Knipselbureau [fragment]

 

Bron: Kentering, 8e jrg., nr. 6 (nov-dec 1967), p. 7-8.

We komen nu aan het volgende bezwaar van Peeters:1 mijn “onhebbelijke behoefte veel schrijvers alchimisten te noemen”… Op dit moment voel ik vooral de onhebbelijke behoefte Carel te vragen wie die vele schrijvers dan toch wel mogen zijn? Ik zie twee categorieën:
1. De schrijvers die ik alchimist noem, beamen mijn uitspraak, en zeiden het, vóór mij, reeds van zichzelf.
2. De schrijvers die ik alchimist noem, verzetten zich niet tegen mijn uitspraak, omdat ze de redelijkheid daarvan inzien, of, indien ze dood zijn, daarvan ingezien zouden hebben.
Ik noemde in mijn tot nu toe gepubliceerde essays de volgende auteurs expliciet alchimist: Jacob van Maerlant, Harry Mulisch, Karel van de Woestijne en Simon Vestdijk. God zij dank ben ik een enorm goed medium, en ik had onlangs via telepathische weg een vraaggesprek met al deze vele schrijvers. Hier is het eerste, gevoerd met Jacob van Maerlant:
– Eerwaarde, heeft u er bezwaar tegen als ik u een alchimist noem vanwege uw roman Torec?
– Niet in het minst. Het bewijst dat u structuur ziet, compositie. U maakt er een soort raamvertelling van en dat is meer dan Knuttel gezien heeft, of Knuvelder, of onlangs, Bellemans. De meesten geloven dat die arme Lodewijk van Velthem de zaak verpest heeft. Kent u mijn boek Lapidarijs, over de gesteenten niet?
– Helaas, eerwaarde, dat is verloren gegaan. Kent u ’t recept nog voor de Steen?
– Nee, jammer, jammer! Maar tegen de benaming alchimist in verband met de Torec zal ik me niet verzetten. Rekent u mij maar tot categorie twee.
– Meneer Mulisch, mag ik u een alchimist noemen?
– Natuurlijk, u kent Voer voor psychologen toch?
– Ja, maar Peeters…
– Ja goed, ik zal Peeters vragen het te lezen.
– Mooi. U past in categorie een!
– Meneer Van de Woestijne, bent u een alchimist?
– Maar meneer Cornets de Groot, twijfelt u daaraan na mijn Beginselen der chemie en mijn De heilige van het getal? Dan valt er met u verder niet te praten! (dus categorie een)
– Meneer Vestdijk, is uw werk voor alchimistische interpretatie vatbaar?
– Leest u blz. 1021 van Maatstaf 1967 eens over. Wat wilt u toch eigenlijk van mij? Zelf noem ik Achterberg een “hermetist” in mijn essay n.a.v. Spel van de wilde jacht, en in een vroege brief aan mijn vriend Gerrit Achterberg: “In de middeleeuwen zoudt u alchimist geworden zijn” Aan zulke onhebbelijke behoeften heeft u ten onrechte weerstand geboden, meneer!
(stilzwijgend ingedeeld bij categorie twee)
Tot Boeda zelf:
– Geëerde Meester! Als ik een gedicht onder ogen krijg waarin driemaal achter elkaar de kleuren zwart, wit en rood, en steeds in deze volgorde voorkomen, mag ik dan denken aan alchimie, of moet ik, nederige, nee, waardeloze essayist dan rekening houden met Carel Peeters?
Boeda: U weet toch wat mijn grote volgeling Harry Mulisch schrijft? Een boek waar niet meer uitgehaald wordt dan de schrijver zegt, dat er in zit, is beneden de maat, en moet als ondermaatse vis in het water geworpen worden. Evenals vele critici.
Dank heb dank, Verheven Verlichter van de Geest/ Wie staat er, als Gij, zo boven de partijen!
(Ter voorkoming van misverstand: ik heb nooit Lucebert een alchimist genoemd, noch Gorter, maar dat wil niet zeggen, dat hun symboliek zich niet in die richting laat uitbreiden).2


  1. Carel Peeters, Vestdijk en zijn sterrenwichelaar, Het Parool, 15 juli 1967 []
  2. Lees hier het gehele artikel. []

Plaats een reactie