Over Jeff Koons

Wat een feest momenteel in de beeldende kunst. Twee grote helden van me, Jeff Koons en Damien Hirst, staan al een paar weken volop in de belangstelling: de eerste met een sensationele tentoonstelling in Versailles, de tweede eerst met een veiling in Londen, en nu weer, volgens dit bericht, door de aankoop van een pornografisch portret van Paris Hilton.

‘Balloon Dog’ in Versailles.

Het is moeilijk kiezen tussen die twee. Gelukkig hoeft dat ook niet. Als ik ze met dichters zou moeten vergelijken, dan zou ik Hirst het dichtst bij Tonnus Oosterhoff plaatsen, vanwege het mythische, en de fascinatie voor dood en voor dode lichamen. Maar over Hirst heb ik eerder al geschreven. En Koons… Tja, die is toch buiten categorie. In een artikel over hem in De Volkskrant van 4 september jl. wijst Sacha Bronwasser op een directe lijn van Duchamp, Dalí en Warhol naar Koons – een lijn die dan weer voortgezet wordt door Hirst en Tracey Emin – ook al zo’n fantastische kunstenaar, die haar hele ziel en zaligheid op straat gooit, en toch weet te ontsnappen. Maar Koons – niemand is zo radicaal als hij, en zo onbegrepen, en bij niemand bepaalt dat onbegrip zozeer het succes van zijn kunst. Als ik een dichter met hem moest vergelijken, zou ik twijfelen tussen Dirk van Bastelaere en Driek van Wissen, en dat zegt genoeg. Hoe gemakkelijk heeft hij het wat dat betreft niet in Versailles! Iedereen, tot n.b. de Franse schrijversbond toe, valt er over hem heen: zijn expositie in het paleis noemt men een ‘bezoedeling van het heiligste dat ons erfgoed en onze identiteit behelst’, en woorden van gelijke strekking. Natuurlijk kun je op dit punt afscheid van hem nemen. Maar elk punt waarop je hem zou willen verlaten, is door hem voorzien. Wanneer je hem afwijst of met een paar dooddoeners van hem af maakt, blijft hij juist overeind, en kijkt hij je aan met die gelukzalige glimlach van iemand die aan alle categorieën ontsnapt, omdat hij zich maar in schijn bevindt waar je hem vermoedt. Hij is de levende ontkenning van de Wittgensteiniaanse volzin: hij is niet dit, of dat, en ook niet iets anders; hooguit was hij en wordt hij.

Daarom is het de kunst om zo lang mogelijk met hem mee te gaan, want elk oordeel dat we over hem vellen betekent een capitulatie: hier moesten wij het af laten weten. Dat maakt hem, als iemand die zich als de lieveling van iedereen voordoet, tot een eenzame, onbegrepen figuur – maar, en dit is de fantastische wending, hij is niet de spreekwoordelijke onbegrepen kunstenaar! Er is niets raars aan hem; integendeel, van stofzuigers in een vitrine tot biedermeierkunst en van porno tot schoothondjes verbeeldt hij onze meest directe, oppervlakkige en alledaagse wensen. Hoe onbegrepener hij is, hoe succesvoller zijn strategie, want het onbegrip en de afwijzing kaatsen terug op onszelf: wij willen toch die stofzuigers en die porno? Ons probleem is alleen dat we van kunst een kritiek verwachten op onszelf en op die maatschappij waarin we onze gang gaan – en omdat hij dat nalaat, kunnen we hem nauwelijks verdragen. Hij zou hoorntjes moeten dragen, maar hij draagt vleugeltjes: hij is een engeltje, een cherubijntje, die niet het kwaad, maar integendeel het goede, onschuldige, burgerlijke vertegenwoordigt. En doordat hij zich precies dáár plaatst waar de aandacht zich vanzelf naar richt, naar die wereld van schone schijn, van shoppen en media en status en seks, verzekert hij zichzelf van blijvende aandacht. Hij is er met een aantal maatschappelijke idealen vandoor gegaan. Hij besmet niet de maatschappij, maar de kunst, en maakt de biedermeierkunst die Van Bastelaere afwijst. Terecht: want vanuit welke positie wijst Van Bastelaere die af? Wie controleert de controleur? Zo is hij dus geen kunstenaar, – en onder meer juist dáárin een van de grootste kunstenaars die er momenteel rondlopen.

Large Vase of Flowers, 1991. “(The flowers) are very sexual and fertile, and at the same time they are 140 assholes”.

Koons. Hij is niet over het hoofd te zien – zijn objecten zijn glanzend en glimmend en groot genoeg – maar toch moet je hem zoeken. En dat is gek, want zoals gezegd bevindt hij zich in het zenith van onze gewone, dagelijkse aandacht. Ik heb vroeger wel eens gedacht dat zijn kritiek erin zou bestaan dat kunstenaars nauwelijks nog ruimte hebben om oorspronkelijk werk te maken, en zich moeten verlagen tot beelden die even platvloers en wansmakelijk zijn als de wereld waaraan ze zijn ontleend. Maar het is precies andersom. Koons heeft zich het hele kapitalistische domein toegeëigend en is – net als Hirst – niet meer te houden. Het gaat niet om het maken van oorspronkelijke beelden, maar om beelden hun onschuld terug te geven. In een wereld die van nut, efficiency en marktwaarde aan elkaar hangt, pleegt hij een Kantiaanse ingreep door die beelden het domein van de kunst in te trekken en onze interesse ervoor weer belangeloos te maken. Die beelden, banaal, hol, leeg, en vlak, zijn mooi, zegt hij: “I went through moral conflict. (…) I had to go to the depths of my own sexuality, my own morality, to be able to remove fear, guilt and shame from myself. All of this has been removed for the viewer. So when the viewer sees it, they are in the realm of the Sacred Heart of Jesus” – en dat gaat dan over zijn pornografische werk. Het is niet aan te bevelen om hierop ironisch en verlicht ideologisch commentaar los te laten, want dan heeft hij je precies waar hij je hebben wil. Ons oordeel dat die beelden van alle esthetische kwaliteit zijn gespeend, is immers een afgeleide van een onvrije manier van kijken: het is geen esthetisch, maar een ethisch oordeel, dat in zijn afwijzing als schaamlap functioneert voor ons doen en laten. Anders gezegd: de veroordeling van zijn kunst sanctioneert onze maatschappelijke orde. Daarom maakt het niet uit of wij hem afwijzen of omarmen, want in beide gevallen kan Koons zich de hele wereld toeëigenen, van Walmart tot Versailles. “My art and my life are totally one. I have everything at my disposal and I’m doing what I want to do. I have my platform, I have the attention, and my voice can be heard. This is the time for Jeff Koons“. Of trap ik nu in zijn verhaal, en lacht hij het hardst om mij, die het langst bij hem bleef?

(Oorspronkelijk gepubliceerd op 1-10-2008).

3 gedachten over “Over Jeff Koons”

  1. Hé Rut,

    Mooi hè, Koons. Het laatste wat ik van zag waren zijn Puppy en Tulips: bij het Guggenheim in Bilbao. Geweldig!

    Deze week werd hij door Twan Huys geïnterviewd in College Tour. Een aanrader, heb je het gezien?

    Beantwoorden
    • Hé Kaatje! Daar zou ik graag eens heengaan, naar dat Guggenheim daar.
      Bedankt voor de tip, ik ga me over mijn weerzin tegen Huys heenzetten! :-)

      Beantwoorden

Plaats een reactie