10/4

 

Bron: Striptease, Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, ‘s-Gravenhage, 1980, p. 80-81.
Over: Lucebert.

[p. 80]

Laten we de mythe van Narcissus es opblazen tot die van de gevallen engel.
Aan de uiterste grenzen van het Rijk des Lichts, daar waar de zwaartekracht Gods het geringst is en de aantrekkingskracht van de materie zich al doet gelden, bevindt zich de engel: een beetje eigenwijs, een tikkeltje onwetend, niet al te best geïnformeerd over het bestel waarin hij leeft. Zo, gelijk Narcissus in het water schouwde kijkt onze engel in die blinkende
materie, over de schoonheid waarvan Vondel ons bericht in de aanhef van zijn Lucifer. En evenals Narcissus verliefd werd op hij wist niet wie daar in die spiegel, werd onze engel verliefd op die hemelse afglans die hij niet kende, maar die schuil ging in zijn eigen wezen. Is niet van die hoogte uit bekeken, de stof voor de geest die er zich in verdiept als een spiegelend water, dat de geest het beeld terug geef dat hij uitstraalt?

Ik tracht op poëtische wijze 
dat wil zeggen
eenvouds verlichte waters
de ruimte van het volledig leven
tot uitdrukking te brengen

: water, dat de hemel weerspiegelt en hemel en aarde tot éen diepte maakt! Onze engel laat het Rijk des Lichts op het spiegelbeeld waarvan hij zich verslingerde, achter zich en dompelt zich in de stof – niet anders dan Narcissus het deed, toen die zich voorover boog om zíjn spiegelbeeld met een kus te begroeten.

Wanneer we ons bezig houden met de poëzie van Lucebert, vermoedt de psycholoog in ons opstandige gevoelens tegen de vaderfiguur, de Vorst des Lichts, èn een streven om zich met de moeder, moeder Aarde, te verenigen: een ‘blow-up’ van het Oedipus-complex en een radikalisering ervan: de bevestiging van het aardse, het ‘volle’, houdt de ontkenning van het hemelse, het ‘ledige’ in. Het lichaam is alles, de geest niets. Hoe dieper de engel afdaalt, des te lichamelijker wordt zijn taal, en zijn taal wordt pas werkelijk lichamelijk, wanneer hij afdaalt tot in het ingewand der aarde,

[p. 81]

wanneer dus de engel tot Orphuis metamorfoseert.

Orphuis speelt een belangrijke rol in het werk van Lucebert, niet alleen in zijn gedichten, ook in zijn beeldend werk. In zijn poëzie komt hij op onverwachte plaatsen voor (evenals Lilith; zie voor de Lilith-verschijningen in zijn poëzie mijn boek Met de gnostische lamp, Bzztôh, 1979). Eén voorbeeld: in Elegie (Van de afgrond en de luchtmens) lezen we:

altijd één gedachte één bedoelen had mijn geest:
nog eens en dan voorgoed een nymph te kweken van een furie ofwel
te ontlokken een zuivere schim aan een vervuilde schepping

Wie spreekt hier? De engel? Orphuis? Beiden, want er is geen verschil tussen de een en de ander: Orphuis is deze luchtmens, de ontkerstende, de marxistische engel: de zoon die zich aan vaderlijke straf onttrekken wil en moeder (Aarde) tracht te zuiveren.

 

> 14/4
< 2/4

Plaats een reactie