayist: zij maakten een broodschrijver van mij. Ik faalde in mijn rol, en zij floten mij uit. Maar een os kent zijn meester, zegt Jesaja, en zij begrijpen de spreuk niet eens. Welnu, schaapskoppen, en zet je oren goed open: ik was op het hogere verslingerd, en jullie haalden me neer. Jullie schopten me de voordeur uit en vergaten de achterdeur te sluiten. De achtervolgde verhing de bordjes. Hij kreeg misschien wel volgelingen: wie weet?

Zeg tegen de kinderen dat naäpers van Heilgymnasten en regenten niet meer verdienen dan een onderwijzer van dertien in een dozijn. Zeg dat ik uitzie naar een kans de Waarheid te ontkleden en geweld aan te doen, om haar, ontmaskerd door mijn leugenachtige valsheid, voor een waarheid te doen doorgaan, die waarder is dan ooit tevoren: mijn crime passionnel op de muze. Het is beter, zegt dr. Menno ter Braak, de illusie der onpartijdigheid te laten varen, wanneer men begint geschiedenis te schrijven. Nou, dat doe ik dan maar. Het ziet er nu al naar uit, dat mijn geschiedenis een wissel op de toekomst is. Zo waarlijk helpe mij enz.
Aan de zijde van God, Marx en de geschiedenis, op naar de volgende eeuw!




  1. Cornets de Groot publiceerde onder dit pseudoniem tenminste drie, mogelijk meer artikelen in de Provoblaadjes Iets en Lynx.