Een foutenanalyse

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 11e jrg., nr. 10, 1 april 1980.1

Dat een organisme op een stimulans reageert, kan worden uitgedrukt in de formule S → O → R.
De formule laat zich didactisch (dat wil zeggen…) toepassen. Een vraag of opdracht kan zeer bepaald gedrag afdwingen: een goede of verkeerde reactie. De reactie is dan heel exact meetbaar en dat zegt dan iets over de proefpersoon, over diens niveau, diens plaats. Ik denk niet dat iemand (DU uitgezonderd, natuurlijk) bezwaren hebben kan tegen toepassing van deze gedachte op het onderwijs, zolang het gaat om de exacte, of om de zaakvakken. De in die categorieën gemaakte afspraken zijn immers universeel en voor maar éen uitleg vatbaar; het woord heeft er een vaste betekenis, waar niet aan te tornen valt. Er is dan ook geen enkele reden te bedenken, waarom men in deze kwestie niet over ‘de’ leerling spreken zou. Gelijke monniken, gelijke kappen geldt nergens zó sterk als hier; ja, zo weinig inhoud heeft het begrip ‘leerling’ in deze contekst, dat men de formule reduceren mag tot S → R. Maar hoe zit dat met de ‘mensvakken’, om ze zo maar es te noemen?

Beschouwt u de volgende regels uit een proefwerk voor 3 havo en de daarbij behorende vragen:

15

‘In beeld, door middel van geluiden, in woord en later
ook geschrift heeft er bij de mens altijd behoefte bestaan
zich aan elkaar “verstaanbaar” te maken. Prehistorische
muurschilderingen vertellen (nog steeds) aan anderen, wat er
door voorgangers is gevonden of gedaan. De schilderingen

20

in de Grot van Lascaux geven aan welke beesten men in de omgeving
heeft aangetroffen: paarden, herten, ossen, bisons.
Feitelijke gegevens, voor de kijker duidelijk waarneembaar
door de exacte waarneming van de makers. De beschildering
is waarschijnlijk een product van Magdalénien-cultuur en is

25

gedateerd tussen 15.000 en 13.000 voor Christus (!)’.De vragen.

‘In de regels 15-17 geeft de schrijver een opsomming van door de mens gebruikte hulpmiddelen om zich aan elkaar “verstaanbaar” te maken.

a. …
b. Welke hulpmiddelen worden door hem genoemd?
c. Welk hulpmiddel werkt hij vervolgens nader uit? Licht je antwoord m.b.v. de tekst toe!’

Nu, de tekst bevat niets moeilijks. Men mag toch aannemen dat een leerling van 3 havo wel es afbeeldingen van rotstekeningen heeft gezien. Misschien weet een enkeling zelfs dat de hier genoemde grot in de Dordogne moet worden gezocht, maar ernstig gedesoriënteerd zal een kind uit deze klas toch niet raken door de tekst. Bovendien leert het nog wat: Magdalénien-cultuur, een paar jaartallen.
De vragen zijn evenmin onoverkomelijk. Men kan in vraag ‘b’ gemakkelijk de opdracht herkennen een ‘opsomming’ te geven. Wat er gebeuren moet is dus eenvoudig: je pakt een potlood en streept in de tekst de gevraagd elementen aan. Vervolgens controleer je de juistheid van de oplossing en dan schrijf je de zaak over in het net, – dus:

1. beeld
2. geluiden
3. woord
4. geschrift

Ook vraag c, die uit twee leden bestaat, is niet moeilijk te doorzien. Men moet uit vier alternatieven het juiste kiezen: een eenvoudige multiple-choice-vraag. Maar je antwoord moet ook worden toegelicht, en dat is misschien minder eenvoudig: dat is een vraag naar inzicht.
De verwachte antwoorden zijn natuurlijk:
c – eerste lid: het beeld
c – tweede lid: omdat de auteur op het begrip ‘beeld’ nogal diep ingaat, het voorbeeld van de grottekeningen uitpluist.

Volgens het schema S → O → R!
Eenvoudige antwoorden, die streng kunnen worden behandeld. Er is geen enkele ruimte voor casuïstiek. Deze vragen kunnen alleen maar een ‘R’ opleveren die met goed of fout kan worden beoordeeld.
Of dacht u soms van niet?

Bekijkt u het antwoord dat in éen van de klassen gegeven werd:

“b. – muurschilderingen
– geluiden
– in woord
– in geschrift

c. hij werkt later uit punt 3 (in geschrift), want ‘geschrift’ is ook tekenen. En een muurschildering wordt getekend. En er staat dat de mensen rond 15.000 en 13.000 v. Chr. zich “verstaanbaar” maakten door middel van muurschilderingen.”
Dit kind heeft er niets van begrepen.
Het blijkt dat het woord ‘beeld’ haar te abstract (of te aanstellerig) is. Ze koos ‘muurschilderingen’, maar kraste dat weer door. Resultaat: ¼ fout
Vraag c – eerste lid: een hele fout
Vraag c – tweede lid: een hele fout; jammer maar helaas.
Het ongelukkige van deze hele zaak is, dat het kind heeft willen nadenken. Gevoelig als het is voor de tijd waarin zij leeft, heeft ze onmiddellijk uit de tekst begrepen: ‘The medium is the message’ – vertaald: ‘muurschilderingen vertellen’ (r. 18). Zo raakt ze in ambiguïteiten verstrikt, want áls een vertellende muurschildering getekend wordt, hoort de tekening tot het geschrift.
Haar gedachten gaan dus een heel andere kant op, dan waar het S → R-systeem ze hebben wil. Volgens dat systeem is het nl. idioot te willen geloven, dat beelden spreken, – we leven tenslotte niet in Egypte, we hebben geen hiëroglyphenschrift. Maar ten andere: beelden spreken wèl: waarom kijkt u anders naar de tv?
Eén ding is duidelijk: dit kind denkt en handelt niet rationeel. Wat ze doet is pre-rationeel, of post-rationeel, of nog wat naders volgens Marshall Mac Luhan, maar bij S → R hoort het niet thuis.

Bekijkt u es het volgende syllogisme:

* alle tekeningen zijn mededelingen (r. 22)
** een muurschildering is een tekening
*** een muurschildering is een mededeling

Wat is de waarde van deze kinderlijke introspectie, die aan déze oplossing door dít kind ten koste is gelegd? Moet ik besluiten dat het denken kan langs lijnen van de strengste aristotelische logica? Ik vind van ja. Wat doe ik dus? Ik geef het S → R-systeem natuurlijk een enorme zet van hier tot ginder, bekijk de ‘O’ en beslis dat vraag c – tweede lid geheel in orde is. Maar dat betekent dat vraag c – eerste lid eveneens geheel in orde is; en dat betekent weer dat in de opsomming bij vraag b het element ‘geschrift’ even ambigu is, als het woord ‘vertellen’ (r. 18) dat is in de tekst. Dus is de opsomming van deze drie elementen volledig. Het woord ‘muurschilderingen’ is door dit kind geheel terecht, want van haar standpunt uit logischerwijs doorgekrast. Een opsomming van vier elementen zou inderdaad als een fout aangerekend moeten worden, anders komen we in de gekste tautologieën terecht, en de verwarring des geestes die daar het gevolg van zou kunnen zijn, kan dan alleen nog maar leiden óf tot afschaffing van alle proefwerken of tot die van alle leerlingen.

Ik weet uiteraard heel goed dat men in de sectie Nederlands direct bereid is, mij in mijn beslissing bij te vallen. De tekst deugt dan niet. Of de vragen zijn ondoordacht. Nee hoor, zeg ik dan: onze norm is krom. Gedrag ís niet beslissend. Innerlijke processen bestaan écht. Maar men moet op het gebied van het affectieve, dat is: het ambiguë, niet doen of de cognitieve benadering, de mensvisie van het rationele, alleenzaligmakend is. Geef toe dat dit kind een nieuw perspectief opent, een andere mogelijkheid noodzakelijk en dus werkelijk maakt, waardoor de S → R-werkelijkheid haar noodzaak verliest, en als mogelijkheid niet eens in aanmerking zou mogen komen…
Geef toe, dat de S → (O) S → R-formule bij de mensvakken alleen maar kan, wanneer je het affectieve, dat is: het veelduidige, dat is: iedere waarde van letterkundige aard overboord smijt.

II

De bizarre, maar invloedrijke opvatting dat “innerlijke toestanden” niet in beschouwing moeten worden genomen in de bestudering van het gedrag, wijs ik zonder verder commentaar af.
(Noam Chomsky)

Er is een organisme, O, dat geconfronteerd wordt met een tekst, T, die door O gekend moet worden. De kentoestand van O is in het begin natuurlijk nihil, of zo goed als nihil, maar moet op het eind van de confrontatie, P (van Proefwerk) maximaal zijn.
De kennisverwerving (KV) van O is een mechaniek dat een zekere input heeft en een zekere output.
KV (O,T) (de kennisverwerving van dat organisme in confrontatie met een tekst) zal een analyse zijn door O van begrippen in T. De KT (kentoestand) van O op het einde van de operatie is de output. Voldoet die aan de strengste kritiek, dan is er geen reden de KT met een onvoldoende af te straffen.
U ziet, het is heel gemakkelijk om zelf wat te verzinnen, dat je tegenover OMO plaatsen kunt, en dat bovendien beter is, dan wat OMO te bieden heeft.
Chomsky zegt terecht in zijn boek Over de taal:
‘Binnen de vreemde vorm van empirisme, bekend als “behaviorisme” werd de term “leertheorie” gewoonlijk gebruikt, niet als aanduiding van een theorie (als die bestaat) die de verwerving van kenstrukturen op basis van ervaring verklaart, maar eerder als een theorie die het verband tussen ervaring en gedrag behandelt. Daar er geen reden is, aan te nemen dat er een leertheorie bestaat, is er zeker geen reden te verwachten dat er zo’n “gedragstheorie” bestaat.’
Weg dus met gedragsanalyse. Laten we in vredesnaam maar gewoon doen. Luister naar wat de dichter ervan zegt:

verraad de rede ontvlucht de raadsels
dood de gedachte schrap de gedichten
rest de machine die zich netjes scheert en kleedt
en zelfs niet weifelt als hij zich wanhopig weet

(Lucebert)2

CN


  1. In de in 1981 verschenen bundel Ladders in de leegte, die rond deze tijd persklaar zal zijn gemaakt, staat een essay met dezelfde titel. []
  2. Uit ‘beelden in het heden’, Verzamelde gedichten, Amsterdam, 2002, p. 372. []

Plaats een reactie