Sybren Polet, de grote omkeerder

Erg goed kende ik Sybren Polet niet. Ik volgde hem pas vanaf zijn bundel Avatar. Avader uit 2006, meer dan een halve eeuw na zijn debuut, dat ik voor het bijna gelijknamige blad Awater mocht bespreken. 1 Iemand gaf me daarop zijn overzichtswerk Gedichten 1998-1948 cadeau, waarin hij zijn oeuvre in omgekeerde volgorde afloopt (let op de jaartallen!) maar qua lezer ben ik een soort Leopold, vol lege plekken en ik laat dat vaak maar zo.
De romans en het experimentele werk uit de vroegere jaren ken ik dus niet; dat had via mijn vader nog tot me kunnen komen, maar die heeft nooit een essay aan Polet gewijd, alleen drie recensies voor het Parool, al zijn die positief genoeg. 2
Polet kende ik vooral van het programma dat me in 1993 voorgoed voor de poëzie won, Hotel Atonaal van Hans Keller en Remco Campert, waar ik eerder al eens over schreef. 3 Mooi aan dat programma vind ik nu vooral de manier waarop Keller onvoorziene elementen in zijn film toelaat. Zelf brengt hij dat in verband met wat Rodenko over de moderne poëzie schreef:

‘Rodenko schreef dat de avant-garde niet-gedichtachtige woorden in de vroege lyrische poëzie had toegelaten. Net zoals een lyrisch landschap er niet lelijker op werd, maar juist geheimzinniger en échter door de aanwezigheid van techniek.’

Het kan niet verhinderen dat Polet in het programma op een autokerkhof zodanig door een claxon wordt gehinderd dat hij zijn voordracht moet onderbreken. Maar juist dat moment bewaart Keller voor zijn film:

Dat opnemen door Whitman van termen uit wetenschap en techniek waar Polet het hier over heeft, deed bij ons Achterberg. Ik ken Whitman niet heel goed, maar bij Achterberg kom ik nooit van het gevoel af dat hij ze om programmatische redenen zijn poëzie in dwingt, waardoor die termen toch altijd fremdkörper blijven. Een beetje zoals Nijhoff in 1934 in ‘Impasse’ ineens over een fluitketel begint, waarna geen poëzie meer veilig is voor de wereld.
Bij Polet is dat heel anders. Hij stelt wetenschap en science fiction heel vanzelfsprekend in een poëtisch licht, dwz in een ruimte die niet alleen voor het vernuft open staat maar ook voor de zintuigen en de intuïtie. Kennelijk hoefde hij daar maar weinig voor te doen: voor hem wás die wereld poëzie. Virtualia. Teletonen. Even- en nevenbeelden, de titel van een van zijn laatste bundels, is daar al een sprekend en klinkend voorbeeld van: het is keiharde wetenschap die zingt zoals het ruimteschip uit A Space Odyssey zingt op de klanken van Strauss en Chatsjatoerian. Een dergelijke familiaire omgang met futuristische beelden en ideeën ken ik verder alleen van Han van der Vegt, ook een groot liefhebber van science fiction.

Toen Polet een paar jaar geleden in Perdu optrad leek dat me een uitgelezen kans om hem eens aan het werk te zien. In de Perduwinkel kocht ik die bundel Virtualia. Teletonen die toen net uit was. In de pauze van het programma liep ik ermee naar hem toe, stelde me voor en vroeg hem, o hemel o hel, om een handtekening. Hij moet mijn naam hebben herkend, want mijn recensie van Avatar. Avader was overgenomen op zijn site, 4 wat ik natuurlijk erg eervol vond. Maar wederzijds ongemak verhinderde een gesprek. Het gaat niet om verlegenheid in zulke situaties, maar om gebrek aan respect bij de een, en om begrip voor die waardering bij de ander… 5 Polet knikte een paar keer heel vriendelijk, maar schreef alleen zijn naam. Geen plaats, geen datum, geen opdracht.

In het fragment uit Hotel Atonaal vertelt hij over zijn polemiek met Rodenko. Ik zou die correspondentie heel graag eens willen lezen. Want in feite zijn hij en Rodenko allebei pleitbezorgers van een alternatieve literatuurgeschiedenis: die van de ‘moderne’ literatuur, die bij Rodenko voor de experimentele poëzie teruggaat tot Guido Gezelle en bij Polet voor het moderne proza tot Lucianus (in Tussen de zwarte en de witte pagina). Beiden waren in dat opzicht revolutionair: ze veranderden de geschiedenis.

Tijd heeft nooit aan Chronos toebehoord voor Polet, is nooit lineair, kwantitatief, opeenvolgend geweest. Het moderne is niet van nu, maar het nu is van het moderne en dat behoort Aion toe: het maakt geen onderscheid tussen heden, verleden en toekomst. Dat is het moderne juist; alledrie maken deel uit van dezelfde werkelijkheid. Pas uit die verwarring, die in feite een eenheid impliceert, kunnen moderne vormen ontstaan:

Het einde, altijd aanwezig,
krult op tot een nul, overborrelend
               van toekomstige getallen
     in het getalloze uur van de nacht.

En zo kon een dichter met een van de langste en veelzijdigste carrière in ons taalgebied tot het eind toe modern en vitaal blijven.

Signatuur van Polet op de titelpagina van Virtualia. Teletonen


  1. Zie De steen heeft een hard geheugen op deze site.
  2. Achtereenvolgens Raadsels van de mens belicht in een cirkel (over De sirkelbewoners, 1970);
    ‘Overgebleven gedichten’ van Sybren Polet, over Persoon onpersoon, 1971;
    Schrijver in ‘bruto’, over De man die een hoofd groter was, 1971.
  3. Zie Hotel Atonaal.
  4. Zie hier op sybrenpolet.nl.
  5. Zo zegt mijn vader het in een artikel over een ontmoeting met Vestdijk.