22/3

 

Bron: Striptease, Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, ‘s-Gravenhage, 1980, p. 64-69.
Over: S. Vestdijk, ‘Het veer’, in: S. Vestdijk, Verzamelde verhalen, Amsterdam, 1976, p. 35-48.
Bewerking van ‘Vestdijks novelle “Het veer” en de astrologie’, in: Med. -Bl. Vestdijkkring, mei 1972.

[p. 64]

‘Heusch niet alleen in De kellner en de levenden heeft Vestdijk zijn psychologie geheel en al uit de astrologie geput’.*
(H.S.E. Burgers)

Vannacht, op astrologisch nieuwjaar, opnieuw bij Grootstende aan huis, de grote wichelaar. Dat is natuurlijk meer dan voor een redelijk gesprek nodig is, en daar hebben we dan ook helemaal geen behoefte aan. Ik vraag hem me inzicht te verschaffen in de horoscoop van Vestdijk. Want ergens, maar ik weet niet meer waar, en heb geen zin het te verzinnen, spreekt Vestdijk van zijn ‘verpeste Venus’. Wat ik praktisch zeker weet, is dat ik hier de aangehaalde woorden letterlijk citeer.
In ijltempo teken ik het op, wat Grootstende vertelt:
In Vestdijks horoscoop is Venus bedorven door Saturnus, die er bovenop zit: een lelijk scorpiaans conjunct, nota bene, een bevroren element, bevorderlijk voor contactstoornissen, en dus voor zijn individualisme. Geremde erotiek; opgeven van geluk; sceptisch, pessimistisch, afzijdig.
Mars in het derde huis: hardnekkige, nooit aflatende studie.
Neptunus in het zesde huis, dat trouwens sterk bezet is: sterke fantasie. Verdiept zich in het verleden, wat wijst op aanleg voor het historische. Steenbok in het tiende huis: langzaam naar boven klauteren.
De maan in Scorpio: dat maakt sarcastisch. Belangstelling voor het magische en occulte. Kan zijn emoties gemakkelijk verborgen houden.
Zijn ascendant is Stier, een Venusteken. Daaruit blijkt: hij wil iets bereiken, iets zijn.

Aan de hand van het zeer bruikbare en aan te bevelen Astrologie van Hans de Hoog-Castell werk ik thuis de gegevens verder uit. Daar staat over de stand van Venus en Saturnus in Scorpio: Venus in Scorpio: sterke seksuele gerichtheid. Bezitsdrang. Asociaal.
Saturnus in Scorpio: geremd en teruggetrokken. Sombere levensvisie. Argwanend en trouw aan arbeid waarvan de resultaten direct vrucht afwerpen.

*Uit een brief van 9-II-’65 aan schrijver dezes.

[p. 65]

Van belang lijkt dat Vestdijks Saturnus (angst, remming) zijn Venus (zoeken naar contact) frustreert. Er ontstaan tegenstrijdigheden: geremde erotiek, opgeven van geluk. Van belang lijkt ook die afzijdigheid, waar Grootstende het over had, dat sarcasme en die zin voor het historische – want ik ga het hebben over Het veer.
In Vestdijk op de weegschaal (Sijthoff, ’72)1 liet ik zien, dat het gedrag van de zwerver bestaat uit dat switchen tussen Gods vrije natuur en de gemeenschap die hem bedreigt, maar waar hij toch niet buiten kan: de horizontale spanning ‘individualisme-collectivisme’ of ‘eenzaamheid-gemeenschap’. Er is onevenwichtigheid, humeurigheid, verregaande besluiteloosheid af te leiden uit dit gedrag, indien al niet door de zwerver zelf, dan toch door wie hem meemaken. Maar dat is Libra, of, nauwkeuriger, de zon in Libra. En dit Librakenmerk vindt de nodige versterking in die scorpiaanse Saturnus, die trouw aan arbeid, die onmiddellijk vrucht afwerpt, en die daarom veel lijkt op ontrouw (nl. als het werk geen resultaat hebben zou). Saturnus hier is immers óók: opgeven van geluk, d.i. – in Het veer – het opgeven van de utopische natuur wanneer het te stil, en het opgeven van de samenleving met anderen, wanneer het te verdacht wordt. Zou het niet kunnen dat Het veer vooral een ‘horoscoop in woorden’ is, geprojecteerd op de dodendans? Dit laatste dan om bijzondere redenen, verrassende zelfs. Dus let goed op – al doen we niets ernstigs in dit spel met mogelijkheden.

‘Ik ben groot en stoer van stuk’, zegt de zwerver, ‘en geloof in God noch gebod. Ook niet aan de duivel. Dit laatste, verenigd met bepaalde uiterlijke kenmerken (en een voorval tijdens mijn geboorte, waarover ik liever zwijg) hebben mij wel eens doen veronderstellen, dat ik zelf de duivel ben. Die andere veronderstelling is mij voorlopig nog te ‘kras’.
Nu weer Hans de Hoog-Castell, die vertelt dat Saturnus, ‘dikwijls voorgesteld als Satan – bij Judas hoort’. Het verhaal, na 1348 verteld, speelt zich voor, maar vooral in dat jaar af: in het jaar dat de plaatsen die de ikzegger bezoekt door de pest worden bedreigd, dat in het algemeen de communicatie tussen de mensen verstoord is, en in het bijzonder de mogelijkheden daartoe voor de zwerver letterlijk worden verpest: ook zijn Venus is door zijn Saturnus verpest, om Vestdijk nog maar es aan te halen. Vandaar dan ook die projectie, op de dodendans: de historische tijd (1348) geeft er aanleiding toe; de associatie Dood/Satan/Saturnus eveneens. Dat hij – de zwerver – die ‘andere veronderstelling’ van God te zijn nl. voorlopig nog te kras vindt, is een uit deze associaties voortvloeiende vorm van bescheidenheid. Ten slotte is dit verhaal toch eerder een ars

[p. 66]

vivendi dan een ars moriendi, – dat blijkt al uit het feit dat deze volgeling van Saturnus de ontmoeting met een slachtoffer van de pest jarenlang weet te overleven. Zijn overpeinzingen op het stuk van Duivel en God spannen de vertikale dimensie, en hoewel hij in dit opzicht niet steeds van standpunt verwisselt, wordt hier toch ook een midden bereikt: het midden tussen Duivel en God is een mens, in dit geval déze mens: de zwerver wil hoe dan ook iets zijn: Stier als ascendant.
Stiermensen kunnen een geheim jarenlang bewaren: ‘Ik moet erkennen dat ik vaak een bijgelovige vrees opwek in mijn omgeving. Ook hierover geef ik geen bijzonderheden (): ik wil geen wapens in handen spelen van mijn vijanden’.
Maar iets verzwijgen is ook Mercurius in Libra. Je moet het er in willen zien, – en met wat fantasie, d.i. met wat er in de tekst staat na het citaat kan dat ook best. Wat hier verzwegen wordt, is dat de verfijnde, amoureuze instelling tot anderen, de toenadering (zaken waar Venus over heerst) door tegenwerking van Saturnus tot niets leidt.
De zwerver spreekt van een ‘voorbeschiktheid’ en van het ’toeval’ dat ‘wellicht bedwongen kan worden’, – hoe dit te duiden?
Eerst een andere vraag: Waarom die titel Het veer?
Een veer is een verbinding tussen twee oevers – zoals een brug. En de glyfe voor Libra is een brug, ‘een hoogst betrouwbare brug, een verbinding tussen het “ik” en de ander’, zegt H. S. E. Burgers. En: ‘Libra (7e huis) is halverwege de cirkelgang van de twaalf, “in het midden van de weg van ons leven” ‘.
De zon staat in Vestdijks horoscoop in Libra, zoals gezegd. De zwerver heeft misschien diezelfde zon in dat zelfde teken: als hij bij de oversteekplaats komt, is het een bleke oktoberdag (Libra: 22 sept. – 23 okt.): ‘Ik maakte mijn laatste bocht; enkele lage huizen, vissersnetten, grote roeiboten op het land getrokken, drogende zeilen, duidden aan waar ik wezen moest. De zon was als een witte schijf zichtbaar; heel ver weg stonden bergketens onder een onzeker licht (cursivering aangebracht). Maar waar blijft de aanwijzing dat deze zon werkelijk in Libra staat? Oktober heeft 31 dagen…
‘De hoofdweg boog zich geleidelijk tot naast de rivier, terwijl deze, alsof zij die weg, zonder kans op goed gevolg overigens, ontvluchten wilde, zich bijna tot een meer verbreedde. Verderop, belaagd door een beginnend bergland, versmalde zij vrij plotseling, het verval steeg. Op het breedste punt bevond zich een veer’. Wanneer je van deze beschrijving een plattegrond zou maken, zou het resultaat van die inspanning de glyfe van Libra tonen.

[p. 67]

Toch is er nóg een ‘zon’. De zwerver komt met een aantal andere reizigers in de boot; zij zijn zijn planeten, kijk maar:

de zwerver – zon
de boer – Jupiter
de koopman – Mercurius
de monnik – Uranus
de jongeman – Mars
diens vrouw (zwanger = in schijngestalte) – maan
de dode verstekeling – Saturnus
de schipper – Neptunus
het meisje dat níet meereist – Venus
In kleine orde weerspiegelt deze gemeenschap de grote: zoals de mikrokosmos de afbeelding is van de makrokosmos.

‘Neptunus in het zesde huis, dat trouwens sterk bezet is’, zei Grootstende. Is het dan een buitenissigheid Neptunus op te laten treden als veerman van een schuitje vol? Het zesde huis: het huis van je beroep: zwerven ‘is’ schrijven: bijna een gemeenplaats.
Ik kom terug op Vestdijks Venus, waar Saturnus bovenop zit: ‘Als ik een vrouw bemin (en daaraan is geen gebrek; in tijden van besmetting geeft ieder zich meer dan ooit aan de dienst van Venus over, en diegene heeft de meeste kansen, die met het boze op goede voet staat en dit, zoals ik, laat merken in zijn uiterlijk)… ‘ En voorts: ‘…mijn machtige beschermer achter of voor mij, niet geheel ongelijk aan die overigens zo zacht stralende planeet, waarvan ik de naam reeds noemde, welke zich beurtelings voor of na de zon, als morgen- of avondster met het grote licht verbroedert’.
Men kan hier veel uit halen: Saturnus, verbroederd met het duister en de dood; Venus, verbroederd met het licht en het leven; en – in Vestdijks horoscoop: Saturnus verbroederd met Venus, waarmee de gecursiveerde zinsnede verklaard is. Het is duidelijk dat dit ‘schema’ dienst doet als het lotsontwerp van een prototype; de zwerver is een ‘dubbelganger’ van de auteur. Nee, de zwerver is geen duivel, geen God, maar een mens met een noodlot, en éen die dat noodlot liefheeft (de voorbeschiktheid, het toeval).

Laat ik nog terug keren naar dat sarcasme, die afzijdigheid, zo kenmerkend voor Vestdijks horoscoop. Eén citaat voor beide:
‘Zeker staat mijn houding, wat baatzucht betreft, achter bij al wat ik zo bij de lieve medemens opgemerkt heb’.

[p. 68]

Ten slotte: wat is de strekking van deze novelle?
De zwerver vindt de dode en springt aan wal; hij jaagt zijn planeten voor zich uit; het meisje en de schipper distancieerden zich al eerder van hem. Symboliseert deze dodendans dat de ikzegger zijn geloof in de astrologie opzegt?
In ieder geval symboliseert het een wending van het ene af (de verstoktheid van het ik) naar het andere toe (het nieuwe ik, het Zelf). Ga maar na: 1. de zwerver, aan deze kant van de rivier, die alleen maar schepsel is, achtervolgd door zijn lieve medemens; 2. de zwerver in de boot, die tegenover de anderen, tegenover de geestelijke vooral, zijn persoonlijkheid bevestigt, en 3. die, aan de overkant gekomen, zich ontpopt als een autonoom individu.
Deze driedeling is kenmerkend voor de astrologische fasen in de menselijke ontwikkeling: schepsel, Ik, schepper van een eigen wereld (het Zelf). De driedeling is ook in vrijwel alle proza van Vestdijk (voor zover het verhalend is) aanwijsbaar. In Het veer duidt deze opbouw vooral ook aan, dat de zwerver, Vestdijks ‘double’, iets bereiken wil: de werking van Steenbok in het tiende huis.

Toen ik De open ruimte schreef, wist ik niet dat Het veer o.a. opgevat kon worden als een in woorden gebrachte horoscoop van de auteur. Maar dat het een beslissende novelle was, besefte ik toch wel. Uit De open ruimte vis ik een zelfcitaat, enigszins aangepast aan mijn behoefte aan een ‘stelling’:
‘De novelle Het veer is exemplarisch voor de wijze waarop Vestdijk de oorlog doorkwam. Ver voor de oorlog wist de visioenaire Vestdijk hoe het mystisch-introspectieve type handelen zou, wanneer de omstandigheden zich tegen hem zouden keren’.
Dat is geen ‘literaire’ kritiek, maar die weg brengt me dichter bij de geest van waaruit geschreven werd en bij het daaruit voortspruitende vormgevoel (wat wel iets literairs is).
Ook in de tijd dat ik De artistieke opbouw van Vestdijks romans* schreef, wist ik niet dat die opbouw overeen kwam met een die zo kenmerkend is voor de drie astrologische fasen, al begreep ik ook toen wel, dat die opbouw beslissend was voor Vestdijks verhalend proza.

Bepaalde ideeën stonden me, toen ik die hier genoemde opstellen schreef, niet helder voor ogen. Maar wat je niet helder ziet, druk je uit in een persoonlijk symbool. Natuurlijk kun je later, bij meer inzicht, aan dat

*zie pag. 129-136.

[p. 69]

symbool een steeds universeler betekenis afdwingen, – een betekenis die – ons niet bewust – al in het eerste optreden van dat symbool stak.
Mijn stelling uit De open ruimte houdt de betekenis van Het veer als lotsontwerp in. Maar dit zo stellig uit te spreken als me nu mogelijk, nee: noodzakelijk lijkt, kón toen niet. Een lotsontwerp, een horoscoop in woorden: het is meer dan een hypothese; het is óf een feit, óf paranoia, Sinngebung des Sinnlosen. Maar als ik de denkbeweging tijdens het bezig zijn met deze stof na ga, moet ik als objectief waarnemer van mezelf vaststellen, dat ik nergens fantaseer.
Hoe minder de realiteit een onwaarschijnlijk lijkende ’theorie’ tegenspreekt, hoe meer die theorie, die symboliek, de waarde krijgt van een bruikbaar program. Maar dan kan het ook niet anders of die symboliek wordt wezenlijk functioneel wanneer de werkelijkheid (hier: de tekst) de theorie toelaat of zelfs bevestigt.

Mijn ‘stelling’ spreekt over Vestdijk als over iemand in een (te verwachten) werkelijkheid (de a.s. oorlog). Ik vind schrijven over jezelf in de werkelijkheid dan ook geen misleiding van de lezer. Wie kan zich een lezer voorstellen, die uit het oog verliezen zou, dat hij bezig is met een bundel bedrukt papier? De zwerver vereenzelvigen zou met Vestdijk, in plaats van een double in hem te zien; Piet Paaltjens verwisselen zou met François Haverschmidt? Wie deed ik dan een lol, als ik zeggen zou, dat schrijven niets met de realiteit van doen heeft? Een lezer? Mezelf? Ik deed alleen het idee een lol; en daarom vergeet ik het ook niet, dat de werkelijkheid mijn onbedreven pen bestuurt – tegen beter weten in.

 


  1. Vestdijk op de weegschaal. []
> 28/3
< 22/2

Plaats een reactie