In de hoek

Gerard de Leede

 

Bron: Ik predik de nadorst, Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk, januari 1986.

[p. 12]

‘Telefáúúúún!’

Een buitenstaander die in de docentenkamer van het LMC door deze rauwe kreet werd opgeschrikt, zal zich wel afgevraagd hebben welke vreemde vogel zo’n kreet kon slaken. Trouwens, toen deze kreet nog nieuw was, heb ik menig collega verschrikt of verstoord zien opkijken met een uiterst verbaasde blik in de ogen. Verbaasd, omdat ze zoiets niet van Cornets verwachtten, omdat het niet bij hem paste? Ik denk het wel. Maar dat is nu juist het ‘aardige’ van jou, Ruud, dat je altijd een meester bent geweest in het spel.

Jarenlang heb ik het gevoel gehad dat je altijd in de lerarenkamer zat. Je had net pauze of een tussenuur, je was net klaar of je moest toevallig wat later beginnen. Nooit ging je gebukt onder stapels schriften of boeken, nooit heb ik je kunnen betrappen op het corrigeren van proefwerken of opstellen of op het maken van rapportcijfers. Soms had je een boekje bij je om daaruit iets ‘aardigs’ voor te lezen – uiteraard met een grote glimlach. Ook heb ik je nooit zien eten en dat was misschien wel de belangrijkste aanleiding waarom je zo graag in de hoek zat om te schaken, te bridgen of desnoods alleen maar te roken. Die spelletjeshoek was altijd een geliefd onderwerp van gesprek; hoe kon je niet fantaseren over een luilekkerland met spelletjes, een onbeperkte drankvoorraad en een krokettenautomaat.

Toen je op een goede dag eindelijk met behulp van Frans Houdijk een aanzet had gegeven om tot de inrichting van zo’n vrijplaats over te gaan, speelde Streng, die niet alleen door zijn afkeer van spelletjes jouw tegenpool vormt, het spel één keer mee door meedogenloos in te grijpen en de hoek weer maakte tot wat jou eigenlijk ook het liefst was: een hersenspinsel.

Jij schaakte, met Haas, met Kalkwijk of Berger, of met wie dan ook (‘Kun je niet schaken?… Zal ik het je dan leren?’). Maar Otto geeft tegenwoordig les in de bovenbouw en speelt alleen nog partijen na uit de krant. Haas heeft misschien van je gewonnen, maar dat is hem lelijk opgebroken.

[p. 13]

Bridgen deed je ook wel graag en veel, maar het is nu een onbekend fenomeen aan het worden. Hoe kon je niet Schuur ‘helemaal gek’ spelen, ook al moest je wel eens met een grote vloek tot de conclusie komen dat er toch nog ergens een troefje was blijven zitten en je onnodig down ging? Niemand weet echter beter dan jij dat het ‘aardige’ van het spel is dat het twee kanten heeft (en schaken drie). En bovendien, als jij dronk, dronken we allemaal.

Je bent bezeten van spelen en spelletjes. Al in de schoolkrant van 1973, toen nog Kras geheten, schrijft een leerling, Gusta ten Bosch, in een opstel over jou: ‘Een man waarvan je les krijgt op een leuke manier. Het boek omdat het moet, maar veel vaker opdrachten voor improvisaties (…) en de gekste spelletjes met woorden.’1 (In dezelfde Kras staat ook een interview met KRO-omroeper Hans van Willigenburg!)

Spelenderwijs haalde je ook je eerstegraads bevoegdheid om vervolgens tekenen te gaan geven in de lagere klassen!

Wat is toch jouw geheim? Speelde je toneel? Dat kan haast niet, want je haat toneel. Hoewel! Je mocht graag de meest bizarre intriges bedenken voor je collega’s tijdens werkweken, waarbij je er dan naarstig voor zorgde zelf buiten schot te blijven. En ook als speler heb ik je enkele malen aktief gezien. Hoe indrukwekkend was niet je rol als Georg Bamberger in Peter Shaffers Black Comedy (‘Donker in ’t licht’). Je was kunstverzamelaar en miljonair en je moest tegen het eind van het stuk – het was een piepklein rolletje – in het volledig duister opkomen, enkele zinnetjes zeggen en in een afgrond verdwijnen. Jouw rolkennis was niet geweldig, en ondanks gesouffleer van alle kanten kwam je niet verder dan het enkele malen herhalen van de éne zin die je wel kende (“Wat ies es doch dunkel”) om vervolgens zo snel mogelijk onder luid applaus in het gat te springen.

Toneelspelen is jouw geheim niet. Wat dan wel? Ik denk dat het toch zo is wat een leerling vorig jaar over je zei: ‘Cornets, dat vind ik nou echt een aardige man; die is gewoon onwijs aardig.’ Dat is toch ‘aardig’ gezegd, nietwaar?

Maar intussen is het leeg in de hoek: waar jij, Ruud, lange tijd een ‘centre of interest’ vormde met je brede glimlach, van oor tot oor, staat nu een lange, lege, witte bank, van muur tot muur.

Gerard de Leede2


  1. Zie Een opstel over Cornets de Groot. []
  2. Leraar Engels. []

Plaats een reactie