Hercules (S. Vestdijk)

 

Bron: R.A. Cornets de Groot, Vestdijk op de weegschaal, A.W. Sijthoff, Leiden, 1972, p. 53-56.
Oorspronkelijk in: De dokter en het lichte meisje, Amsterdam 1951.
Copyright © 2008 Erven S. Vestdijk, Doorn www.svestdijk.nl

[p. 53]

Op die herfstavond, enkele jaren na mijn artsexamen, zat de lange dikke met twee bijna afgestudeerde collega’s op het spaarzaam verlichte caféterras. Ik kwam aanlopen van de brug, en zij zagen mij niet. Voor hen stonden drie geleegde bierglazen. Zij hadden zich warm gepraat en zouden dadelijk wel opstappen. Toen ik na enige aarzeling doorliep, was het mij te moede alsof er iets veranderd was, alsof er een ommekeer had plaats gehad, die mij nog veel te doen zou geven. Deze verandering voltrok zich binnen in mij, en dat zij mij niet zagen, niet in staat waren mij terug te roepen, was als een bezegeling daarvan.
Vaak lijkt het zo weinig. Men beleeft het op straat, op een regenmiddag; wanneer een druppel iets te hoog en te zilverig terugspat van het asfalt. Daar rijdt een auto, niet eens door een plas, en van de vluchtheuvel springt een dame en holt een zijstraat in, als zag zij over de tramrails de baarlijke duivel aanrollen. Of er verdwijnt een vogel klapwiekend achter een 18e-eeuwse daklijst. En dan ineens is het zo ver. Men is anders. Men wordt opgetild en ergens neergezet. Men voelt zich verlaten, en niet verlaten. Men peinst over niets, of zo goed als niets. Menselijke aangezichten hebben allemaal die nauwelijks beledigende vraag in zich: “Wat doe je daar? 0, ik zie het al, je staat daar; je denkt, dat ze je opgetild hebben, misschien is dat toch niet helemaal juist.” Tot de werkelijkheid teruggebracht, loopt men verder, en men vergeet het weer. Maar die druppel en die vluchtheuvel en die dame en die vogel komen altijd weer terug, in de gedaante die hen past.
Graag stel ik mij voor, dat Hercules zich zo voelde, even voor hij de keuze deed uit het brede en het smalle pad (op de berg Kithairon was dat, toen heette hij nog Herakles). Niet dat ik erg in keuzen geloof en geen volslagen wantrouwen aan de dag leg jegens de filosofische mode van het kiezen, die de populariteit van parlementen vervangen schijnt te hebben. De mens, en zelfs de halfgod, ook al zet men hen tussen melk en pekel, kiezen nooit. Wie zegt: ze zijn vrij om te kiezen, bedoelt daarmee (voor zover hij iets bedoelt): achteraf hebben ze spijt, dat ze geen andere keuze hebben gedaan, want de pekel had misschien haar voordelen, en van de melk krijgen ze misschien verstopping. Dat ze het liefst de kool en de geit hadden gespaard, noemen ze “vrijheid”. Maar het echte kiezen is altijd onvrij, omdat – en dit is nauwkeurig na te gaan –

[p. 54]

De Hercules Farnese (Napels). Zie p. 55.

[p. 55]

men alleen datgene kiest waar men zin in heeft, ook al is het de dood. De vrijheid onthult zich eerst bij de terugblik, en is derhalve een schijnvrijheid, een aangelegenheid van het verleden, een opschepperij: ik zou dat en dat hebben kunnen doen. Ofschoon het weinig met mijn verhaal te maken heeft, moest mij dit even van het gemoed. Van wat ik deed heb ik nooit spijt gehad; altijd heb ik mij overgegeven aan de onberekenbare onvrijheid van het ingegeven besluit, het ongeformuleerde en onformuleerbare godsoordeel over mijzelf.
Revenons à Hercule. Leunend op zijn knots – de meest beroemde afbeeldingen laten ons daaromtrent niet in twijfel – staat hij naar de wulpse vrouw aan zijn linkerzij te gluren. Zij tracht hem te kronen met een bloemkrans. Rechts van hem aanschouwen wij de strenge vrouw. In plaats van een krans heeft zij een wijzende vinger tot haar beschikking. Ook naar háár gluurt de halfgod. Zij bevindt zich aan het begin van het smalle en steile pad, het pad der deugd, dat overigens door dezelfde poedelachtige bosschages heenloopt als het brede, het pad der zonde. Hercules is niet te beklagen; het zoetelijk gebaarde en omlokte hoofd houdt hij wat scheef, als zoog hij op een bonbon; de keuze is niet moeilijk, want zoals gezegd, geen enkele keuze is moeilijk. Zijn spieren lijken op borsten, zijn knots is aan een kant afgerond, als een mythologisch barstoeltje. Maar wat gaat er nu precies in hem om? Niet het overwegen van de keuze, die hem is opgedrongen en waarvan de uitslag bij voorbaat vaststaat. Nee, alleen dat ene niet te omschrijven gevoel, die innerlijke heldere nevel, die zwevende rust en verwachting, die aanstaande moeders kennen vlak voor de geboorte, wanneer zij toevallig eens niet aan het kind denken, en de poeha om het kind, en enkel maar verwonderd zijn om hun eigen aanwezigheid, daar in dat bed, dat huis. Hercules voelt zich wat verward, wat dom en onmondig. Het gaat hem veel te hoog, dat kiezen, dat verwerpen, dat kiezen – in vrijheid. Wat weet een halfgod van vrijheid! Alleen de mensen wanen zich vrij, vandaar dat zij aan een stuk door naar de bliksem gaan, elkaar met het gangbare artikel “vrijheid” overtroevend. Hij peinst, en peinst niet. Frivole gedachten komen bij hem boven. Voor de bestijging van het steile pad – want een kind begrijpt dat het daar van komen zal – zou hij met de wulpse vrouw nog een partijtje willen vrijen, of desnoods met de strenge vrouw erbij, die slechts grondige kenners der Renaissance van elkaar weten te onderscheiden. En dit betekent, dat Hercules geen groot man is, geen voorbeeld is, geen held en geen keuzedoener. Het lijkt nooit wat. Maar toch heeft hij gedaan wat de overlevering der Ouden hem toeschrijft. Toch heeft hij het steile pad beklommen.

[p. 56]

Maar had ik, die mij hier in zijn intieme zaken meng, nu het steile of het brede pad gekozen door die drie op het caféterras te ontvluchten? In zekere zin was het slecht wat ik had gedaan, en ik kom hier op terug. Zijn vrienden, of wie daarvoor doorgaan, moet men nooit negeren, en zeker niet als men niets beters te doen heeft. Daarbij had de lange dikke mij best een half uur kunnen vermaken met zijn cynische en snijdende opmerkingen. Zal ik iets over de lange dikke vertellen? Hij was eerder breedgebouwd dan dik. Hij was jurist en had altijd dat feestelijke lachje der bevoorrechten, en in de 18e eeuw, toen alle vogels wegvlogen over driehoekige frontons, zou hij het tot regent hebben gebracht, zonder geboorte, hetgeen een sterke constatering is. Zoals het mannelijke in de man berust op het uitscheiden van vrouwelijke hormonen, zo zette zijn zelfvertrouwen zich gedeeltelijk om in hulpvaardigheid, vooral in de grote dingen, zodat zijn hulp, aangezien er alleen kleine dingen bestaan, volkomen nutteloos was en soms gevaarlijk. Maar hoe prettig was het om bijgestaan of geadviseerd te worden door iemand met zulke heldere, feestelijke ogen, en in die ogen altijd dat brede overzicht, als over zoetjes schuifelende menigten. Bang was hij niet, goedhartig evenmin; voor beide eigenschappen was hij te veel veldheer, te veel organisator. Mij behandelde hij als gelijke, een enkele maar als meerdere.
En nu had ik hem, vrijwel zonder aanleiding, aan zijn lot overgelaten, daar op dat caféterras, waar hij aan twee imbecielen van jonge juristen zijn redenaarstalenten zat te verspillen. De dorre bladeren dwarrelden over de grote, vierkante stenen, en al dwarrelend bedreigden zij de lange dikke, zij waren de laatste staart van de studententijd, het einde der jeugd. In mensen als de lange dikke moet de student zo lang mogelijk levend blijven… Zo ziet men hoe onvrij mijn keuze was: ik had er onmiddellijk spijt van, verkeerde derhalve in de mening dat de keuze vrij was geweest, en maakte mij druk over de lange dikke. Niet lang, trouwens. Want nu komt mijn eigenlijke verhaal, en om dit goed te kunnen doen moet ik mij enkele hoofdstukken lang verdiepen in een verleden nog verder teruggelegen dan het verleden waarin ik zogenaamd mijn vrijheid had kunnen bewijzen door de zogenaamde lange dikke om de hals te vliegen in plaats van hem te laten stikken. *

* De dokter en het lichte meisje, Amsterdam 1951, De Bezige Bij.

Vragen bij “Hercules”

55. “Altijd heb ik mij overgegeven aan…” Vergelijk die tirade met de karakteristiek die Vestdijk geeft van Emily Dickinson en zeg daar iets van.

56. Laat zien dat de ik-zegger zich op een keerpunt bevindt van zijn leven. (Deze vraag is ook te beantwoorden met een toepasselijk citaat uit Historische contingentie!).

57. Vergelijk met elkaar:
1. Hercules, staande voor het smalle en het brede pad.
2. De lange dikke, die een jurist is.
De vraag luidt nu: welke betekenis had de lange dikke voor de hoofdfiguur tot nu toe – welke betekenis zal Hercules in de nabije toekomst voor hem krijgen?

58. Zoek de zin op die begint met “Van wat ik deed heb ik nooit spijt gehad” en vergelijk dat met de zin: “Ik had er onmiddellijk spijt van…” Waarom voelt Schiltkamp zich schuldig, en tegenover wie?

 

Plaats een reactie