Invulling enquête

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 11e jrg., nr. 11, april 1980.

Toen mij onlangs werd gevraagd de enquête, die wij allen onder ogen hebben gehad, in te vullen, maakte ik er een paar bezwaren tegen. Gelukkig was Lucien bij de hand, en die haalde me ertoe over het toch te doen. Als je het echt niet met cijfers kan, doe het dan met woorden, zei hij. En dat deed ik. Ik weet niet precies wat de beweegreden van onze rector is, mij te vragen, de invulling publiek te maken;1 ik heb er geen bezwaar tegen, en hier volgt mijn antwoord dus, d.w.z. op de A-vragen, want de rest deed ik – door tijdnood gedwongen toch met cijfers af, of liever een deel sloeg ik praktisch over. Voor mij zijn die A-vragen dan ook het belangrijkst, al moet ik bekennen, dat ik tussen de a- en de B vragen wel een verband legde (dat ik achteraf in de uitwerking der gegevens niet terug gevonden heb, maar dat heeft – geloof ik – niemand).
Mijn antwoord viel in twee delen uiteen: eerst maakte ik wat algemene opmerkingen, vervolgens komen de antwoorden.

‘Allerongelukkigst vind ik de definitie van “vorming”. In zediger tijden dan de onze, zou men i.p.v. “uitgroei” hebben gesproken van ontwikkeling, ontplooiing – liefst voorafgegaan door het bijv. nw. “harmonieus”. Uitgroei suggereert ook dat Goethe’s woord: In der Beschränkung zeigt sich der Meister voor ons niet meer geldt. Ook heb ik me afgevraagd, waarom de definitie gewag maakt van de “menselijke persoon” – alsof er ook onder- en bovenmenselijke personen zouden bestaan. De vraag rijst of het woord “individu” hier vervangen wordt door een eufemisme. “Individualisme” is in onze samenleving zowat een scheldwoord aan het worden…

De directie citeert uit Vormingsplan: “Vele niet te plannen contacten en plotselinge activiteiten zijn uitermate vormend,” etc. En besluit: “Zo verstaan vallen de lesaktiviteiten, maar ook de geplande begeleiding en de buitenlessige activiteiten, binnen de term ‘Vorming op school'”. Vallen de niet te plannen kontakten en plotselinge aktiviteiten dan buiten de term?

A. [Wat wordt er in feite aan de verschillende vormingsgebieden op onze school gedaan?]2 Ik weet niet wat ik met deze vraag aanmoet.

Vormingsgebied I [Psychische en relationele vorming. Omgaan met jezelf en anderen:
– gevoelens (van verantwoordelijkheid, sympathie-agressie, etc.);
– wil (motivatie);
– relatie leggen/onderhouden en handelen met personen en groepen.]

omgaan met jezelf, &c.
Op vormingsgebied I lijkt een grote terughoudendheid van de docent me wel gewenst. Het lukt trouwens maar heel moeilijk door te dringen in een wereld die sinds je 25e gesloten is. Ik vind ook dat je als leraar in de engere betekenis van het woord niets te maken hebt, daar. Anders ligt dat natuurlijk wanneer scholieren een beroep op je doen in je totaliteit, bv. omdat ze bepaalde problemen hebben. Zo’n beroep doen ze niet altijd erg direct; soms laten ze je het merken door hun gedrag, en dan wil praten wel es helpen. Dan ontstaat er ook een band. Die kan soms jaren duren.

gevoelens
Ik denk dat op dit punt iedere docent wel es optreedt. Zedepreken helpen niet veel; voorbeeld geven pas op de lange duur, bv. als het kind intussen dertig is. Maar het helpt, denk ik.
Ook slechte voorbeelden helpen. Men kan de slechte voorbeelden niet dankbaar genoeg zijn. Ze scherpen de kritiek van onze pupillen, ze geven voedsel aan roddel, deze schitterende uitlaatklep voor wie graag zelf wel es uit de band zou willen springen, maar dit nalaat, omdat daardoor zijn status van “model voor de moraal” verloren zou gaan.

wil
Het lijkt mij dat de docent die zijn pupil zover krijgt, dat deze wil wat hij kan, een goede leerkracht is. Wie dit doet, weet ik niet. Ik weet alleen dat het heel moeilijk is, want alleen door het pogen leert men de grens van het “kunnen” kennen, en weet men waar de wil moet ophouden of beginnen.3 Dit aan de pupillen duidelijk te maken, is een taak voor dekanen en klasseleraren. Maar het is tijdrovend. En uitputtend. De meeste scholieren lijden immers aan zelfoverschatting of zelfonderschatting. Maar goddank zijn er rapportvergaderingen, waarop de leerlingen worden geschat – door ons. In de regel schatten we wel goed, als je de eindexamens als norm hanteren mag.

Vormingsgebied II [Lichamelijke vorming. Lichamelijke gezondheid. lichaamsbeweging; lichamelijke weerstand en uithoudingsvermogen; beoefenen van sport; lichaamsbeheersing].
Hier weet ik niets van. Ik heb de practijk hiervan altijd gemeden, uit eerbied voor huid en botten. Dat heb ik natuurlijk aan spierkracht in moeten boeten, en daarom hoop ik dat er op school toch iets aan gedaan wordt.

Vormingsgebied III [Ethische, levensbeschouwelijke en religieuze vorming. Bewustwording van waarden en normen; omgaan met levensvragen en zingeving van het (eigen) leven; religieuze beleving].
Op het stuk van het ethische en levensbeschouwelijke, religieuze, heb ik in het I.B. af en toe wel es laten doorschemeren, dat dit op onze school een verwaarloosd gebied is.

levensvragen
Mijn indruk is, dat de scholier van thuis in het algemeen de ethiek van De Telegraaf of de Panorama meekrijgt. De waarden en normen blijven grosso modo tot in de 6e schokvrij in stand. Dat oneerlijkheid voor een diplomaat een deugd kan zijn betekent eigenlijk alleen maar dat je dan moet zien geen diplomaat te worden. De Christelijke en de burgerlijke deugden voeden de gezapigheid van onze pupillen.
Van levensvragen weet ik niet zoveel. Alleen dat sommigen onzer er voortdurend mee bezig zijn, in de school, in de klas, in het eigen gezin. Ik vind ook, dat wie dit kán, dit moet doen.

religieuze beleving
Meer dan eens wees ik er in het I.B. op dat O.L.H. er rare kostgangers op na houdt, en dat er met de religieuze aandriften van die lieden ook iets gebeuren moet – een gelegenheid tot overpeinzing, meditatie. Wat er aan allerlei zaken immers de kerk wordt uitgedragen, draagt men de jongens- of meisjeskamer weer binnen. Kaarslicht, wierook, het grillige kleurenspel van het glas en lood, geëlectroniseerd tot knipperlicht in de disco, waar eveneens momenten ontstaan van collectieve extase. De behoefte is er wel. Nu nog het aanbod.

V.G. IV [Maatschappelijke vorming. Omgaan met de mens in de samenleving;
konkretisering van waarden en normen; politieke en maatschappelijke bewustwording en stellingname].

omgaan met de mens in de samenleving
Zolang die mens tot de klas of de school beperkt blijft (mits leraar of leiding aanwezig) valt in het algemeen deze omgang de leerlingen wel bij te brengen. De samenleving is misschien nog wat te ver van het bed. De belangstelling ervoor is n.m.m. beneden peil. Onze kinderen leven in een droomwereld en hebben van de realiteit nauwelijks enig begrip.

V.G. V [Muzische en kulturele vorming. Omgaan met expressiviteit:
– verbaal en non-verbaal,
– omgaan met kunstuitingen,
– belangstelling voor kultuurvormen].

Hierover wil ik in het algemeen wat zeggen. N.m.m. richt ons onderwijs zich veel te veel op wat rationeel is – d.w.z. op dat wat iedere idioot kan zien, en wordt het irrationele dat overmatig in de scholieren aanwezig is, en dat zich gewoonlijk uit in baldadigheid en vernielzucht, niet in de juiste banen geleid. Men verbiedt, men snijdt af. Men geeft geen vorm aan het irrationele, dat zeldzaam krachtige momenten hebben kan, zoals je aan bv. de vernietigingsdriften van Laurel en Hardy kunt zien. Ons onderwijs zou bv. veel en veel kunstzinniger kunnen zijn als we wat minder waarde wilden hechten aan het begripsmatige. Er zit n.m.m. geen ideologische drijfveer achter ons onderwijs, – alleen de dwang om cijferrukkers aan hun trekken te laten komen. Ik vind dat kwalijk, omdat onze scholieren straks – zonder evenwicht te hebben gevonden tussen het rationele en het irrationele – in een wereld terecht komen, waarin zij wellicht werkloos zullen zijn en met hun verstand niets mogen uitrichten, terwijl zij anderzijds met hun geatrofieerde gevoelsleven niets kunnen doen.4

VI [Theoretisch-wetenschappelijke vorming. Omgaan met kennis van de verschillende vakgebieden; verzamelen, begrijpen, analyseren, toepassen, integreren].
zie V

VII [Manuele vorming: Het beoefenen van manuele vaardigheden (werktuiggebruik) zoals: textiele werkvormen, handenarbeid, tekenen, veldwerk, praktikum].
Hier weet ik weinig van. Wat je soms te zien krijgt aan resultaten (maar daar gaat het – hoop ik – niet om, stemt mij telkenmale diep gelukkig.

VIII [Recreatieve vorming. Zinvolle besteding van de vrije tijd].
: dit weet ik niet.

CN


  1. In hetzelfde nummer (11) schrijft rector Jan Streng onder het kopje ‘Een andere krabbel’: ‘Verder heb ik CN en DU gevraagd of hun reakties op de enquête in het I.B. konden worden gepubliceerd. Er zijn uitgebreide reakties binnen gekomen, want een groot aantal collega’s heeft zich veel moeite gegeven om meningen op papier te zetten. Ik ben er blij mee, want het was de bedoeling dat er iets zou loskomen. Het is totaal onmogelijk om al die meningen in hun grote verscheidenheid weer te geven, en daarom een subjectieve keuze: de beschouwingen van CN op zijn bekende “eigen wijze” en de antwoorden van DU kort en “exact”.’ []
  2. Verwijzingen naar de enquêtevragen en -onderdelen zijn tussen vierkante haken ingevoegd. []
  3. Vergelijk deze sleutelpassage uit De kunst van het falen: ‘Men kan (…) de theorie lanceren dat een mens niet handelt zoals hij wil, maar zoals hij kan: geen mens kiest zijn eigen gedachten. Maar misschien slaagt hij erin ze althans te beheersen, en als hij geluk heeft, stijgt zijn kunnen boven zijn willen uit’. (De kunst van het falen, p. 120). []
  4. Vergelijk: ‘Kinderen worden niet meer ingewijd in de raadselen van dit “vak” [bedoeld wordt: poëzie], zoals vroeger, toen ze opstonden en gingen slapen met poëzie. Kinderen worden niet meer ingewijd, zodra het de opvoeders te moeilijk (lees: te modern) wordt met die malle poëzie. Straks worden ze groot, die kinderen; ze worden bij voorbeeld burgemeester of onderwijsspecialist en zien zich gedwongen zich tot oordelen onbevoegd te verklaren.’ (Uit het voorwoord van Poëzie is kinderspel). Uit dezelfde bloemlezing ook het volgende: ‘Zij [de leerlingen] komen straks in een wereld waar die poëzie een plaats heeft (…), en zouden zij dan niet weten hoe hun houding daartegenover te bepalen?’ (Aan de leraar, Poëzie is kinderspel, p. 7). []

Plaats een reactie