Hoofdstuk XIX

 

Bron: Tropische jaren, Uitgeverij De Prom, Baarn 1986, p. 118-120.

[p. 118]

Onder de brandend hete zon laadden we de koffer en het in grauw papier verpakte tapijt in de wagen van Mr. Edip. Hij reed ons naar de luchthaven en hielp de bagage langs de douane.
‘Terug met het vliegende tapijt,’ zei hij. ‘Het zal in Amsterdam wel weer regenen.’
We hadden ruim de tijd voor een frisdrank in de hal: koffie hadden ze niet.
‘We zullen je af en toe wel een pak koffie toesturen,’ zei Narda.
‘0, graag,’ zei hij, terwijl hij uit zijn jaszak een paar visitekaartjes viste. ‘Als je soms iemand weet die met vakantie hierheen komt, vertel hem dan van deze betrouwbare gids – al heb ik er weinig vertrouwen in.’
‘Waarom zou je ons niet vertrouwen?’ vroeg ik.
‘O, ik bedoel jullie niet, maar de situatie hier.’
Hij vouwde zijn krant open en toonde ons de foto van een opgeblazen huis.
‘Vroeger viel de politie wel eens een café binnen, om te kijken of er iemand bezig was met subversieve lectuur. ‘Slik je gedachten maar snel in,’ zeiden ze dan en dan keken ze toe hoe hun slachtoffer zijn krantje kokhalzend naar binnen werkte. Dat fatsoen is verdwenen. Tegenwoordig neemt een Grijze Wolf een kijkje en als het café hem niet bevalt, blaast hij het op. Kijk,’ zei hij. ‘Vier doden, vijf gewonden. Na zo’n bericht kijken de militairen wat opgewekter. Het montert ze op, kijk maar.’ Hij wees op een paar soldaten, en werkelijk, wat waren die vrolijk en uitgelaten.
‘Volgende zomer is het bekeken,’ zei hij. Ik zweeg. Narda bekeek de foto.
‘Je laat me achter in een bezet Batavia,’ zei hij. ‘Kom, maak je verhaal eens af. Ik ben benieuwd hoe het daar afliep.’
Hoe het afliep, wist ik niet.

[p. 119]

‘Van Batavia weet ik niet veel meer dan ik je al verteld heb,’ antwoordde ik. ‘We verhuisden aan het eind van de oorlog naar Bandoeng. Batavia werd snel ongezellig in die tijd. Er was opeens zo’n agressie. Dreigementen op klaarlichte dag, beroving, discriminerende kletskoek.’
‘Van Soekarno konden jullie natuurlijk allemaal de pot op,’ veronderstelde hij.
‘Weet je, de Indonesiërs hadden in die dagen helemaal niet zoveel meer met die man op. Hij was ook voor de meesten van hen de gedoodverfde knecht van Japan.
Japan – dat was in de ogen van peloppors en pemoeda’s de vijand die bestreden moest worden. Soekarno wist dat hij dan zijn onafhankelijkheidsstrijd wel vergeten kon. Maar zij wilden hem dwingen. Ze lichtten hem van zijn bed en ontvoerden hem, en wisten ten slotte ook niet veel meer te doen dan hem maar weer vrij te laten – zonder opstand tegen de Jap.
Was hun leider minder radicaal dan die al te vurige peloppors?
Hij was een evenwichtskunstenaar, die heel precies rekening hield met Japan en met zijn eigen medewerkers, die – anders dan hij – hoopten op een Japanse nederlaag, een geallieerde overwinning. Hij zat in de tang. Maar niemand kon om hem heen, Japanners niet, en Indonesiërs niet. En niet omdat hij macht had, maar omdat iedereen even machteloos was als hij. Net zo machteloos als jullie Ecevit,’ zei ik, juist toen de intercom ons naar het vliegtuig riep.

Afscheid, hoe neem je afscheid? Hoe deed je dat toen, van Julie, haar zusjes, haar moeder, van de Labrots? Van Tjoh, en Boeléh? – 0, Julie, wat zal ik je mooie stem missen, dag meisjes, dag Bea, Boeléh. tot ziens. Denk nog eens aan me, ik zal je niet vergeten, ook jou niet, Tjoh…

Meneer Mohr trof ik niet thuis. Maar uit zijn slaapkamer riep iemand zachtjes en vragend: ‘Hans?’
Wie zou Hans zijn, dacht ik en ik liep de kamer binnen. En daar lag, tot mijn verrassing, languit op bed, en buitengewoon lui, de verloren gewaande Edward!’
‘Edward,’ schreeuwde ik.

[p. 120]

Hij raakte onmiddellijk in paniek: met wilde gebaren legde hij me het zwijgen op.
‘Stil maar,’ fluisterde ik. ‘Ik zal je niet verraden. We gaan naar Bandoeng verhuizen, wist je dat? Wat handig om je hier te verschuilen. Bij een Duitser zoeken ze je natuurlijk niet… Hé, het beste. Weet Julie dat je hier zit?’
‘Nee, nee, en ze moet het ook niet weten, begrijp je dat? Ik besta gewoon niet meer.’
‘Ik zwijg,’ zei ik. ‘Ik ga. Groet Mohr van me als je wilt. Is dat Hans?’
‘Ja, ja. Ga weg, ga alsjeblieft weg!’

Ik stak mijn hand uit.
‘Bedankt voor het gidsen en voor de vriendschap,’ zei ik.
‘Schrijf me uit Holland. Hoe de ontvangst toen was voor jou. Daar kan ik over meepraten,’ zei hij.
‘Het zou goed voor je gezondheid zijn, als je ons daar eens kwam opzoeken,’ zei Narda.
Hij lachte.
‘Voor je het weet, sta ik voor je deur.’

Plaats een reactie