Voor-/nawerk

 

Bron: Striptease, Nijgh & Van Ditmar, ‘s-Gravenhage, 1980.

[Tekst frontispice]

Levenslang verlangt Adam naar Eva, maar langer dan een leven, bij wijze van spreken, verlangt hij naar Lilith. Zij is de schoonheid zelf. Haar verschijning gaat gepaard met verbrijzelend geweld. Maar… wij kunnen geen schoonheid gebruiken, de fatsoensrakkers in ons werpen ons in de gemeenschap terug.

[Achterflap]

Lilith komt in de literatuur voor onder namen, die soms in de medeklinkers aan haar herinneren: Lolita, Liesje in Luiletterland. Bezongen door dichters, visueel uitgebeeld in de film, is zij in wezen alles eerder dan een natuurprodukt: een schepping van de kultuur van mannen, kinderlijk, zonder individualiteit, een “ding” waaraan de minnaar zich verwerkelijkt, omdat zij zijn genie inspireert.

Cornets de Groot zegt zelf:
Mijn boek Striptease is geen roman, geen essay, geen autobiografie, dagboek of egodocument. Van jongsaf aan gaf ik me in een “werkschrift” rekenschap van de zaken die ik met een zekere bewustheid ondernam. Zo had ik als kind een werkschrift “schaken” en een voor de “verzorging van pluimvee”.
Een werkschrift bij het tekenen en schilderen en één bij mijn lectuur. Striptease is zgn. zo’n werkschrift bij het essayeren.

Cornets de Groot heeft al vele essaybundels op zijn naam staan. In een kritiek op Intieme optiek stond o.m.: “Voor wie van literatuur houdt is de optiek van Cornets de Groot even boeiend”. Deze zinsnede geldt zeker voor zijn nieuwe bundel.

Nijgh & Van Ditmar
ISBN 90 236 5423 4

[pagina 5]

Voorwoord

Ergens, en op een zekere tijd, duikt er een Lilith op: een vrouw die Gods vrouw is, en niet alleen de zijne, maar vooral ook deze, die Adam zich veroverde, ver vóor de schepping van Eva. Levenslang verlangt Adam naar Eva, maar langer dan een leven, bij wijze van spreken, verlangt hij naar Lilith.
Lilith komt in de literatuur voor onder namen, die soms in de medeklinkers aan haar herinneren: Lolita, Liesje in Luiletterland. Bezongen door dichters, verwezenlijkt in de film, is zij in wezen alles eerder dan een natuurprodukt: een schepping van de kultuur van mannen, – kinderlijk, zonder individualiteit, een ‘ding’ waaraan de minnaar zich verwerkelijkt, omdat zij zijn genie inspireert.
Haar rol wordt niet zozeer door allerlei uitzonderlijke persoonlijke kwaliteiten bepaald, als wel door Adams droom, een jongensdroom. Zij is de projectie van zijn vrouwelijke component. Waar zij verschijnt, breekt zijn persoonlijkheid. En zij verschijnt in onze dagen bij voorkeur als striptiseuse in een nachtclub, aangezien exhibitionisme een aangelegenheid is van vrouwen in het algemeen, en van deze vrouw in het bijzonder. Zij is, als ze optreedt, geenszins alleen. Haar kunst roept de man op, en zij speelt mede zijn rol: zij ontbloot zich daar, waar hij haar met de ogen ontkleedt. Striptease is de stylering van een alledaagse gebeurtenis; het is die stylering, die beantwoordt aan het verlangen binnen te dringen in een wereld die niet van deze wereld is. Wij hebben het hier over een kunst die een paar grenzen bruskeert: de ‘redelijke’, de ‘natuurlijke’, de ‘alledaagse’. Haar narcisme, haar auto-erotiek, en zelfs haar preutse gebaar, dat zijn de fascinerende middelen in dit spel voor de esthetisch gevoelige man, in wie zich tijdgelijk met de striptease een proces voltrekt dat er parallel mee loopt. De eindfase levert met het naakte meisje het naakte ik van de voyeur op.
Sinds H. C. Poot zijn zang aan de zuster van de zon wijdde, zijn er een paar dichters geweest, zelfs in het calvinistische Nederland, die aan zulke dubbelprocessen hun aandacht hebben geschonken. Slauerhoff natuurlijk in de eerste plaats: (Ochtend, Arcadia, Chinese dans, Japanse danseres; ik sla er een hoop nog over), Achterberg vervolgens (Rok, – maar natuurlijk kan ik hier de hele bundel Zestien noemen). Van de prozaschrijvers noemde ik Campert al (Tjeempie); maar Hermans moet niet verzwegen worden (Hundertwasser).
Lilith is de schoonheid zelf. Haar verschijning gaat gepaard met verbrijzelend geweld: wij kunnen geen schoonheid gebruiken. De sociale grenzen, ons verstand, de fatsoensrakkers in ons, werpen ons in de gemeenschap terug; de roddel legt beslag op Salomé, en medelijden gaat naar Johannes de Doper uit. Zo gaat dat. Tenzij men een Herodes is (of een Take natuurlijk), die gelaten het dierlijk niveau aanvaardt, waarboven men zich niet verheven hóeft te voelen.

Deze ontboezeming moest me even van het hart, voor ik terzake kom. Mijn boek, Striptease, is geen roman, geen essay, geen autobiografie, dagboek, of egodocument, de vele data ten spijt.
Van jongsaf aan, en zonder Maria Montessori, gaf ik me in een ‘werkschrift’ rekenschap van de zaken die ik met een zekere bewustheid ondernam. Zo had ik als kind een werkschrift ‘schaken’ en een voor de ‘verzorging van pluimvee’; een werkschrift bij het tekenen en schilderen dat ik meende te moeten beoefenen en één bij mijn lectuur.
Striptease is zgn. zó’n werkschrift bij het essayeren. Maar het is fictie. Het berust op zuiver toeval als personen en toestanden in dit geschrift gelijkenis vertonen met eventuele ‘doubles’ in de werkelijkheid: die doubles ken ik niet. Ik ben zelfs de ‘ikzegger’ niet in dit ‘verslag’.

Leiden, februari 1977

[ongenummerde pagina (p. 7)]

Wij lijden van den Rijm al dat het Schip in Zee
Van vloed en ebbe lijdt: wij leggen ‘t op de ree,
De ree van Reden, aen; en ‘t schijnt, de volle zeilen,
En ‘t schijnt, de ruyme schoot en weten van geen feilen;
Het Roer ligt midden-boorts, de vlagge wijst voor uyt,
De Naelde wijckt noch wraeckt, en alle gissing sluyt,
En all ‘t besteck gaet vast: voor-wind maeckt rechte streken,
Maer, Stierman, waer is ‘t Schip ten einde van sess weken?
Voor St. Helena? jae, soo ‘t God en water will,
Soo niet, aen St. Thomé, of mog’lick in Brasil.
Dat doet de blinde kracht van ongemerckte Stroomen.
Soo gaet het in ‘t beleid van Rijmers en haer’ droomen

(CONSTANTIJN HUYGENS)

> 18/1
<

Plaats een reactie