Verzameld werk - De chaos en de volheid

Vestdijks Merlijn 3

R.A. Cornets de Groot



[p. 79]

Geesten, spoken, schimmen: materialisaties in de betekenis die de parapsicholoog aan dat woord hecht - het zijn en blijven vreemde verschijnselen, zelfs in de boeken van Vestdijk, waar ze toch nogal eens in optreden, gehoorzamend aan de roep van hun magiër, die hen, minder door Gods hulp dan door eigen wilskracht, beheerst en in de hand houdt.
Een der grootste magiërs, door Vestdijk in leven geroepen, is ongetwijfeld Merlijn, de hoofdpersoon uit de opera van Willem Pijper. In deze opera treden, op Merlijn en diens beschermengel Viviane na, alleen maar schimmen op; maar, en dat is de verdienste van Vestdijk, zij zijn van mensen van vlees en bloed nauwelijks te onderscheiden. Merlijn zelf, uit wie zij ontstaan zijn, behandelt hen dan ook doorgaans als zijn gelijken en soms als zijn meerderen. En waarom zou hij ook niet? Want in zekere zin zijn zijn kreaties meer dan een hersenschim. Ze zijn realiteiten in een wereld waar Merlijn, als schepper daarvan, wel zeggenschap over heeft, maar waarin zijn aandacht geen moment verslappen mag: zijn scheppingen zouden onder zijn voogdij uit willen, ze zouden hem naar het leven kunnen staan... Merlijns situatie is dus gevaarlijk, omdat hij zijn droom behandelen moet, alsof het de werkelijkheid is. Nog één stap verder en zijn droom is werkelijkheid. De Titanen breken los en werpen hem in de kerker om hem nooit weer los te laten. Het is Merlijns probleem schijn van wezen te onderscheiden - een probleem waar zelfs geen tovenaar uit komen zou, indien hij geen gids had, die hem de weg wees, hoe 'de in de wereld der verschijningen verstrikte ziel' moet streven naar verlossing, naar 'de terugkeer naar een oorspronkelijke toestand van onschuld en geheel zichzelf zijn', zoals Vestdijk in zijn inleiding Over de tekst van de opera Merlijn

[p. 80]

schrijft. Die gids is Viviane, de enige hier die geen schepping is van Merlijn, die evenmin van deze wereld is als Arthur of een der zijnen, maar die nog minder uit hún wereld is. Zij simboliseert iets. Vestdijk noemt haar de 'beschermengel', het 'betere ik' van Merlijn. Zij maakt de psichische energie in de tovenaar los en voert hem uit de kringloop der eksistenties. Zij zou de waarheid kunnen voorstellen, die waakt over Merlijn en zijn werk, en nu ik dit toch zeg, zou ik me Merlijn voor willen stellen als een alchimist, gebogen over het filosofisch ei, de ontwikkeling van het chemisch proses daarin in de eigen ziel meebelevend. Zijn alle personen inderdaad niets anders dan projekties van Merlijn in de chemische stoffen, dan is het geen wonder dat hij die wezens zo welwillend mogelijk tegemoet treedt. Zij dragen immers bij tot zijn verlossing, zijn lot hangt af van hen, hoezeer zij ook uit hem afkomstig zijn...
Ik geloof dat deze werkhipotese, de alchimist in bedrijf, het lezen van de tekst bepaald vereenvoudigt. De konstruktie komt trouwens niet uit de lucht vallen, want er staan hier en daar enkele nogal onbedekte toespelingen op de alchimie te lezen, bij voorbeeld wanneer Viviane aan het eind van het stuk de zin van het hele gebeuren karakteriseert met de woorden 'Een droom van geweldloze koningsmoord', waar inderdaad de alchimie wel op neer komt, zoals men weet.
In tegenstelling met Mnemosyme in de bergen, waarin Vestdijk zijn mensen met behulp van de planetaire psichologie aan ons bekend maakt, is in Merlijn de zodiakale psichologie toegepast op de in deze opera optredende figuren. Maar het sisteem heeft geen dwang op de schrijver uit kunnen oefenen. Hij voorkwam dat zelf, door minder dan twaalf personen voor zijn drama te kiezen. De zodiakale

[p. 81]

simboliek kon daardoor ook bruikbaar zijn bij de tipering van de algemene situatie: ze werd in de eerste plaats het wentelend rad, dat de ontwikkeling in Merlijns innerlijk begeleidt.
De opera bestaat uit drie bedrijven, elk bedrijf uit vier scènes en elke scène staat onder een teken van de zodiak, en wel zo, dat steeds een kringloop van de vier elementen vuur, aarde, lucht en water wordt doorlopen. Volgens dit schema dus:

primaire elementen sekundaire elementen
vuur aarde lucht water
Ie fase / 1e bedrijf
IIe fase / 2e bedrijf
IIIe fase / 3e bedrijf
subjekt objekt verstand gevoel

Volgens het astrologisch spraakgebruik 'is' vuur het subjekt, aarde het objekt, lucht het verstand en water het gevoel.
Mevrouw H. S. E. Burgers zegt in haar boek Leonardo da Vinci's psychologie van de twaalf typen, dat objekt en subjekt, eens een eenheid, vervuld zijn van de drang 'tot hernieuwing hunner eenheid', en zij voegt eraan toe, dat het hele tijdruimtelijke leven in wezen bestaat 'uit de drievuldige poging (vandaar de drie fasen, RC) om de Verloren Eenheid van subject en object weer te herstellen.
De pogingen hiertoe worden volvoerd met de twee secundaire, de

[p. 82]

twee verbindende elementen der schepping, die de beide primaire elementen, subject en object, met elkaar trachten te verbinden. Deze twee secundaire elementen (verstand en gevoel) nemen verschillende aspecten aan, al naar gelang van de fase, waarin ze hun werkzaamheid ontplooien'. Zij noemt deze fasen maanfase, zonfase en sterfase, waarbij zij opmerkt, dat maan, zon en ster hier geen astrologische simbolen zijn maar psichologische, aangezien de drie simbolen korresponderen met de begrippen moeder, vader en zoon (kind). Ieder mens doorloopt, of kan in de ontwikkeling van zijn leven de drie fasen doorlopen. In de laatste fase worden de voorgaande overwonnen en opgeheven. Het is de fase der zelfrealisatie: de fase waarin het ik en de wereld zich in elkaar weerspiegelen, waarin subjekt en objekt elkaar zijn en zichzelf en één. Maar voordat het zover is, moest men eerst de wereld van het kollektief onbewuste (fase 1) en die van het bewuste ik (fase 2) hebben doorgemaakt. Mevrouw Burgers neemt aan, dat er tussen objekt en subjekt in de eerste fase een zintuigelijk verband bestaat, waaruit de voorstelling voortkomt. In de tweede fase verheft zich het ik (subjekt) boven de omgeving (objekt) en het verband tussen beide wordt gelegd door het kritisch analitisch vermogen, dat de betekenis van de voorstelling noemt in het door dat vermogen gevonden simbool. In fase 3 worden de tegenstellingen tussen ik (subjekt) en wereld (objekt) opgeheven in een alomvattende liefde, - de vrucht van het tot verstaan verhoogde denken, dat in deze fase subjekt en objekt verbindt.

Moest op verzoek van Willem Pijper de astrologische simboliek dienst doen als 'kiemcel van menselijke realiteit', als kiemsel van

[p. 83]

menselijke bewogenheid bood die simboliek weinig hoop. En om dramatische spanning moet het in een drama ten slotte te doen zijn. Van beslissende betekenis is daarom die drang tot hernieuwing van de eenheid die eens tussen subjekt en objekt heeft bestaan. De energie waarmee die drang is geladen, kán de gewenste spanning leveren en de organisatie van die energie, de richting ervan op het ideaal om subjekt en objekt te herenigen, organiseert en richt het hele drama. Het verlangen naar de oorspronkelijke staat van eenheid brengt het zodiakale rad pas in beweging en voert Merlijn tot zijn ware bestemming op sternivo, de maan- en zonfase voorbij, bevrijd van de binding dus aan 'moeder' en 'vader'.

Als het gordijn voor het eerste bedrijf opgaat, houdt Merlijn, die in het bos het hof ontvluchtte, een monoloog, waarin hij de eenvoud bezingt van de dieren, die wijs noch dom zijn, 'maar alle met een wijzer doel voor ogen' rondlopen. 'De vogel zingt -', zegt hij, 'de vogel is gevlogen' - en in deze zeven woorden vat hij zijn diepste wensdroom, het leed te overwinnen en in vergetelheid te verzinken, bondig samen. Hier in dit bos - een moedersimbool voor de psichanalitikus - voelt hij zich reeds vereend met de wereld, ziet hij (en dat demonstreert hij aan het dier) subjekt en objekt al herenigd. Hij zal niet meer weerkeren naar het hof van koning Arthur, zijn toverkunst afzweren, tot inkeer komen, ook al weet hij niet, wat dán te beginnen. Maar misschien komt het begin wel vanzelf:

Begin komt meest wel weer na 't einde in zicht.
Zo wordt het werk spelenderwijs verricht.
Een dorre tak zal het azuur beschieten,

[p. 84]

Een roerloos druppelsnoer als beek vervlieten.
De hinde vlijt zich neer - vervolgt haar baan.
De beer loopt waggelend er achteraan.
En zie die vogel die daar nu weer zit,
Met worm en al, en straks zal hij weer zingen!
De starre dood zelfs kent zijn rol in dit
Toneelstuk ruisend van veranderingen.
Slechts ik, Merlijn, sta hier als mens te prijk:
Een doolgeest die zichzelf heeft onderbroken,
Van dadendrang en toekomstzin verstoken,
Ontgoocheld stichter van een koninkrijk.


Met dit door interlinies van de eigenlijke monoloog afgescheiden gedicht, valt Merlijn zichzelf in de rede, daarbij nogmaals de wereld van het dier verheerlijkend - een wereld waar zelfs de dood nog zinvol is en bij de doder geen schuldgevoelens achterlaat.
Verandering is hier tot norm geworden, en alles gaat vanzelfsprekend zijn gang. Alleen hij zelf, die Uter Pendragon en na hem diens zoon Arthur tot koning maakte van Bertagne, is daar blijkbaar toch niet thuis: een tot inkeer komend mens onderbreekt nu eenmaal de loop der natuur.
Zinvol is de aanhef van dit sonnet, dat de overige regels in beginsel al in zich verenigt: hoe het leven uit de dood weer opstaat, hoe andersom de dood het leven dient, hoe verandering het eendere is en het eendere verandert; hoe na Pisces weer Aries volgt, dit teken van het instinkt, dat mevrouw Burgers opvat als 'het resultaat van, de ervaringen van een groot aantal onderling samenhangende individuen (de voorouders)'. Maar ook dat de mens die zich aan

[p. 85]

meditatie overgeeft, de loop der natuur in handen kan nemen en omkeren desnoods, is al in die eerste regel uitgedrukt, want in zekere zin is die regel eigenlijk de laatste. Dit gedicht, zoals gezegd een sonnet, is immers door Merlijn op de kop gezet, zoals tovenaars wel meer bun toverspreuk van achter naar voren opzeggen (het rijmschema is hier aab / bcc / dede / fggf /), om daardoor een aan de inhoud daarvan tegengesteld effekt op te roepen. En Merlijn beoogt dat ook, want het 'zelfportret' in de vier laatste regels moet plaats maken voor iets dat lijkt op de zingende vogel, die zich zelf 'opheft'. Merlijn voelt de zinloosheid van kennis en wetenschap, zijn kunst, en hij laat zich niet op zijn voortreffelijkheden voorstaan. In al zijn genialiteit blijft hij wat hij was: tabula rasa, of, zoals mevrouw Burgers zegt van Aries, 'intellectus archetypus'. Daarom beschrijft Vestdijk hem ook als ''leeftijdloos', als een slanke, jong uitziende man, met een glad gezicht: de onpersoonlijkheid in persoon... Aries is alleen maar, en als er soms iets anders is ook, dan zal Aries pas reageren, tegen de prikkel in, naar zijn gewoonte, reflektorisch als het ware en pas in die reaktie schept hij de situatie.

Alvorens in te gaan op het tweede zodiakale teken is het, terwille van een snel begrip, misschien wel nuttig hier de toestand aan het hof van Bretagne te schetsen - vooruitlopend dus op de ontwikkeling zoals die zich in het drama ontrolt.
Arthur is de bastaardzoon van Uter Pendragon en Ygerne, de gemalin van Hoël van Tintagel. Hij huwt Ginevra, een zwakke vrouw, die door Merlijn voorspeld is dat zij kinderloos zal blijven. Hoewel Arthur het voorbeeld van Uter Pendragon had en beter had kunnen, weten, maakt ook hij zich schuldig aan overspel,

[p. 86]

opnieuw met een vrouwe uit het huis Tintagel, met Blasine, de zuster van Morgane, dochters van Ygerne en Hoël. Het noodlot wil, dat Blasine de gemalin is van Sagremor, die niets voor dergelijke verhoudingen voelt, nog minder voor zijn koning en, als dat kan, het minst voor Mordret, de spruit van Arthur en Blasine, in naam een kind van hém...
Daar Arthur het eeuwige leven niet heeft, ziet hij om naar een troonopvolger, en om een wettige opvolger te hebben, wenst hij Mordret te echten - iets waar Sagremor en zijn aanhang zich tegen verzetten.
Deze geschiedenis - een opeenstapeling van overspel en bastaardkroost, van insest, haat en jaloezie - leent zich uiteraard prachtig voor de opbouw van het drama. De drie generaties weerspiegelen de drie fasen en de suggestie van herhaling zonder eind past fraai in het beeld van de opklimming in fasen. Maar ook weerspiegelt zich Merlijns afkomst in die van de bastaardzoons. Wanneer men weet, dat hij de zoon is van een maagd en van Satan zelf, ziet men dat ze allemaal een beetje op elkaar lijken, de ouders, hun telgen:

1e generatie 2e generatie 3e generatie  
de maagd Ygerne Blasine personifikaties van de moeder
Satan Uter Pendragon Sagremor personifikaties van de vader
Merlijn Arthur Mordret personifikaties van de zoon

Het gaat natuurlijk om de zoon: hoe moet die zich het leven mogelijk maken, hoe komt hij onder de druk van zijn ouders, maagden en satans allemaal, vandaan? In, Merlijns schepping - een

[p. 87]

droom op grondslag van het Oedipuskompleks, al is het insestmotief sterk afgezwakt - weerspiegelt zich zijn eigen problematiek.
Laat ik nogmaals de alchimist voor de geest roepen, die bezig is in zijn filosofisch ei zijn koning (het kwik) en zijn koningin (zwavel) dood te koken, opdat uit dit chemisch huwelijk hun verbinding het Rebis, de hermafrodiet: de zoon geboren zal worden. Dan ligt de konklusie voor de hand, dat de alchimist niets anders doet dan zijn wedergeboorte bewerken - een wedergeboorte uit het niets. Vooropgesteld nu, dat Merlijn werkelijk zo'n alchimist is, en dat zijn filosofisch ei het bretonse hof is, dan is het niet zonder zin, dat Vestdijk hem door het teken Aries laat vertegenwoordigen, dat immers zelf uit het niets, uit de vergetelheid, uit Pisces, geboren is. De psichanalitikus doorziet deze situatie onmiddellijk: het gaat hier om de zoon, die zich van zijn ouderbinding bevrijdt (de vader doden, de moeder huwen) en die als herboren uit die gruwelijke omstandigheden de wereld herschept als zijn wereld.

Met Frolle, de voedsterbroeder van Arthur en zijn trouwste aanhanger, komt het toneel in het tweede zodiakale teken, Taurus, te staan. Frolle wordt ons beschreven als oud. Bij zijn opkomen heeft hij achterdochtig om zich heen gekeken, en hij toont zich blij verrast Merlijn te zien. Dit gedrag tipeert Taurus, die bedacht is op van buitenaf komende prikkels - prikkels waar hij zich overigens voor openstelt, en die hij omvormt tot gewaarwordingen, waar hij dan weer diep in gelooft. Taurus is een eidetisch begaafd tipe. Bij hem dringt de prikkel door, waar die bij Aries afketst. Terwijl Aries gewoon ziet wat hij ziet - 'de hinde vlijt zich neer - vervolgt haar baan' - toont Taurus de invloed van wat hij ziet, op zijn gemoedsleven. Zoals Frolle doet in:

[p. 88]

...Een beer kruiste mijn weg!
Zo'n beest dat gaat maar over heg en steg.
Nooit zijn zijn zolen, als mijn voeten, pijnlijk
Door stenen, wortels, doornen, - onderaan...
Men zou, als paard, zijn hoef moeten beslaan!


Met deze woorden, die zijn innerlijk verraden, tekent Frolle zich ook naar zijn uiterlijk: paard is de tegenpool van stier. Maar Frolle's komst heeft een doel: hij heeft Merlijn gezocht, en is blij hem te hebben gevonden. Wij weten nog niet dat het land in nood is, maar van de moeilijkheden met betrekking tot de troonopvolging zijn wij al op de hoogte. Arthur wenst Mordret te echten, maar hoe krijgt hij dat juridisch voor elkaar? Merlijn is het die uitkomst zal moeten brengen en Frolle haalt hem daartoe over. En al zal Merlijn natuurlijk weigeren, Frolle zal doen of hij niets hoort en blijven argumenteren. Tot er opeens een wonderlijk lied opklinkt uit het bos, een stem, die de goedgelovige sprookjesverteller, die Taurus nu eenmaal is, doet geloven in de geest van het woud, een fee. Ook voor Merlijn komt het lied als een volkomen verrassing:

Welk zoet verschiet
Van klanken opent zich - een kinderlied.
Koelte uit 't lommer, laafnis voor mijn hart...


En nu mag Frolle praten als Brugman, Merlijn blijft. Hij wijst de verantwoordelijkheid voor zijn schepping van de hand. Na hoeder te zijn geweest van Uter Pendragon en Arthur, weigert hij nu zich ook nog in te spannen voor Mordret, deze weke koningszoon, die

[p. 89]

hij van kindsbeen kent 'als al te zeer gehuld in slangenhuid (als drager van de naam van Sagremor ♍) om nu voor leeuwenwelp (als zoon van Arthur, ♌) te kunnen spelen'. Eén raad geeft hij Frolle nog: laat Mordret opstaan, laat hem het erfrecht stélen: 'Echt is alleen die niet geëcht kan worden'...
Merlijns onverantwoordelijkheid en zijn harde woorden buiten beschouwing gelaten, zal men moeten toegeven, dat de raad die hij in zijn Ariesachtige onbevangenheid tegenover het probleem geeft, de beste is die hij geven kan. Het gaat immers om de zoon, om Mordret, en dat het bovendien om hemzelf gaat weten wij alleen. Niet Merlijns hoop dus, maar de onze is op Mordret gericht. Want de oplossing die hij vindt, is misschien een vingerwijzing naar een oplossing van de moeilijkheden van Merlijn. Wij moeten ons voor ogen houden, dat het Merlijns wens is, terug te keren naar die staat waarin ziel en wereld nog één waren, naar de toestand van vóór hij de maagd en de satan als zijn ouders kende. Hij wenst zich, niet bewust misschien, van die twee te bevrijden, en hij wenst in zijn 'hardheid' en evenmin bewust, Mordret dezelfde wens toe. Daarom, en niet uit onverantwoordelijkheid, laat hij Mordret los. Want zelfrealisatie, deze losmaking uit de ouderbinding, is een zaak van zelfwerkzaamheid: de zoon moet het zelf doen.

Ongetwijfeld dus had Merlijn zijn hele schepping eraan gewaagd, wanneer niet juist op tijd de zangeres van het wonderlijke liedje, het 'konijnelied', uit het bos tevoorschijn was gekomen: Viviane, vertegenwoordigster van het sterrebeeld Tweelingen.
Er zit misschien iets deus-ex-machina-achtigs in haar eerste verschijning op het toneel; maar dit onverwachte optreden is ten

[p. 90]

slotte toe te schrijven aan het feit, dat ze niet in Merlijns schepping thuis hoort, zoals Arthur of Frolle. Haar komst zou, hoe ook ingekleed, altijd een verrassing zijn. Vestdijk beschrijft haar als 'een eenvoudig meisje, zonder dat de twee kanten aan haar, die met 'fee' en later als 'morsige heks' worden aangeduid, te zeer op de voorgrond treden'. Haar tekst is al even eenvoudig. Toch moet men Viviane in haar betekenis niet onderschatten. Vestdijk noemt haar de anima van Merlijn, met een term van Jung zoals men weet en Jung zegt van de anima:
'Die Anima' ist ein 'factor' (facere = machen) in des Wortes eigentlichem Sinne. Man kann sie nicht machen, sondern sie ist ein Lebendes aus sich, das uns leben macht (...). Mit dem Archetypus der Anima betreten wir das Reich der Götter, resp. das Gebiet, welches sich die Metaphysik reserviert hat. Alles was die Anima berührt, wird numinos, d.h. unbedingt, gefährlich, tabuiert, magisch. Sie ist die Schlange im Paradies des harmlosen Menschen voll guter Vorsätze und Absichten. Sie liefert die überzeugenden Gründe gegen die Beschäftigung mit dem Unbewussten, welche moralische Hemmungen zerstöre und Mächte entfessle, die man besser im Unbewussten gelassen hätte. Wie gewöhnlich hat sie auch hier nicht ganz unrecht, insofern nämilich das Leben an sich kein nur gutest ist; es ist auch böse. Indem die Anima das Leben will, will sie Gutes und Böses'. (C. G. Jung, Bewusstes und Unbewusstes).
Merlijn 'verstaat' haar in hermetische taal gesloten liedje onmiddellijk en zij versterkt zijn verlangen naar het in-den-beginne. Zij versterkt het niet alleen, maar geeft er gronding aan. In Viviane ziet hij zijn ideaal verwezenlijkt: zij hoort in het bos, zoals de dieren erin horen - maar ze hoort erin als méns. En daarin overtreft zij

[p. 91]

Merlijn, die haar dan ook spontaan vereert ('een kind zo klein, een blik zo groot') als zijn goeroe, zijn gids op het koninklijke pad. En ook dit rechtvaardigt Vivianes optreden als deus-ex-machina: een goeroe wordt ons door God gezonden...
Gemini, zegt Vestdijk in zijn inleiding tot Merlijn, is 'het kinderlijke teken', en Viviane is een kind van veertien jaar. Op het stuk van leeftijd verhoudt zij zich tot Merlijn als een kind tot Apollo, die, hoe leeftijdloos ook, toch altijd wel een verre twen zal zijn. Ook het onpersoonlijke in Merlijn, het louter menselijke, van alle (beperkende) persoonlijkheid ontdaan, laat deze opvatting toe. Merlijn als 'de eeuwige mens' en Viviane als het kind - dit kind uit De toekomst der religie, dat ons, onvolmaakte wezens, als het prototipe van de eeuwige mens voorkomt - horen bij elkaar. Viviane, zoals gezegd, komt juist op tijd. Net op tijd komt zij Merlijn uit het zojuist gevonden Paradijs verdrijven, dit moederlijke woud, dat het op zijn groei voorzien heeft. Zij doet hem spelenderwijs zijn verantwoordelijkheid weer op zich nemen, anders gezegd: ze remt zijn vernielende psichische energie, ze bewerkt een omslag in zijn innerlijk. Maar misschien is zij in werkelijkheid alleen maar nieuwsgierig, als een echte Gemini. Ze vraagt in ieder geval honderd uit, ze wil alles met eigen ogen zien, want bij Gemini ligt het aksent vooral op de waarneming. Vandaar dat ze, wanneer Merlijn zich als tovenaar bekend heeft gemaakt, een toverkunst móet zien. Ze wil ook zelf iets leren, en Merlijn stemt toe, mits zij hem haar trouw belooft. Viviane, de goeroe van de tovenaar, wordt dus zijn pupil, en ook dat tipeert Gemini, die immers aan de ene kant het kind is aan de hand van de meester, anderzijds de schoolfrik zelf. Merlijns geestkracht is in staat beelden op te roepen, visioenen, die

[p. 92]

ook voor anderen als tastbaar aanwezig schijnen, zo zichtbaar tastbaar, dat ons apperseptievermogen geen moeilijkheden heeft met die verschijnselen, die trouwens zelf door verstoffelijking aan onze zintuigen tegemoet schijnen te komen. Dit aanschouwen van het visioen, dat bij Vestdijk in vrijwel al zijn boeken voorkomt, en lang niet alleen bij tovenaars als Merlijn, is niet alleen of altijd een 'gave', maar vaak genoeg een autonoom worden van het door woorden gewekte beeld - woorden die aanvankelijk een gevoel moesten dienen of helpen verklaren. Enig idee van dit proses krijgt men bij het lezen van Vestdijks novelle 'Homerus fecit'. In zijn 'Philosophie der metafoor' (Essays in duodecimo) schrijft hij dat het gebruik van woorden onze voorstellingen in een bepaalde richting stuwt en ons van de werkelijkheid vervreemdt. Terecht, en met betrekking tot Merlijn zeer te pas, vergelijkt hij in dat essay het beeld met de bezem uit Der Zauberlehrling, deze bezem, tot dienaar verheven, en de dienaar in opstand tegen zijn meester. 'Het als en alsof bezit steeds de neiging om rechten der identiteit voor zich op te eisen, en waar een identiteit tussen begrippen wordt gesteld, die in 'werkelijkheid' niet identiek zijn, daar heerst de magie', door middel van de redenering 'per analogiam'. Van zulke redeneringen geeft met name de astrologie vaak de verbluffendste voorbeelden, en Vestdijk wijst aan het slot van zijn esseej ook op de gevaren van dergelijke redeneringen en vergelijkingen en beeldsprakige taal. 'De leiding bij het denken behoort de gedachte te behouden, het begrip - niet het woord, al is dit laatste een onontbeerlijk hulpmiddel. Wie de taal zelf laat denken, krijgt met een dolgeworden bezem te doen', aldus Vestdijk.
Maar Viviane wenst woorden gevisualiseerd te zien, beelden van de

[p. 93]

mensen waar Merlijn mee te maken heeft en een beeld van het hof van koning Arthur, een hof dat zij bovendien ook in werkelijkheid wil bezoeken. Het visioen dat Merlijn oproept, tekent zich in wisselende beelden af op de achtergrond van het toneel, tussen de bomen. Onder de verschijningen bevindt zich het beeld van iemand die zich afzijdig houdt, een éénling (tiperend voor het teken Libra) - alsof de anderen hem honen meent Viviane. Maar Merlijn korrigeert haar: 'Een bastaard wordt niet gehoond. Arthurs liev'ling Mordret' Daar buiten de kring, zal geen een kwaad hart toedragen'. Sagremor komt op als verschijning, hersenschim: de sluwe vazal. Blasine verschijnt, die de kinderloze Ginevra verdringt. In dit visioen is Arthur nog maar een jonge prins want Merlijn vertoont Viviane het verleden: 'De tijd heeft de kreeftsgang

betracht'. Steeds jonger wordt Arthur, verdwijnt - en een vorig geslacht treedt nader: Uter Pendragon, een jonge vorst en achter Ygerne's rokken aan. Met de dan weer ingezette voortgang van de tijd wordt Uter dikker, amechtiger, ouder, maar toch altijd nog imponerend genoeg om Viviane te doen vragen de vorst te bestendigen: ''t is een spook om in leven te laten', zegt ze, en hoewel Merlijn beseft, dat men eerder met vuur kan gaan spelen, dan met zulke voorzaten, geeft hij toe. Het gevaarlijke eksperiment met de bezem is begonnen...
Uter Pendragon wordt ons beschreven als een lompe gedaante in riddergewaad. Als schim beschikt hij over een beperkt geestesleven. Hij spreekt zwaar en lallend, maar niet onverstaanbaar: hij is nog het voorstadium van de nobele Leo (Arthur).
Viviane wil dat Merlijn hem meeneemt naar het hof: de konfrontatie van de twee vorsten, vader en zoon, wil ze zich niet laten ontgaan,

[p. 94]

en dat tekent ongetwijfeld haar heksenaard. Uit het hieronder volgend sitaat blijkt trouwens, dat zij met de heer der heksen, de vorst der duisternis, in kontakt kan treden.

Merlijn Twee koningen in Kerleon,
Arthur en Uter Pendragon?

Viviane Dan vechten ze 't uit! Of gij wordt vorst!

Maar daar gaat Merlijn liever niet op in; hij zegt:

... Zo 'k ooit iets verricht
Dat mij rechtigen zou de scepter te dragen,
Dan moogt gij de vorst der duisternis vragen
Mij te bannen uit morgen- en avondlicht.
Gij hebt slechts te spreken het toverwoord:

Verdwijn zo 't koningschap u bekoort!'

Het is de eerste kunst die Viviane van hem leert, en later zal het de laatste blijken te zijn.

Merlijns toverkunst die de beelden uit het verleden roept, uit zich pas in deze vierde scène, in het teken van Cancer. Volgens mevrouw Burgers staat de ervaring in de vorm van de voorstelling in dit teken, dat de ruimtelijke wereld der vele dingen simboliseert. Cancer schept niet alleen de ruimte voor deze beelden uit het verleden, maar ook de ruimte waarin Leo (Arthur) op kan treden om zich met Virgo (Blasine) te verenigen, uit welke verbintenis Libra (Mordret) geboren wordt. Zinvol is het daarom, dat Merlijn en Viviane met de

[p. 95]

bazelende schim van Uter Pendragon op weg gaan naar het hof van Arthur, de door Cancer geopende ruimte waar zich het tweede bedrijf zal afspelen.
Die ruimte van Cancer kan men zich, zonder Vestdijks bedoelingen geweld aan te doen, voorstellen als het filosofisch ei van de alchimist, waarin het chemisch huwelijk tussen koning (kwik) en koningin (zwavel) wordt voltrokken, waaruit de hermafrodiet (Libra!) geboren wordt. In die buiten zich zelf geplaatste ruimte beleeft de alchimist ook zijn hergeboorte: koning, koningin en zoon - het zijn allemaal 'toestanden', die de alchimist in zichzelf te overwinnen heeft of te bereiken. Een echte alchimist is niet scheppend bezig, maar verlossend, zich bevrijdend uit de stof.
Fase 1 is met dit eerste bedrijf voorbij. Merlijn is geëmansipeerd uit zijn paradijselijke, maar amorfe toestand tot een bewust mens.
Met het tweede bedrijf begint ook de tweede fase, the struggle for life, de zelfbevestiging tegenover andere individuen, tegenover de natuur. Het tweede bedrijf is, voor Merlijn, het leven in de wereld van de dualiteit, het ik tegenover de buitenwereld. Het tweede bedrijf, minder 'amorf', is juist daardoor uiterst gekompliseerd. Het ik verkeert in deze fase in een krampachtige poging om zelfstandig te worden. Daar moet men dus op letten bij Merlijn, die besloten heeft om in anterograde richting het leven te aanvaarden, nu hij er eenmaal in verzeild is geraakt. Hij zal het leven voltooien, in de hoop in het einde de vergetelheid (Pisces) te vinden, en uit de kringloop der wedergeboortes te worden verlost.
In het tweede bedrijf, dat samenvalt met de tweede fase, de fase van de ik-bewustheid, moet men als lezer uitgaan van het standpunt dat Arthur geen tweede sentrum naast zich dulden kan of wil. Hij wenst

[p. 96]

zich niet weg te laten sijferen - tenzij door de dood, maar niet voordat hij de z.i. nodige voorzieningen getroffen heeft. Als het doek opgaat voor het tweede bedrijf, bespreekt hij met zijn naaste familieleden de troonopvolgingskwestie. 'Alsof hij een staatsstuk voorleest', staat er als regie-aanwijzing, en zo is het, want Arthur overheerst en onderdrukt zijn omgeving. Hij stelt de wet, in het

vertrouwen dat iedereen daar wel de hand aan zal houden. Het inzicht, dat zijn werk maar een relatieve betekenis heeft, dat zijn leven voor de ontwikkeling van de staat maar een hulpmiddel is, om de staat op te stoten in de vaart der volkeren, dat zijn wetgeving in verhouding tot dat hogere doel maar van voorbijgaande aard is, ontbreekt hem. Arthur organiseert en verwacht geen dankbaarheid, hoogstens erkenning: pas door het vierkant met Scorpio zou het misschien tot hem door kunnen dringen, hoe willekeurig zijn werk eigenlijk maar is...
Tegen de wil van diens vader-in-naam zal de bastaardzoon van Arthur dus tot kroonprins worden gemaakt. Uit het gesprek met Blasine, Arthurs geliefde en Mordrets moeder, blijkt hoe stroef de verhouding is tussen de koning en diens belangrijkste vazal, Sagremor, Blasine's gemaal. Sagremors hart is van haat jegens Arthur vervuld en zijn aanhang onder de ridderschap groot. De ontevreden vorsten zullen zonder een zeker verzet vast geen genoegen nemen met Mordret als troonopvolger, vreest Blasine.
De burgeroorlog staat eigenlijk voor de deur en Arthurs vastberadenheid is in feite alleen maar gegrond op zijn onwankelbaar vertrouwen in Merlijn...

Het teken waar dit tweede bedrijf na dit gesprek in komt te staan, wordt vertegenwoordigd door Blasine, Morgane en


[p. 97]

Ginevra, die thans tezamen met Merlijn, Viviane en Uter Pendragon op het toneel te zien zijn. Misschien heeft Vestdijk dit teken over deze drie vrouwen verdeeld, omdat het een kenmerk van Virgo is, de objekten te isoleren en hun vele bijzonderheden apart en scherp te omlijnen. Virgo is de détail-mens die de wereld versplinterd ziet, en toch tracht die in elkaar te zetten, zonder enig idee van een overzicht over de stof. De verkillende, abstraherende Virgoblik ziet in Viviane allerminst de fee van Frolle of de anima van Merlijn, maar wél de 'morsige heks' (Blasine), wél de 'kleine bosduivel' (Morgane). Ook de komst van Uter Pendragon is hier zeer op zijn plaats: het dubbele koningschap dat nu ontstaat, 'is' Virgo: de vertwijging van de ene stam, de versplintering. In dit stadium komt dan ook nog de koningin, Ginevra, het gezelschap verrassen met de aankondiging van haar zwangerschap: is er een koningszoon op komst - een 'echte'? Gelukkig blijkt deze zwangerschap ten slotte een uiting te zijn van Virgo's 'neiging tot hypochondrie als gevolg van een al te nauwkeurige observatie van eigen lichamelijke verschijnselen' (H. S. E. Burgers, over Virgo). In ieder geval is de situatie er in dit teken niet eenvoudiger op geworden: de positie van Mordret wordt uiterst onzeker, om van die van Arthur maar te zwijgen, die misschien wel plaats moet maken voor zijn vader, nu die terug is. Zijn klacht 'De stam verstikt de stekken' geeft precies weer, wat er in dit teken ♍ aan de hand is. Ook Mordret wil zekerheid en haalt Sagremor en de opstandige vorsten erbij. Wie zal koning zijn: Arthur, Uter of Mordret? Men vraagt het Merlijn, die er zich van af maakt met een filosofische tegenvraag: 'Wat is: koning? / Heilig begrip of smaad'lijke vertoning?' Arthur twijfelt reeds. Kent hij het onderscheid nog wel

[p. 98]

tussen schijn en wezen, tussen vader en zoon? Tegenover Sagremor geplaatst (het vierkant van Leo met Scorpio) loopt hij de kans zijn macht over zichzelf te verliezen, hoewel de kans dat hij zich eindelijk op zichzelf en op zijn maat bezinnen zal, even groot lijkt. Maar is die ik-bewustheid voor hem wel weggelegd? Ik-bewustheid is pas een kenmerk voor het volgend teken, Libra - en al in het eerste bedrijf verklaarde Merlijn: 'Arthur is liever van de troon vervallen / Dan te erkennen: ik ben ik...' En nu de ikken opeens door elkaar lopen, nu het gekristalliseerde zich opeens oplost, weet Arthur niet meer precies wat hij moet doen...

Cancer schiep de ruimte, waarin Leo Virgo ontmoeten zou, uit wie Libra geboren werd - vandaar Arthur, Blasine en Mordret. De psichologie zou de houding van Mordret tegenover Arthur 'ambivalent' noemen: misschien staat de zoon de vader wel naar het leven - hij haalde dan toch die Sagremor en zijn getrouwen er maar bij!
Alvorens op deze kwestie verder in te gaan, heeft het zijn nut te wijzen op de parallel met de alchimie. Terwille van het overzicht doe ik dat liever in een schema dan in woorden en kom dan tot het volgende overzicht:

naturalistisch alchimistisch astrologisch psichologisch
ruimte filosofisch ei cancer droomwereld
koning kwik leo vader
koningin zwavel maagd moeder
hermafrodiet rebis libra zoon

Het is duidelijk, dat de vader een 'toestand' is van de zoon, die

[p. 99]

deze in zich te overwinnen heeft, bij voorbeeld door die vader te doden. Hij moet zichzelf realiseren, door de moeder te huwen en zichzelf te verwekken als hermafrodiet - een wezen, dat de eigenschappen der ouders in zich verenigt, dat de tegenstellingen verzoent en dat ook aan die tegenstellingen ontstijgt.
De splijting van Merlijns ziel, waardoor hij tot een soort van dubbelwezen wordt, dat zowel binnen als buiten de 'ruimte' (van het filosofisch ei, bij voorbeeld, om het chemisch te zeggen, of van het hof van Bretagne, om bij de 'werkelijkheid' te blijven) aanwezig is, stelt ons voor de vraag, of Merlijn wel een deel is van de 'naturalistische' werkelijkheid, het hof. 'Is het niet even goed mogelijk, dat de zg. van buitenaf ontstane gewaarwording louter en alleen op een innerlijke prikkel berust?', vraagt mevrouw Burgers, 'en is het niet mogelijk, dat het zg. 'voor-ons-gestelde' de in de zg. ruimtelijke buitenwereld van ons af geprojekteerde voorstelling een beeld aan de binnenzijde van onze eigen grens is?
Heinrich Heine heeft deze gedachte eens geestig speels uitgesproken, als hij het hele wereldgedoe voorstelt als een droom van een dronken god, die uit de feestende godenwereld à la française wegsloop, en zich ergens op een ster te slapen legde. Toen droomde hij deze hele wereld, in welke scheppende godenroes enkele interessante beelden voorkwamen, o.a. de stoomboot, Hegel e.a.'. Merlijn, schouwend in zijn filosofisch ei, het hof dus, is zo'n dronken god en misschien is Arthurs vraag: 'Wie ben ik?' ook de zijne. Het zal ons duidelijk zijn, dat Mordret niet zomaar de verrader van Arthur is. Alleen door die vader te doden, maakt hij de weg naar zelfrealisatie vrij. Hij is het Rebis der alchimisten, en aan niemand moest Merlijn zich zoveel gelegen laten liggen, als juist aan hem.

[p. 100]

Op het moment dat de situatie voor de lezer onoverzichtelijk wordt (Ginevra heeft zojuist haar blijde verwachting bekend gemaakt; Mordret heeft zich teruggetrokken als kandidaat voor de troon, en ook Uter voelt opeens niets meer voor het koningschap), begint Viviane te spreken van de gebeurtenissen in het bos, waar zij Merlijn ontmoette, aan wie zij haar hart verloor. Van de verschijningen die hij opriep; zegt ze:

't Was meer dan droom, 't was meer dan lied.
De grootsheid van heel die verschijning.
Maar de werkelijkheid die is er niet
Dan daar in die woudomheining.


En van de werkelijkheid hier heet het:

Hier heersen verwarring en gekrakeel,
Van eer te weinig, van baatzucht te veel!


Daarop voorspelt ze dan, hoe eens opnieuw de mens terug zal keren naar de bronnen van eenvoud en natuur, naar een staat, waar alles een is, en de dualiteit overwonnen:

Maar eerlang zullen de dieren in 't bos
Met scepter en kroon gaan spelen.
De veldmuis knaagt het hermelijn los,
De raaf steelt de rijksjuwelen.
De mens wordt simpel, gelijk het behoort,
Een droom van geweldloze koningsmoord,
En dan voor het eerst, wat hij altijd gevreesd,
Is hij in een koningswarande geweest!


[p. 101]

Zij vat hier in het kort het verloop der drie fasen samen: de eenheid der dingen in het bos, hun uiteenvallen hier, hun samengaan straks in een hogere eenheid, door middel van een geweldloze koningsmoord, d.i. het doden van de vader in de droom, de overwinning op het konservatisme: dat wat ons onze ontplooiing belet.

Merlijn herkent in Vivianes woorden zijn eigen zielsverdriet en Viviane bezweert hem nogmaals haar trouw. Sagremor evenwel dringt op een beslissing aan: is Arthur nu koning, ja of nee? Merlijn antwoordt schouderophalend, dat men het spook zal wegen: het gewicht is op nul te schatten, volgens hem. En zo komt het tweede bedrijf in het teken van de Weegschaal te staan, deze brug tussen het ik en de ander. Het teken van dit 'redelijk oordelende, wikkende, wegende, vergelijkende, begripsvormende en op wetten steunende, logische, onpartijdige, objectieve, waarheid zoekende denken' (mevrouw Burgers).
Zo moeten we het verraderlijke optreden van Mordret ook maar beoordelen: stond hij zijn vader wel werkelijk naar het leven, toen hij met Sagremor als scheidsrechter aan kwam zetten? Getuigt zijn daad niet ook van zijn oprechte wens om het geschil in een onpartijdig scheidsgericht te beslechten? Zijn positie als mogelijke troonopvolger is immers eveneens een bemiddelende. Hij kon de waardigheid van zijn ouders redden, het evenwicht bewaren tussen meester ( ♌ ) en dienares ( ♍ ). 'Libra', aldus mevrouw Burgers, wil weten waarom hij degeen gehoorzaamt aan wiens macht hij zich onderwerpt en wiens wetten hij helpt uitvaardigen en toepassen, hij wil weten waaróm datgene wat zijn belangstelling heeft op deze belangstelling aanspraak maakt'.

[p. 102]

Zijn daad was niet tegen de heer gericht, al lijkt het zo, 'want Libra weet wat er aan een daad vastzit, wat de gevolgen ervan kunnen zijn; hij weet dat 'jeder Handelnder gewissenlos ist' (mevrouw Burgers). Mordret handelt dan ook niet. Hij overweegt, overlegt, twijfelt en piekert.
Libra is een zonsondergangsteken, de nacht, een meditatiesimbool, een droom. In Libra rijpt ons geweten en dit geweten brengt ons pas tot de beslissing. Libra maakt de droom van geweldloze koningsmoord pas mogelijk. In Libra komt de situatie dus in een beslissend stadium.
Het teken Libra helpt hier niet alleen het karakter van de koningszoon gestalte geven: de hele dramatische toestand staat in dit teken. Daarom wordt op het toneel inderdaad een enorme weegschaal opgesteld. De spanning is hier op zijn grootst. Morgane voelt dat aan en ze vreest een totale mislukking van dit eksperiment. Maar Merlijn laat zich door haar bange voorgevoelens niet uit zijn evenwicht slaan. 'Mensengewicht rukt aan de verste ster', zegt hij, en: ''t Heelal hangt scheef, zodra de weegschaal rinkelt. / Al wegend kan men niet te ver gaan in / Die woeste doolhof zonder slot, of zin'. / Niet alleen de zon, ook de mens moet zich in dit teken van de zonsondergang in de leegte durven wagen, om zijn volheid te ervaren.
Uter Pendragon bestijgt inmiddels de weegschaal, die onmiddellijk doorslaat en de opstandige vorsten doet juichen. Hij dreigt aan Merlijns macht te ontsnappen, Uter, zoals ook de bezem ontsnapt zou zijn aan de tovenaarsleerling, of het door substantivering autonoom geworden beeld aan de schrijver die het opriep. Lukt het Merlijn niet het tegenwicht van zijn geest op de andere schaal te

[p. 103]

werpen (d.i. lukt het hem niet zich van Uter Pendragon te ontdoen - de ruimte te overwinnen die 'zonder slot of zin' is), dan overwint het vlees van Uter Pendragon en is het Werk mislukt. En op die mislukking legt Uter het natuurlijk aan. Hij is zwaar. Hij is zeker van de steun van Sagremor, en bovendien is Arthur door de weegproef wel gedwongen afstand te doen van de troon, indien Uter daarop staat.

Sagremor en de zijnen verdwijnen van het toneel, stilte en verslagenheid achterlatend, om zich voor te bereiden op de machtsovername. Met het heengaan van Sagremor treedt de innerlijke ontwikkeling van Merlijn in het teken Scorpio.
Scorpio', zegt mevrouw Burgers, 'voelt zich zeer aangetrokken tot het veelomvattende, veel suggererende woord, tot de magische machtsspreuk, tot de wiskundige en meetkundige simbolen, meer dan tot de visuele beelden, zoals Cancer'. Veeleer is het Scorpio erom te doen, deze beelden van Cancer te vernietigen, 'hen te vervangen door geconcentreerder, indringender, abstracter zinnetekens. De overwinning van de voorstelling, om daarna het simbool te scheppen, voert in extreme gevallen tot beeldenstormerij. Scorpio kan zeer gewelddadig zijn: moord, doodslag en zelfmoord behoren tot de duistere afdeling van dit teken'.
Scorpio heeft de door en in Libra opgebouwde objektwereld doorzien als een wereld, die slechts in 's mensen eigen bewustzijn bestaat. Indien de mens zich liet wegzakken in de wereld van Libra, dan kromp hij tot 'een onmeetbaar nietsje in elkaar', meent mevrouw Burgers, en daarom keert Scorpio die wereld om: alles is zelffiktie. En zij voegt eraan toe: 'Met deze 'bekering' wordt de objectwereld onttroond, gedegradeerd tot een schimmig 'alsof' en de

[p. 104]

geest des mensen als onwankelbaar hoogste instantie in zekerheid gebracht'. Bij Scorpio wordt het hele karakter in de smeltkroes geworpen, 'vaak onder een enorm risico, waarbij alles wordt gewaagd om alles te winnen'.

Bij het blijk van Uter Pendragons zwaarte antwoordt Merlijn:

De zwaarte, koning Uter Pendragon,
Is wat de kleinste kinderen 't eerst ervaren.
Niemand zou zich bij de eng'len kunnen scharen,
Wiens levensbaan niet zwaar als lood begon.


Op een in het oog lopende wijze maakt Vestdijk hier gebruik van de alchimistische simboliek. Lood (Saturnus) is het deemoedigste, gewilligst te vormen metaal: de nederige mens, die gekruisigd wordt en sterft en opstaat uit de dood, tot goud getransmuteerd, opgenomen onder de sterren...
Ik wil uit deze geringe aanwijzing, gevoegd bij het feit van Willem Pijpers vrijmetselarij, de konklusie trekken, dat Merlijn inderdaad een hermetistische opera is, en in die zin te interpreteren. Maar Merlijn is meer dan dat. Want het blijkt dat het in deze opera niet gaat om de eenwording van Merlijn met God, maar om de oplossing van diens ziel in het Nirwana... Vestdijk heeft door middel van de astrologie het hermetisme van Willem Pijper met zijn eigen Boedisme weten te verzoenen: een sinkretisme, dat sprekend getuigenis aflegt van zijn vriendschap voor deze komponist.
Maar dit Nirwana is geen plaats voor de groteske mens, die Uter Pendragon is. Zijn niets is van een andere orde: het is de léégte van

[p. 105]

het heelal, 'de chaos, waar de dieren nog moeten worden gevormd uit de monsters, de mensen uit de dieren, de goden uit de mensen' (Sint Michielsgestel, uit Gestalten tegenover mij). Uter Pendragon is aan zijn reïnkarnatie nog niet toe. Hij zal terugvallen in de lege ruimte, in nul graad Aries. Maar voor het zover is, blijft Uter een bedreiging voor het Werk: hij is nu eenmaal zwaar. Merlijn weet echter, waar die zwaarheid vandaan komt: het is de schijn, Maya, de zinsbegoocheling van de in de wereld verstrikt geraakte mens. Merlijn degradeert die wereld tot een schimmig 'alsof' en bevestigt de menselijke geest, wanneer hij zegt:

Natuur is zwaar, en haar omhullend kleed
Is 't allerzwaarst, wanneer men 't op wil tilllen.
Welaan, verscheur dan dat tapijt van grillen,
Die wezenloze pronk die wereld heet!


En de omkeringsteorie vindt men in:

De duivel was't die mij voor eeuwen ried
Alles wat zich bevestigt om te keren:
Vervaardig turfmolm uit de baanderheren
Mijzelf uit God, en vlinders uit graniet'.
Ja, gij zijt zwaar. Gij weegt. Gij valt naar de aarde.
Gij zijt zelfs zwaarder dan die smulpaap daar.
Toch kantelt gij terug, in wat u baarde:
In 't niets barbaar!!


(waarop Uter Pendragon inderdaad verdwijnt). Het omkeren is niet alleen een verdienste van Scorpio, maar vooral ook één van Merlijn. We zagen reeds - in Aries - een 'omgekeerd

[p. 106]

sonnet', in Cancer het teruglopen van de tijd, en nu - in Scorpio - de bezwering van het kwaad, door middel van de vader van het kwaad (die bovendien de vader is van Merlijn zelf). Merlijn is eenvoudig erfelijk belast, kan men zeggen: de duivel zelf is immers een 'omgekeerde' god, zoals Vestdijk zegt in 'het principe van het kwaad' (Essays in Duodecimo). En hij is een deus inversus, omdat zich niet op positieve wijze met God of met enig ander wezen vereenzelvigen kan. Hij kan zijn 'zelf' niet uitbreiden, door zich één met de andere(n) te voelen. Die afsluiting is de negatieve identifikatie, zegt vestdijk, het principe van het kwaad, en dit prinsipe blijkt bij Vestdijk allerminst onbruikbaar - niet alleen omdat zijn kreeften en groteske mensen erdoor kunnen worden vernietigd, maar omdat het hem helpen kan te weigeren de ander te willen worden.
'Zodra wij ons met het Voorbeeld vereenzelvigd hebben', meent Vestdijk in 'De grootheid van Judas' (Essays in duodecimo) 'waren wij zélf het Voorbeeld geworden en konden er niet meer die bewondering voor voelen die ons aanvankelijk bezielde'. Men weet dat in de opvatting van Vestdijk Judas, uit vrees die bewondering te verliezen, Jezus verried. Jezus en Judas, aldus Vestdijk, waren misschien op te vatten als één en dezelfde persoon, van wie zij afwisselend de lichte en de duistere aspekten simboliseerden. Elders, ik meen in De toekomst der religie, stelt Vestdijk de duivel eenvoudig voor als de schaduwzijde van God. Het feit dat Merlijn koning Uter Pendragon terugwijst naar de chaos, wijst erop, dat hij zich niet langer op positieve wijze met die koning wenst te vereenzelvigen. Hij sluit zich af voor deze man: 'om het kwaad te overwinnen heeft men zich slechts te bezinnen op het beginsel dat eraan ten grondslag

[p. 107]

ligt', zo besluit Vestdijk zijn artikel 'Het principe van het kwaad'. Maar Uters verdwijning veroorzaakt een ernstige verstoring in het kosmisch evenwicht, en die verstoring is alleen te kompenseren door de opneming van Merlijn in het Nirwana: ook dat drukt de saamhorigheid van goed en kwaad uit.
Onmiddellijk na het verdwijnen van Uter neemt Viviane Merlijn in in haar armen:

Een kind van veertien jaren
Is dichter bij 't niets, dat hém nog spaarde!
Op de rand van de afgrond tezamen
Omklemmen Merlijn en Viviane
Elkaar!


Haar woorden zouden raadselachtig zijn, indien men niet wist of vermoedde, dat hier met het 'niets' van Viviane het Nirwana van Boeda werd bedoeld. Laat men het Boedisme meespelen, dan is het duidelijk, dat het niets van Uter Pendragon de kringloop der eksistenties is, en dat hij inderdaad door het niets werd gespaard. Voor Merlijn en Viviane daarentegen is dit leven hun laatste aardse inkarnatie. Pas hier wordt ook de zin van het door Viviane gezongen konijneliedje met zijn vele variaties doorzichtig. De oorspronkelijke tekst ervan luidt:

Een kind en een kind en een heel klein kind
En een kind van veertien jaren
Dat was in een koningswarande geweest
Waar al de konijntjes waren.


[p. 108]

En dat kind dat had een boogje
En schoot er het mooiste konijntje dood
Dat er was in de hele warande.


In zijn inleiding tot de opera Merlijn schrijft Vestdijk hiervan: 'Pijper als operacomponist had vaak meer behoefte aan het dienende woord dan mij als literator aanvaardbaar scheen. Een aardig voorbeeld hiervan levert het 'konijnenlied', waaruit ik enkele gegevens als een soort 'Leitmotiv' in alle Vivianescènes had verwerkt, terwijl het voor Pijper 'zo maar een liedje' was. De literaire toespelingen, vond hij, hoorde men tóch niet op het toneel, terwijl voor mij deze toespelingen het liedje eerst zinrijk maakten'.
En inderdaad krijgt het liedje, dat op zichzelf beschouwd nogal zinloos klinkt, in verband met de tekst er omheen een zeer bepaalde eigen zin. Natuurlijk valt nu de analogie op tussen het kind dat het mooiste konijntje doodschoot en Merlijn, die zijn geweldloze koningsmoord pleegt, en men kan zich thans de eerst wat onbegrijpelijke ontroering van Merlijn, toen hij het liedje voor het eerst hoorde, voorstellen. Maar ook achter de opsomming:

Een kind en een kind en een heel klein kind
En een kind van veertien jaren


bevindt zich een wereld. Viviane bedoelt met deze reeks zichzelf en al de levens die zij in zich opgenomen heeft - niet alleen in de zin van de boedistische reïnkarnatieleer, maar gewoon letterlijk, in de zin van een uitbreiding van haar 'zelf', waarmee zij het beginsel van het goede, de 'positieve identifikatie' beaamt of

[p. 109]

vertegenwoordigt, of misschien wel belichaamt. Men ziet hoe geladen een op het eerste gezicht onnozel gedicht kan zijn...
De derde fase, de sterfase, is die waarin het ik buiten zijn grenzen treedt en zich verwijdt tot wij. De simboliek van de overwinning op het ik vindt uitdrukking in tal van voor ons gevoel neerslachtige voorstellingen, zoals bij voorbeeld het sterven, het afdalen in de onderwereld, de nederdaling in het graf. Pas wanneer we bedenken, dat zo'n dood nu eenmaal onvermijdelijk is voor wie gelouterd herboren wordt, verliest de simboliek zijn makaber karakter.
In de alchimie wordt de zelfoverwinning, het zelfoffer of de mortificatio, bereikt, wanneer de prima materia zwart wordt. De alchimist die zijn compost kookt, ziet uiteraard ijle dampen ontstaan en zware bezinksels. Wanneer de stof zwart wordt, is het tijdstip nabij, dat de creator het kwaad in zich moet doden. De zwarting, of de nigredo, vond plaats in Libra, toen Uter Pendragons gewicht aan vlees het op moest nemen tegen het gewicht van Merlijns geest. Toen Uter stierf, in Scorpio, sloot Merlijn zich af voor het kwaad, door middel van de magische omkeringsteorie, door de weigering zich met het zelf opgeroepen beeld te vereenzelvigen.
Niet alleen de splitsing in goed en kwaad, geest en vlees, de scheiding van het grove en het fijne, zoals dat zichtbaar wordt in het bezinksel van het caput mortuum op de bodem van het filosofisch ei, voltrok zich in Libra - ook Merlijn zelf splitste zich blijkbaar tegen zichzelf. Door zich tegenover Uter te plaatsen, verklaarde hij zich in ieder geval solidair met het hof, zijn schepping: de in de chemische stoffen geprojekteerde figuren. De eerste regels van zijn monoloog in het derde bedrijf luiden:

[p. 110]

Wanneer een hof ontvalt aan 't scheppend brein,
Is 't ons als vader zonder kind te zijn...


Hij heeft begrepen, zichzelf te hebben verwekt in zijn Grote werk: hij is zijn eigen vader. Hij herrees uit zijn mistieke dood, zijn zwarting: nu kan het eigenlijke werk pas beginnen! Het dekor is aan deze fase van zelfverwekking aangepast. Vestdijks beschrijving ervan:
'Heidelandschap. Rechts op een terreinverheffing, een groep stenen, grafmonument voor Bretagne's koningen en helden, een schepping van Merlijn, in de geest van een hunebed of van Stonehenge in Engeland. (...). Tussen de stenen: grafurnen'.
Hier heeft Merlijn zich teruggetrokken ter meditatie, en hier is 't, dat Arthur en Viviane hem ontmoeten zullen, later nog gevolgd door Sagremor en de hele legertroep van de koning. Het is duidelijk, dat, de schrijver voor het teken Capricornus van de steenmassa een dankbaar, zij het onopvallend, gebruik maakt.
In de monoloog, die het derde bedrijf opent, bezint Merlijn zich op het gebeurde in het tweede bedrijf. Het wegvallen in het niets, zegt hij, is niet alleen het lot van het spook, het is ook het lot van vlees en been. Hoe zwaar weegt dat, welbeschouwd, en hoe zwaar weegt Arthur, die slechts spreekt met de stem van Merlijn? Mogen wij veronderstellen, dat Merlijn het vlees en been gelijk stelt aan zijn spook? En dit alles weer gelijk aan het kwaad? En mag men Merlijns visie op dit punt vereenzelvigen met dat van Vestdijk zelf? Het zijn vragen, die later beantwoord kunnen worden, misschien. Maar het heeft zijn nut ze hier al gesteld te hebben.
Uter Pendragon woog zwaar, toen het caput mortuum bezonk op

[p. 111]

bodem van het filosofisch ei. Hij had gewicht, Merlijn beseft het, door de aandacht, die hij aan hem schonk. Het oproepen van het beeld was op zichzelf niet gevaarlijk, maar de konkretisering van dat beeld, door de meditatie op dat simbool gericht: die geordende vorm van het chaotische: het had hem bijna te pakken, meegetrokken in het niet!
Hij herinnert zich al deze dingen in een toestand van gespleten zijn:

Het kleinste ding voorzag ik. Maar juist 't grof
Gebeuren was vaak uit die ijle stof
Gevormd, die men verwaarloost... Toch: ik wíst
Schoon soms de tweelingbroeder zich vergist,
Die schemerige tweelingbroeder Ziel,
Die op een verre ster in waanzin viel,
Weer opstond, 't stof afschudde, en gelaten
De staf opnam naar verd're sterrenstraten,
Die hem verschaften wat hij nodig had:
Een handvol runen, een beschreven blad,
Een beeld, dat aan 't afgrondelijk Niets ontsproten
Het lot behelst van ster en stergenoten.
De toverstaf is slechts een wandelstaf.
Toov'ren is afstand scheppen, en het graf
Der duisternis ingaan om 't licht te naad'ren.
De tweelingbroer was overal, de raad'ren
Des tijds wierpen hem uit, terug naar mij.


De beeldspraak schept weinig moeilijkheden. 'Het grof gebeuren uit de ijle stof' slaat, naturalistisch, op de materialisering van het

[p. 112]

fantasiebeeld Uter Pendragon, chemisch op het zwarte bezinksel uit de kokende stoffen, en astrologisch op de voorstelling van Cancer als het afgrondelijk Niets. Maar wie is die tweelingbroeder? Hij werd naar Merlijn teruggeworpen door de 'raad'ren des tijds' - en hij is de 'tweelingbroeder Ziel': een ziel, die, in overeenstemming met de reïnkarnatieleer van Boeda, in Merlijn een belichaming vond, maar die toch, omdat hij vooral ook een ideaal verbeeldt, op een oneindige afstand van Merlijn verwijderd is. En de tovenaar heeft dan ook ontzag voor hem: hij plaatst hem in de sterren, hij wordt als machtig voorgesteld, hij bevindt zich in een ekstatische roes. Het is duidelijk, dat Merlijn door een eigenaardig schisma in zijn ziel zelfperseptie ervaart, waardoor hij zichzelf en zijn ziel kan waarnemen. Het is waar, dat Vestdijk in De toekomst der religie deze ziel, met een term van Jung, het zelf noemt, en het zelf is zoiets als het hogere Brahman, dat niet alleen identiek is met zichzelf, maar ook met al het andere, dus ook met wie er zich mee vereenzelvigen wil, zegt Vestdijk in genoemd esseej. Mevrouw Burgers zegt van het zelf: 'Het zelf en de gemeenschap zijn hetzelfde, hun eenheid ligt niet meer buiten hen, ze zijn alleen in abstracto uit elkaar te houden. (...). In en krachtens het zelf zijn binnen- en buitenwereld voor het eerst gelijkwaardig'.
Ter illustratie daarvan:

De tweelingbroer verschool zich in mijn zij
Als pijn of hoest, die wetend weer genas.
Hij tripte als merel door het hoge gras,
En vroeg wel: ben ik hij of ben ik ik,
Ben ik de worm die 'k pik, de vogelstrik


[p. 113]

Waarin ik eind' gen zal, waarna de wormen -
die ik nog ben - mij naar hun beelt'nis vormen?



Hier breekt het ik uit zijn grenzen, en hier, in deze fase waarin subjekt en objekt weer met elkaar worden verzoend, klinkt de schuldvraag even absurd, als in de eerste, toen subjekt en objekt nog niet geheel gescheiden waren. Ik herinner aan deze regels uit het op de kop gezette sonnet:

En zie die vogel die daar nu weer zit,
Met worm en al, en straks zal hij weer zingen.


Schuldeloos dus - omdat hij niet weet, en schuldeloos in andere zin dan hierboven. Zou dan de 'schuld' die Cancer te dragen kreeg, werkelijk de schuld van Cancer zijn? Of diende hij Merlijn alleen maar als zondebok, die altijd wel de schuld zal krijgen? Merlijn móet zich nu wel bezinnen op zijn daad tegen Uter Pendragon, dit beeld, 'dat het lot behelst van ster en stergenoten' - van Merlijn dus, die nu in de derde, de 'ster'-fase opklimt, en van zijn stergenoten: Arthur en de zijnen.
Op de vraag, waarom het voor Merlijn niet vanzelf sprak, dat het gewicht van Uter Pendragon de weegschaal zou laten doorslaan, geeft mevrouw Burgers het antwoord: zijn zelfkennis was nog niet groot genoeg, - hij kende Uter teveel, zichzelf te weinig schuld toe... Ook mevrouw Burgers heeft haar licht en schaduw-teorie, die opvallend veel op die van Vestdijk lijkt, maar die ten slotte is ontleend aan de psichologie van Jung. 'Alleen onvoldoende zelfkennis maakt van de 'schaduw' iets, dat niet vanzelf spreekt',

[p. 114]

merkt zij op, en zij verklaart de ambivalente houding van de mens tegenover de zondebok (van Merlijn tegenover Uter in dit geval) als volgt: 'Eerst geeft men de schuld aan een ding, bijv. een steen, waaraan men zich gestoten heeft; vervolgens wordt het ding tot zondebok, tot bovennatuurlijke macht, tot duivel, engel, verlosser, held, aanvoerder - totdat als het goed gaat het subjectieve van deze projecties wordt doorzien, en de schaduw als samenhorig met het zelf wordt aanvaard'. Verderop in haar boek wijst zij erop, hoe innig Jezus en Judas met elkaar verbonden zijn in Leonardo's kompositie, en hoe Judas hier eenvoudig de schaduwzijde is van de Verlichte Verlosser. Iets van die verbondenheid van licht en schaduw, moet men ook tegenkomen bij Uter en Merlijn. In Boogschutter is er in ieder geval al het streven van het ik naar het wij, dat niet alleen Merlijn, maar óók Uter omvatten moet! - (ik herschrijf en vervolg):

...ben ik hij of ben ik ik,
Hij tripte als merel door het hoge gras,
Ben ik de worm, die 'k pik, de vogelstrik
waarin ik eind' gen zal, waarna de wormen
Die ik nog ben - mij naar hun beelt'nis vormen?
Zo'n vogel heeft een ongemakk'lijk leven.
Hij denkt: zal wit of zwart de doorslag geven?
En als hij tè veel denkt, wil de afgrond scheuren
En komt een rode gloed het schaakbord kleuren...
Merel Merlijn, kruipt daar de duivel niet,
Uw vader, die uw teed're ziel bespiedt?
Of is het God, die op de aartsvijand rekent,


[p. 115]

in zuiv'rend licht aan't hellevuur ontstekend?
Beiden zijn één, ten spijt van 't volksgeloof,
Dat mij heeft aangewreven duivelsroof
Te plegen in mijn kennis van 't verleden,
terwijl 'k de toekomst dank aan schietgebeden.
Dit is het wat mij van het mensdom scheidt:
Het éénzijn van die dubb'le eeuwigheid.


Zoals mevrouw Burgers schrijft van Sagittarius: 'De idee der algemeen-menselijke samenleving als één groot 'Wij' zweeft hem altijd voor de geest, en die idee loopt hij achterna, maar zij laat zich niet grijpen'. Deze idee van de zelfrealisatie wordt door de alchimistische verkleuringen zwart-wit-rood begeleid, waarbij zwart de ondergang van het kwaad, wit de volharding in deugd en rood de loutering van de ziel verbeeldt. Maar zonder meditatie (tè veel denken) openbaart zich de godheid of de duivel niet aan de mistikus, openbaart zich evenmin de eenheid van goed en kwaad, en zeker niet de eenheid van Merlijn en Uter Pendragon... Merlijn mediteert echter wèl, en Merlijn, die oorspronkelijk zijn schuld afwentelde op Uter Pendragon, neemt hier die projektie weer terug. Hij is ontgrensd. Het ik is gedood (zwarting), en dát onderscheidt hem van de mensen die zich afgrenzen, isoleren. Merlijn is bereid zijn schuld weer zelf te dragen en zelf af te doen: zonder zondebok, door eenvoudige mensenliefde (Wit):

Maar hoezeer ook vervreemd, 'k ben mens als zij.
Aan koning Arthur bindt mij medelij,
Ja liefde...


[p. 116]

Het is die liefde, die hem terugvoert tot ''t onschuldig woud', dit beeld van 'het geluk, de liefde, de onbezorgdheid, de geborgenheid, de vitaliteit, die aan de jeugd eigen zijn', aldus Vestdijk in De toekomst der religie over het moederbeeld. Naar dit beeld van de eigen jeugd, maar dan verhoogd tot die oorspronkelijke toestand van onschuld en geheel zichzelf zijn, die de mistikus als ideaal voor ogen staat, streeft Merlijn, door middel van deze alomvattende liefde. En eerst door het bereiken daarvan weet hij zich verlost (Rood). In het gesprek met de inmiddels ten tonele verschenen Arthur onthult Merlijn de diepere zin van zijn uit de dood tevoorschijn geroepen Uter Pendragon. Merlijn had gehoopt de verhouding Arthur-Mordret te spiegelen in die van Uter-Arthur: waarom Mordret de kroon te garanderen, waar Arthur die zelf veroverd had? Waarom de jongen niet tegemoet gekomen bij het oplossen van zijn vaderbinding? Niet op de vader te vertrouwen, maar op de eigen werkzaamheid, dat is het hele probleem, dat ook Arthur zelf, met zijn onwrikbaar vertrouwen op Merlijn nog niet door heeft, al verhief hij zich boven zijn vader, toen hij zich niet aan zijn woord hield, afstand te doen van de troon, indien Uters gewicht groter was dan nul. Hij herinnert Merlijn aan die woordbreuk, waarop Merlijn antwoordt: 'Woordbreuk verbergt soms dieper zin': de zoon weet het nu eenmaal beter dan de vader.
Misschien is ook Arthur zelf geëvolueerd naar het teken van de Boogschutter. Sagittarius in zijn karikaturele staat aksentueert dikwijls overmatig het algemene. 'Hij is toch al het teken van nadruk leggen, van overdrijven, van opzien baren, dikdoen, bombastische drukte maken, aan de weg timmeren, onbescheidenheid,

[p. 117]

vrijpostigheid, brutaliteit, onrust zaaien, voortdraven, opsnijden, bluffen, schreeuwerigheid, kouwe drukte maken, weglopen, en al-maar-wedstrijden...' (H. S. E. Burgers). Daarom vraagt Arthur, om de gunst van het volk te herwinnen (het streven naar het wij) van Merlijn de reprise van het wonder van het zwaard Excalibor, dat hem tot koning maakte. Merlijn zwicht voor de aandrang en volkomen terecht komt Viviane dan op, met haar konijnelied, en met haar opkomst gaat de scène Sagittarius voorbij:

En dat kind dat had een boogje
En schoot er het mooiste konijntje dood...


Haar gevraagd naar de betekenis van dit lied, vertelt Viviane dat zij 'in een vorig leven' het wild ter dood joeg: een daad die zij thans boeten moet (overeenkomstig het Boedistisch geloof). Maar het konijn werd door haar daad vergoddelijkt:

Viviane Want het schoonste, het beste, het wijste
Laat zich door de dood inlijsten
Ter bestendiging,
Als door gouden ring
De strelende vinger bij 't minnen...

Merlijn Een gouden niets... een luchtige kring...
Wat moet de mens met het niets beginnen?

Viviane Het is groot en somber, het gaat ons voor
In een leven dat meer dan leven is,
Het trekt in de hemel zijn lichtend spoor,
En de sterren vormen een beeltenis
Van alle helden...


[p. 118]

Vestdijk heeft zich over het hiernamaals wel meer uitgelaten, vaak in het verborgene, maar even vaak zich blootstellend aan kritiek - dit laatste met name in o.a. zijn romans Aktaion onder de sterren en Bericht uit het hiernamaals, waarin mensen sterren (nevels) worden. Dit hiernamaals is, volgens het Bericht uit het hiernamaals groot en somber, en het gaat inderdaad vooraf aan een katastrofe - een vernietiging, die echter niets anders kan zijn dan een opneming in het niets, het Nirwana. In de vormenwereld van Vestdijk zijn overeenkomstig de griekse eschatologie sterren en melkwegen vergoddelijkte mensen en de ontwikkelingsreeks uit de chaos naar het niets voltrekt zich - in Vestdijks verbeeldingswereld langs de punten monster, dier, mens, god, niets (zie slot Sint Michielsgestel, uit Gestalten tegenover mij).

De gedachtenwisseling over deze laatste dingen wordt helaas onderbroken door Sagremor ('Nooit voelde 'k mij gerust op deze terpen'), die hier niet langer Scorpio, maar Capricornus vertegenwoordigt. Het is echter van belang te bedenken, dat ook de hele situatie waarin Merlijn verkeert door het teken Capricornus wordt beheerst.
Capricornus is, in de psichologische tipologie van Leonardo, zoals mevrouw Burgers die begrepen heeft, het teken van Judas, 'de schaduw van de werkelijkheid'. Zij tipeert Capricornus als een praktisch mens. 'Hij is geen wereldhervormer, hij aanvaardt de wereld zoals ze is, hij overziet zijn wereld en berekent al haar krachten, doorgrondt haar toestanden, om ze ten nutte te maken voor zijn doel'. Hij is het teken van 'de idee practisch te verwezenlijken, van de zelfrealisatie', en het middel daartoe is de projektie, 'de zelfprojektie, - die, zo voegt zij eraan toe, kan voeren,

[p. 119]

'tot vervolgingswaanzin, hoogmoedswaanzin, hallucinaties en andere paranoïde symptomen. (...). Een bij primitieve wezens nogal voorkomende zelfprojectie is de hallucinatie van de gestalte van de duivel, welke dan alle gebreken in zich comprimeert'. 'Capricornus', zegt zij, 'is 'de wereld'. En Capricornus in de vorm van de duivel is de heer van deze wereld.
Omdat zal blijken dat Merlijn in Sagremor inderdaad de duivel herkent, staat het ons ook nu al vrij, deze vazal te zien als de 'schaduw van de werkelijkheid', de schaduw van Merlijn, zijn zelfprojektie. Merlijn is de tovenaar, die Sagremor altijd wel ontmoeten zou, omdat hij niet te ontlopen is. 0, 't is veel ingewikkelder: Sagremor = Capricornus. Capricornus = de wereld. Daarom 'is' Sagremor, de duistere zijde van Merlijn, niets anders dan het vlezen lichaam van Merlijn. Ik vraag ekskuus voor dit magisch dooreengooien van geest en vlees, waarbij het onstoffelijke gesubstantiveerd wordt tot in het ongeloofwaardige, en harde realiteit van vlees en been vervaagt tot een schimmig spooksel - te vereenzelvigen met de duivel - waarmee het overigens schijnt dat onze vragen van pagina 110 bevestigend kunnen worden beantwoord. Vorbrot uit Het genadeschot zou het hier uiteraard hebben over 'mijn achterkant, mijn allerongelukkigste schim, waar ik zelf de schim van ben, ik de vuile huurling', etc -, maar ik wil vooral tot uitdrukking brengen, dat Merlijn en Sagremor in wezen even éen zijn als Jezus en Judas. Het gesprek tussen de tovenaar en de krijgsman is daarom heel goed op te vatten als een 'dialogue intérieur', een gesprek tussen het hogere en het lagere in Merlijn...

Sagremor, voor wie Viviane zich verborgen houdt, vraagt Merlijn

[p. 120]

waarom hij Uter Pendragon heeft laten verdwijnen, 'ofschoon hij zwaar was...' en Merlijn antwoordt daarop uiteraard, dat hij de natuur niet heeft willen verstoren en het geldende recht wenste te handhaven. Het heeft iets amusants te horen hoe die twee, die elkaar volledig doorhebben, elkaar om de tuin trachten te leiden - het heeft, afgezien van de afloop, bovendien iets tragisch, iets dat doet denken aan dat 'débat du coeur et du corps de Villon'.
Onmiddellijk na Merlijns verweer beschuldigt de farizeër die Sagremor is, zijn koning van felonie en woordbreuk, ofschoon hij in zijn hart volkomen maling heeft aan wet en recht, maar, zo licht mevrouw Burgers toe, 'door zijn gecompliceerde diplomatie gebruikt hij (Capricornus) de wet, het voorschrift, de conventie, de moraal als evenzovele steunselen voor zijn voet bij het hoger klimmen'. Merlijn doorziet zijn tegenstander: 'Beken toch dat ge uit wraak wilt kampen' en Sagremor erkent het. Reeds eerder, bij het opkomen op het toneel, had hij zijn vizier geopend, en nu wekt hij de schijn zijn masker te zullen laten vallen. Hij zint op wraak, hij geeft het toe. Maar handelde ook Merlijn niet evengoed uit wraak? Was al dat overspel aan het hof, waren al de zonden die Uter en Arthur en hun geliefden bedreven namens hem, de tovenaar, niet voortgekomen uit diens spijt, het kind te zijn van Satan? Waarom moest hij zijn afkomst verhalen op onschuldigen? Even lijkt de tovenaar uit het veld geslagen, maar hij weet dat er tweeërlei wraakzucht is: zich te wreken om te vergelden en de wraak, om boven zichzelf uit te stijgen: de geweldloze wraak. Op het doden van, de vader in de droom zinspeelt Merlijn, als hij Sagremor antwoordt:

Maar wraak is 't zoetst, zo zij niet nutloos smeult,

[p. 121]

Doch het gerecht gaarstoomt en 't mensenleven
Lichaam of geest, versterkt...


Een zoon maakt zich het leven pas mogelijk, wanneer hij de vader heeft gedood, zijn konservatisme heeft overwonnen. Merlijn vervolgt dan ook:

Tot 't koningschap als wreker uitgezonden,
Dien ik wie ik tot zonde uitverkoor;
(...) Weet ik mijn hand'ling zinrijk af te ronden;
De koning heil! Als ik zijn hart doorboor...


En daar, zonder Merlijn de kans te gunnen zijn zin te voltooien, gebeurt het: voor 't eerst schijnt Sagremor de tovenaar niet te begrijpen. Hij althans doet alsof Merlijn zijn lotgenoot is: iemand die de koning evenzeer naar het leven staat als hijzelf. Opgewonden valt hij Merlijn in de rede, hem een bondgenootschap aanbiedend:

Ban Arthur uit! Het nieuwe rijk bestuurt
Het strengste tweemanschap...


Maar Merlijn is niet te verblinden en antwoordt:

Uw opzet, Sagremor, bot en geslepen,
Is mij zoveel waard, als gij hebt begrepen
Van wat ik nastreef.


En Sagremor:

[p. 122]

Het hoogste wilt gij?
Wordt koning, gij alleen - mijn kroon erbij!


met welk (opzettelijk?) misverstand, de Judaskus? - een toestand is ontstaan, vergelijkbaar met de verzoeking van Jezus in de woestijn. Pas wanneer Viviane te voorschijn is gesprongen ('Laat af, aartsvijand, verleid hem niet') laat hij werkelijk zijn masker vallen en geeft Viviane beledigend, door zijn woorden te kennen dat hij Merlijn maar al te goed begrepen heeft: 'Moet deze slet op uw onschuld passen?' Maar ook Merlijn had zijn tegenstander al doorzien: 'Tegen duivels ben ik wel opgewassen'.
Vivianes tussenbeide komen was overbodig, misschien.
Sagremors poging Merlijn in zijn val mee te slepen - hij tracht de tovenaar te doorsteken - mislukt op een beweging van de toverstaf. Hij vlucht en men mag zeggen, dat daardoor simbolisch tot uitdrukking is gebracht de zelfrealisatie van Merlijn, die hier zijn ik heeft gedood. Maar ook Sagremors zelf-realisatie is hier in Capricornus bereikt: 'De duivel vindt altijd de dood in de pot. / En waar zoveel potten met doden staan (de urnen) / Als hier is hij spoedig in rook opgegaan /', aldus Merlijn, de vergankelijkheid van alle vlees nogmaals onderstrepend.


Na de vlucht van Sagremor draait het astrologisch rad in het volgende teken, Aquarius, het teken, waarin de mens zichzelf heeft gerealiseerd, het teken dus, waar tussen subjekt en objekt een volledige over-en-weer-identifikatie bestaat. Het ik is hier het 'hogere Brahman', het zelf, geworden, dat identiek is, niet alleen met zichzelf, maar ook met de hele gemeenschap, en het is

[p. 123]

aan deze nieuwe maatschappij, dat Merlijn het nieuwe recht zal schenken en de nieuwe koning.
De zware strijd is voorbij, het wordt tijd wakker te worden uit de droom van zelfsplijting en zelfprojektie. Voor Merlijn wordt het tijd in te zien, dat dit allemaal bestond, omdat hij het verkoos, dit allemaal zo te denken, te beleven, te dromen. Hij gaf 'zin' aan de dingen die hij zag - hij vereenzelvigt zich nu met zijn omgeving: wat daar gebeurt in dat filosofisch ei, het hof van Kerleon, dat was hij. Hij was alles: Uter, Arthur, Sagremor en Mordret. Mevrouw Burgers zegt: 'Physiek en psychisch neigt Aquarius tot het hermafroditisme. (...). Hij is de mens zelf en hij heeft als zodanig niets meer te zoeken of te veroveren'.
Na een kort gesprek tussen Merlijn en Viviane, waarin het meisje vreest, dat de tovenaar opnieuw de schijn in werkelijkheid zal doen omslaan, als eens met de bestendiging van Uter, komt Arthur op met zijn aanhangers, om zich opnieuw aan het godsgericht - het uit de rots trekken van het zwaard Excalibor - te onderwerpen. Er is geen koning meer, zegt hij, maar wie erin slaagt het zwaard aan de rots te ontrukken, zal heerser zijn in Bretagne. Met veel tegenzin en en onder protest, waagt een stoere soldaat zich aan de opgaaf, maar al spoedig geeft hij het op en dan is, bij gebrek aan meerdere rivalen, Arthur zelf aan de beurt. Vestdijk beschrijft wat er op het toneel gebeuren moet:
'Hij nadert het zwaard Excalibor en raakt het aan. Hij spreekt op dromerige toon; van zijn gedrag gaat de suggestie uit, dat Merlijn die zich naast hem bevindt, hem op enigerlei wijze beïnvloedt'. Omdat Merlijn onder Aquarius staat in deze scène mogen de volgende woorden van mevrouw Burgers op hem van toepassing

[p. 124]

worden geacht, 'Zoals reeds Capricornus, projecteerde, zo projecteert Aquarius zijn eigen 'zin' in de dingen, maar dit projecteren heeft niets meer met vormen te maken en is dus om zo te zeggen, een transcendente wijze van projecteren, een inductie. Het zin-geven aan iets is zichzelf in dat iets induceren'. Men kan zeggen: het is de zelfverwekking van de zoon, die, zich met de vader vereenzelvigend, zijn eigen vader werd: het ik - de zoon, het zelf - de vader. Subjekt = objekt, en andersom.
Maar het lukt Arthur helaas niet het zwaard uit de rots te rukken. 'Merlijn', smeekt hij, 'een wonder, dat de steen vergruist!', waarop Merlijn:

Ik heb te veel verricht aan wond'ren! Klaag
de hemel aan; haal uit die bovenlaag
God zelf neer om te helpen!...


Arthurs vruchteloos worstelen verleidt Merlijn ertoe hem de helpende hand toe te steken. En nu is de vereenzelviging van vorst en tovenaar, vader en zoon, objekt en subjekt pas volledig. Zijn hulp betekent evenwel, dat hij de aangewezen man zou zijn, om over Bretagne te heersen, hij die èn Viviane èn Sagremor te verstaan had gegeven, nooit een koning te zullen zijn. Viviane grijpt dan ook onmiddellijk in en schreeuwt de toverspreuk uit:

Merlijn, gedenk uw woord, mijn toverwoord:
'Verdwijn, zo het koningschap u bekoort!'


En zo gebeurt.

[p. 125]

Merlijn ziet haar aan, 'de armen slap', zegt Vestdijk, 'zodat de toverstaf neervalt; hij doet enkele passen naar voren, zodat de anderen hem geheel kunnen zien; onmiddellijk daarop begint hij geleidelijk onzichtbaar te worden',
Voor de toeschouwer moet het inmiddels duidelijk zijn geworden, wat de woorden van Viviane: 'een droom van geweldloze koningsmoord' betekenen. Merlijn heeft zichzelf - hij, één met de koning - geofferd, om uit de kringloop der wedergeboortes te worden verlost. Het kosmisch evenwicht, met de vervloeking van Uter verstoord, wordt ten slotte hersteld...
Nu Merlijn verdwenen is, behoudt Arthur het zwaard en het

koningschap, - maar wat baat hem dat, zonder Merlijn? Wanhoop vervult de getrouwen, die zojuist nog juichten. Wat moet het rijk? En de dinastie? Mordret, voorafbeelder van Merlijn, is verdwenen. Sagremor voortvluchtig. De ontbinding (Pisces) is reeds ingezet: voor de vorsten, voor het hof, voor het rijk. Voor hén draait straks het astrologische rad weer in Aries terug, niet voor Viviane, niet voor Merlijn, die door zijn overwinning op Arthur de vaderbinding vernietigde. Zij zijn van nu af éen met de godheid, in tegenstelling met Arthur en de zijnen, de chemische stoffen, die terugvallen in de natuur. De allerverste mistiek raakt hier aan de allernaaktste primitiviteit, het Nirwana aan het nulpunt Aries: de chaos.