Bloemlezing - Het persoonlijk systeem - De pedagogische Eros

Een onroman een bitterboek (1)

Rudy Cornets de Groot

Maatstaf, 15e jrg., nr. 3 (juni 1967), p. 143-161.



voor mr. jak van der meulen

Personen en situaties in dit boek die gelijken op personen en zaken in de werkelijkheid zijn in waarheid producten van de fantasie en komen in werkelijkheid bij ons niet voor. Wij leven in het beste van alle landen en dat mag best worden gezegd. 1

*

I heed not, and have never heeded either
experience, cautions, majorities, or ridicule;
And the threat of what is called hell is
little or nothing to me ... Kenneth Patchen 2

Klassenfoto, ± 1975

Telefoon. Een barse stem spreekt me toe: of ik nog van plan ben te komen werken vandaag? Te komen werken? vraag ik hem na. Ik en werken! U heeft een wat strenge stem vandaag, mijn heer, mijn zoon zeg ik beleefd in het frans. Nee, voor werken voel ik niets, dank u.
Het is koud. Twee graden boven nul. Ik trek de dekens om me heen en slaap.
't Moet er nu toch eens van komen dat men iets voor de Nederlandse literatuur gaat doen. Iedereen heb ik opgebeld, allen zijn gealarmeerd. Ze weten het nu: er moet iets worden gedaan. Geld bijvoorbeeld is welkom. Hoe zullen de letteren bloeien zonder poen? Zelfs ik, die o.m. mummies leven inblaas, weet op dit antwoord geen vraag.
Zojuist was ik bij de wereldberoemde Haagvorst die onze beste prozaïsten - die men toch eigenlijk in stilte moet lezen - luidop voordraagt op het podium. Zo is de wereld. Het is nog niet erg genoeg dat er al toneel bestaat: ze willen voorgelezen worden voor het naar bed gaan.
Dreinerig staan ze in de rij om hèm te mogen horen, maar er staan ook doven bij. Dat wil men nu eenmaal in Nederland: een man voor de klas! Dat is wat de maatschappij van je verwacht. Het beste onderwijs. Jawel! En de armste schrijvers. Over hun lijk schuiven ze elkaar de centen toe: de onderwijzer, het schoolhoofd, de inspecteur, de hoogleraar, de voordrager. De dood dient het leven nietwaar, en hoe eerder de scribent onder de wuivende graspluimen ligt, hoe beter voor de beurs. Eens zal men inzien dat men niet moet onderwijzen, niet schoolhoofden, niet inspecteren, niet hoogleraren, niet voordragen. Eens zal men inzien dat dit allemaal niet eens meer kán: dan is namelijk de volgende oorlog na de laatste net voorbij.
Er fladdert een bladzijde leeg door de lucht: deze. En er is geen sterveling die hem kan lezen. Geloken ogen, dove oren. Moet ik je soms nog wat voorlezen? Waarom leefde je niet gewoon, alvorens dood te gaan?
0, hoe kan ik soms verlangen naar een balkonnetje om het gepeupel toe te spreken!

Ik moet nuchter blijven: de vlammen die ik zie zijn werkelijkheid, en trouwens, de sirenes van brandweer en politie zijn moeilijk als hallucinaties op te vatten. 's Middags komt Vera met het sensationele nieuws: waar moeten ze nu heen, Wim, en Jan, en Henk, en al die meisjes? Het café is volledig uitgebrand. Een zwart gat achter de deur is nieuws voor krant, radio en tv. Nauwelijks heeft Vera d'r hielen gelicht of Wim komt met dezelfde vraag: waar moeten ze nu heen, Vera en Gerda en Marja en al die jongens? Hij bedoelt, net als zij: waar moet ik in godsnaam blijven? Vragen die bij mij nooit opkomen, lieve mensen! Ik hoef nooit ergens naar toe, ik hoef nergens heen. Ik heb jullie nodig als brood, maar ik hoef niet naar De Sport. Ik treur niet om deze klap, want de voorzegde herrijzenis verblijdt me. In alle ernst, zeg ik tegen hem, weet jij dat Annet meeloopt in demonstraties tegen Johnson? Ha! zegt hij, zeker voor de slanke lijn!
Onrustig is ons hart. Totdat het rust in U.

Het is de waarheid, zei ik, heus...
En zij, allemaal tegelijk: wat weet jij nou van de waarheid af?
Ik: de uitdrager!

Waarlijk, ruim 2500 kinderen, benepen geschat, hebben bij mij in de klas gezeten. Van dit gelukkig volkje tussen de tien en twintig jaar dat in Den Haag ronddanst en speelt, is er een op de tien dat me kent. Nooit vroeg ik ze: wat wil je later worden? - ik vroeg: vind je 't fijn op school? Maar ik vroeg het alleen aan wie in mij een meester herkenden. Aan wie mijn vraag even idioot zouden vinden als 'wat ik later worden wil'. Er is op school niets belangrijks te bedenken om er vragen over te stellen. Zaniken over de herfst in de herfst, over de winter in de winter: is er een tumor voor nodig om met een machinegeweer uit een dakraam een speelplaats leeg te schieten? Er is humor voor nodig om dit gezeik te verdragen, jaar in jaar uit. Je moet kinderen regelmaat bijbrengen. Ze moeten weten wat ze aan je hebben. Jazeker. Ik was welbewust onberekenbaar. Niet de kinderen, de collega's raakten in verlegenheid. Natuurlijk. Wie verbaast er zich over dat Provo de Stichting Opstandige Scholieren in leven riep? Ik vind het een van de reële ideeën uit die hoek.

Ronin is de naam, zei hij bij de eerste ontmoeting. Nee, niet op z'n Frans, ronin is Japans - een ronin is een samoerai die de dienst van zijn heer verlaten heeft, en rondzwerft door het land, in de hoop emplooi te vinden in een burgeroorlog.

Er zijn vele ronins in ons land, sinds onze belangrijkste samoerais, onze goeroes, de dienst aan het land staakten. Ik waarschuwde reeds in Bikini: we krijgen het goede voorbeeld niet meer, laten we het zonder voorbeeld doen. Een stroom van corruptie zal als een pestilentie te keer gaan in dit land, nu de eersten onzer ons ontrouw werden. Schaamteloze machtsusurpatie is aan de orde van de dag, nu al; de zwakke is overgeleverd aan de heidenen: herinner u maar die 2% der bouwvakkers In Amsterdam, het ontslag bij Werkspoor, heden geef ik u volmacht over volken en koninkrijken: om uit te roeien en af te breken, om te vernielen en te verwoesten, om op te bouwen en te planten! Ik weet niet waar ik het vandaan haal, maar waarschijnlijk heb ik veel verdragen!
Ik weet niet waar ik het vandaan haal, maar ik lees:
De woorden van een ziener zijn niet de woorden die zijn bewuste spreekt, noch zijn ze de inhoud van de motieven die hem tot daden brengen. Die woorden zijn de allerdiepste intenties van zijn ziel - de drang van de wil van zijn wezen. Die woorden zijn ook waar, niet omdat ze iets in leven roepen, maar omdat ze het Niets dwingen iets voort te brengen op een moment dat voor kosmische impulsen gevoelige mensen weten dat het Niets iets voortbrengen móest. De klanken die een ziener gestalte verleent in zijn woorden, corresponderen met de veranderingen in de conditie van de natuur van zijn geest. Een ziener doet wat hij doet, en wat de stem van God hem ingeeft. Een ziener draagt geen verantwoordelijkheid. Overzulks:
Men kan een ziener niets vragen, maar hij antwoordt op uw verantwoording.
Een ziener luistert.
Een ziener test klanken af.
Meer kan een ziener niet doen, herinner u maar:
Homerus de blinde, Teiresias de blinde: hemel en aarde zijn zonder erbarmen, een ziener weet niet waar hij het vandaan haalt.
Zijn verhaal berust dan ook op openbaring, en authentificatie komt voor rekening van de lezer -

Ik was 2 jaar 'tijdelijk onderwijzer' toen het ongelukkig toeval wenste, dat ik naar een andere school werd overgeheveld. Een gedrukt kaartje droeg me op, me in verbinding te stellen met het hoofd van die school, want in een grote stad is het de gewoonte der regenten niet, zich persoonlijk tot hun ondergeschikten te wenden. Die krijgen een kaartje. Die moeten naar hun baas, na vooraf belet te hebben gevraagd. Ik zal ook daarin verandering moeten brengen, helaas, niet rusten alvorens de werknemer de macht heeft zijn werkgever te ontslaan van de verplichting zijn zaken schriftelijk af te doen. De kapitein van de Stötendöm meldt zich af bij de directeur van zijn rederij. De portier meldt de directeur de aanwezigheid van de kapitein. De directeur zegt niet: vraag de kapitein te gaen zitten. Biedt hem koffie aen, hier heb je een goeie sigaer; de man heeft een lange reis achter de rug, misschien is hij wel moe. De directeur zegt: vraag de kapitein of hij bijzonderheden te rapporteren heeft. De portier doet aldus. Nee, zegt de kapitein. De portier brengt de boodschap over. Zeg de kapitein dat hij kan gaen...
Deze hondse mentaliteit huist in ons leven. Hoe kan een zuiver hart wonen in zo slaafs een mens?

Cornets de Groot als onderwijzer
Cornets de Groot als onderwijzer, ± 1953
(1958) Ik kwam dus na afspraak precies op tijd bij dit hoofd, een zekere Smet. Ik droeg een baard. Ik was nog vrolijk in die dagen, ik verwachtte iets van de toekomst: ik was een grote drollebak.
Ik belde aan. Mij werd - het evangelie staat daar trouwens op - mij werd opengedaan. Mij werd medegedeeld, dat meneer nog in bespreking was. Mij werd verzocht te wachten. Ik wachtte, hoewel ik een afspraak had gemaakt. Hoewel ik precies op tijd was. Ik wachtte in een kamer alleen, nergens een boek, lectuur, geen koffie, of sigaret, ik wachtte langer dan een uur...
Ik, die toch nog altijd vakantie had op dat moment.
Ik, die het gezag niet erken van van de overheid afkomstige kaartjes.
Ik die geen eerzucht ken, niets zie in posities of in de verovering er van.
Ik, die in weerwil hiervan de deemoedigste mens ben, die ik ooit in mijn leven heb ontmoet:
ik wachtte een uur op een bespreking die na vijf minuten afgelopen was, die telefonisch afgehandeld had kunnen worden. Maar de man wou mij zien, zich bevreemden over mijn baard, over mijn clarks, mijn kortamerikaans haar. Voor beiden was de korte kennismaking afdoend: wij lagen elkaar niet. Toen al was mijn ondergang als onderwijzer beklonken. Van toen af kreeg ik de ene darmontsteking na de andere: acht jaren lang, tot aan mijn zgn. ontslag!
Er lopen nu (1966) tal van onderwijzers rond op clarks, en met een baard. Onder hen bevinden zich aardige jongens: zoons van Inspecteurs, van Inspecteurs, die bezwaren hadden tegen mijn clarks, mijn baard. Maar drie jaar ('62) nadat ik de haren van mijn kin had afgeschzworen, vroeg een Hogere Onderwijsman aan mijn toenmalige hoofd (een ander dan Smet, goddank!) of ik nog zo'n ding droeg (met een gebaar van zijn handen om zijn kin). Die slimmerd begreep het niet. Toen moest de H.O. zich verduidelijken: een baard, zei hij.
Droeg jij vroeger een baard? vroeg het hoofd me in de pauze.
Wat? Ik? Een baard? Ben ik zo'n lijp? Kom nou!

Die baard! Smet betaalt me voor de eerste keer mijn salaris uit. Het is toevallig veel (men loopt bij uitbetalingen altijd wat achter op de prijsstijgingen, de ene maand verrek je van dorst, de andere maand zijn de stijgingen zo opgelopen dat al het extra geld een druppel is op een gloeiende plaat).
Wat moet ik met zoveel geld?, zeg ik. En hij: stap eens binnen bij de barbier! Haha, die copywriter! In de oorlog was hij, opgeroepen door de Arbeidsdienst, in Mofrika tewerkgesteld. Heeft hij uit dat land zijn subtiel onderscheidingsvermogen meegebracht?

Alle overeenkomsten met bestaande personen of toestanden berusten louter en alleen op toeval, laat dat wel gezegd zijn, want het spreekt natuurlijk vanzelf dat de dingen die ik schrijf in Nederland niet voor kúnnen komen. Er groeit dus een hoorn in mijn been, model his master's voice, maar dan slanker, smaller en waarschijnlijk veel langer, want pas in de buurt van mijn milt boort hij zich naar buiten. Het is een zwarte trechter waar ik in kijk, en er komt een bevel uit: vraag maar, vraag maar, eindeloos herhaald. Ik had niets te vragen, ik lachte maar. Maar van die hoorn in mijn been heeft nog nooit een handlanger van de BVD iets gezegd tot nu toe. Nee, te vragen heb ik niets, lieve horen, maar te zeggen des te meer. En het komt er allemaal uit tot mijn spijt, ik zal je niets verhelen, let maar op!

(1960) Ik ben 't me heus wel bewust dat dit zo niet blijven kan, en ik zal dus naar andere mogelijkheden moeten zoeken. Als ik jong was, zou ik ernst kunnen maken van mijn sluimerende tekentalenten. Ik ben echter getrouwd en in de winter moeten er kranten aan te pas komen, omdat ik geen dekens blijk te hebben. Armoe genoeg dus, en ik heb de pest aan armoe. Twee jaar al studeer ik geschiedenis, als er stemmen opgaan die met de nodige nadruk de zinloosheid van zo'n studie verkondigen: er is geen droog brood mee te verdienen. Wèl hield ik met deze studie op, maar niet omdat er niets mee te verdienen valt: wie studeert er nu voor geld? Vroeger deden dat alleen de hoofdaktemensen - daar kan ik me onmogelijk mee vergelijken, is 't wel? In de haast om dit idiote baantje eindelijk op te geven, haal ik een lagerakte tekenen, maar ook met die halvegare papieren kunnen ze de grachten wel dempen hier. Ik heb dus niets om wat dan ook te beginnen! (1960).
Niets dan pen en papier, een beetje verstand en een hoop chaotische ideeën. Daarmee moet ik het kunnen maken ...

- Een groot man gaat in het duister verloren, wanneer de omstandigheden hem eenen zijner waardigen werkkring weigeren (Multatuli)...
Ik ben geen groot man, helaas - maar ook een klein man gaat op die manier te gronde - 0, ik heb waarachtig wel wat gedaan om zo'n werkkring te vinden! Ik heb geen last van aanpassingsmoeilijkheden. Maar het is de maatschappij die ondersteboven moet worden gegooid. Men heeft mij eenen mijner waardigen werkkring geweigerd - dat is een boeiend verhaal voor later - maar ik vraag u: is dat nou ethisch van onze welvaartstaat? 0, ik preek geen revolutie, ik speel geen Provo na, dit ging daaraan vooraf. Herinner u maar het slot van mijn Bikini: De mens als middelpunt van een met hem verbonden wereld - Dat is dus iets anders dan de in elkaar geslagen, gefrustreerde, op zichzelf geworpen mens, die de school aflevert en waartegen, natuurlijk! - ook Provo protesteert.

(1957) Een hoger onderwijsman: we zijn wel modern in onze vernieuwing van het onderwijs, maar met betrekking tot de vernieuwing van de onderwijzer zijn wij nog altijd erg behoedzaam... Ik heb niets tegen uw baard, hoor, maarre... schildert u soms?
Ronin: ik studeer geschiedenis, zuiver uit behoudzucht. Ja: lijfsbehoud.
De H.O.: OH, o-h-: uw geschiedenislessen zijn wat moeilijk voor de jongens. U kunt zulke dingen beter niet zeggen...
(Ronin: Als de rechtschapenen zich voorbereiden het kwaad te omhelzen, dan is de tijd er rijp voor. U kunt het niet verhinderen, Ik wil het niet. De stem die roept, roept niet langer in de woestijn). In werkelijkheid echter zegt hij, met door tranen verstikte stem: laat ik het nog eens proberen... Die hond!

Verder naar:
Een onroman een bitterboek 2

Of terug naar:
Inleiding

NOOT
  1. Deze regels voegde Cornets de Groot in handschrift toe op zijn eigen exemplaar van de Maatstafpublicatie.  
  2. Deze regels zijn niet van Kenneth Patchen maar van Walt Whitman (1819-1892); Patchen (1911-1972) nam ze zonder bronvermelding op in zijn Journal of Albion Moonlight (1941). Het volledige, titelloze gedicht staat in Whitmans bundel Leaves of Grass (1855):

    As I lay with my head in your lap, Camerado
    The confession I made I resume—what I said to you in the open air I resume:
    I know I am restless, and make others so;
    I know my words are weapons, full of danger, full of death;
    (Indeed I am myself the real soldier;
    It is not he, there, with his bayonet, and not the red-striped artilleryman;)
    For I confront peace, security, and all the settled laws, to unsettle them;
    I am more resolute because all have denied me, than I could ever have been had all accepted me;
    I heed not, and have never heeded, either experience, cautions, majorities, nor ridicule;
    And the threat of what is call’d hell is little or nothing to me;
    And the lure of what is call’d heaven is little or nothing to me;
    ...Dear camerado! I confess I have urged you onward with me, and still urge you, without the least idea what is our destination,
    Or whether we shall be victorious, or utterly quell’d and defeated.