IB-essay

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 5e jrg., ongedateerd (±mei 1974).

‘Is het gebruikelijk om aangeboden stukken voor de gele vellen aan derden, niet redactioneel betrokkenen, eerst ter lezing aan te bieden?’1

In zijn algemeenheid is een vraag als deze natuurlijk een retorische: het antwoord erop is ingebouwd. Maar twee aspecten kleven de vraag aan: het eerste: hij is afkomstig van GA; het tweede: hij is gericht aan mij. Zoiets brengt het ‘algemene’ in het vaarwater van het ‘persoonlijke’, het ‘bijzondere’; dientengevolge is de vraag geen retorische meer, maar een problematische. Het affect is maar in schijn afwezig. Mij wordt, via voorgewende onwetendheid, een antwoord afgedwongen, en indien het hier om een krant of opinieblad ging, zou mij maar één antwoord passen: een ontkennend. Ik zou dat antwoord ook stellig wel geven, wanneer ik geen mogelijkheid zag tot alternatieve reacties op dit probleem. De vraag immers, zoekt niet naar ‘de’ waarheid. Integendeel. Ze is – als vraag – een bewering, een waarheid, en derhalve een strijdkreet, waarmee een partij haar belang verdedigt. Ze is partijdig en eenzijdig. Ze gaat uit van gebruiken, gewoonten en spelregels, liefst langs ‘democratische weg’ verworven, teneinde de tegenpartij het ongebruikelijke van haar methoden voor te houden. Ze profiteert van het feit, dat onze kultuur ons niet voorbereidt op ongebruikelijke problemen – bv. op dit, dat een redacteur van de gele vellen een aangeboden stuk ter beantwoording aanbiedt aan degeen die er z.i. het best op antwoorden kan. Ik vind daar niets abnormaals in, als je de normen, in zwang bij dag- en weekblad, mag laten vallen, gezien de overweging dat het IB geen abonnees heeft, maar lezers die vrijwel allen elkaars collega’s zijn.
Ik voel er niets voor woorden in de ijskast te leggen. Ik wilde het IB op laten draaien voor de kosten ener gemankeerde conversatie tussen beminnenswaardige rechtzinnigheid en insinuerende filantropie.

Of had ik me bij binnen komen van een door emotie bewogen stuk op tilt moeten voelen staan’?
Misschien heb ik wel te veel gedaan. ‘Wie het woord vervalst of misbruikt, die zondigt wel zwaar’, zegt Hölderlin, ‘maar’, zo vervolgt mijn citaatgever, ‘stellig ook degeen, die het te weinig gebruikt.’ Het zij verre van mij GA misbruik of vervalsing van het woord voor de voeten te gooien: wij allen kennen zijn oprechtheid. Maar iemand die als hij, de gele vellen gebruikt, kan ook het laatste niet meer verweten worden: een euvel zou het zijn, indien hij de gelegenheid die het IB biedt, onbenut voorbij zou laten gaan. Er volgt uit, dat het gebruiken van de gele vellen geen macht(suitoefening) is. Dan moet er over de gele vellen ook niet gesproken of geschreven worden, zoals de zwarten zouden kunnen spreken over de blanken in Afrika.
Heb ik intussen antwoord gegeven op de vraag die GA me stelde? Dan wil ik het nógmaals ondernemen, nu in iets artistieker vorm, om GA te doen inzien, dat hij op het stuk van begrip voor kunst zichzelf inzicht in volledige helderheid kan verschaffen, zonder dat VS of CN daaraan te pas hoeven te komen:

De pruimeboom / Eene vertelling

Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
’t Scheen dat Jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader ’t hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
en niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen
voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje, zei de vader,
kom mijn kleine hartedief-!
Nu zal ik u pruimen plukken;
nu heeft vader Jantje lief.
Daar op ging Papa aan ’t schudden,
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
en liep heen op een galop.

Der Kirschdieb

An einem frühen Morgen, vor Hahnenschrei,
Wurde ich geweckt durch ein Pfeifen und ging zum Fenster.
Auf meinem Kirschbaum – Dämmerung füllte den Garten –
Sasz ein junger Mann mit geflickter Hose
Und pflückte lustig meine Kirschen. Mich sehend
Nickte er mir zu, mit beiden Händen
Holte er die Kirschen von den Zweigen in seine Taschen.
Noch eine ganze Zeitlang, als ich wieder in meiner Bettstatt lag,
Hörte ich ihn sein lustiges kleines Lied pfeifen.

Aandoenlijke liedjes, allebei. Maar iedereen zal wel weten, achter welk hij wil gaan staan.2

CN


  1. Aldus een in dit nummer opgenomen ‘Open brief’ van GA. CN had de repliek van GA doorgespeeld aan VS, die er een dupliek op schreef. []
  2. In het essay Van Windsels bevrijd gaat Cornets de Groot nader in op het verband tussen beide gedichten. Het werd in september 1974, enkele maanden na dit artikel, gepubliceerd in De Gids en kwam in 1981 terecht in de bundel Ladders in de leegte. []

Plaats een reactie