Peter Holvoet-Hanssen, Navagio

 

Over: Peter Holvoet-Hanssen, Navagio, Prometheus, Amsterdam 2008.
Bron: Awater, najaar 2008, jaargang 7, nr. 3, p. 40-41.

Omslag van Peter Holvoet-Hanssen, 'Navagio'

Er zijn dichters die putten uit hun verbinding met het hogere: lyrici, orakeldichters, sprekers in tongen, glossolalisten. En er zijn er die zich op het lagere oriënteren: postmodernen, geëngageerden, citatenrijgers, flarfisten.
En er is Peter Holvoet-Hanssen.
Bij hem niet het hogere of het lagere, maar het hoogste in het laagste: de diepte van de zee, ofwel de ‘dieperik’, ons aller eindbestemming. Orakeltaal verbindt zich er moeiteloos met engagement, het oude met het nieuwe, het verre met het dichtbije. Het een vloeit in het ander over, want zo vertrouwd met het water en met de zee als hij is er geen. Woorden die op de sirenenkust te pletter slaan – allicht die van Slauerhoff – en terug de zee in zijn gedreven worden door hem ‘gejut’ en tot ‘wrakhoutgedichten’ omgevormd: een vorm van flarf, waarbij het copyright op de bron is verlopen, dan wel eenvoudig door zijn kaperschip is buitgemaakt.

De vraag naar de bron van deze poëzie, of naar het samenbindende beginsel, is dan ook niet erg zinvol. Want al zou die te traceren zijn, de samenhang berust niet op de herkomst van de samenstellende delen, maar, uiteraard, op de manier waarop ze in de gedichten functioneren. Holvoet-Hanssen schrijft geen gemakkelijke poëzie, maar je doet haar geen recht door de plaats van de woorden in een systeem van verwijzingen te zoeken, om ze vervolgens te reduceren tot iets waar ze zich juist van hebben verlost. Hij is geen handelsreiziger in fetisjen, hij heeft geen boodschap, hij ‘denkt niet maar peinst’ en maakt koppelingen, veelheden, stromingen en ‘van doornen een roos’, zoals hij in een lang interview in de Poëziekrant (2008/1) zegt. Want dat de bron van alle leven lijden is, dát wil hij wel erkennen: ‘bikkelhard zag ik de sleep van gruwelleed’. Maar overigens houdt hij er een Spinozistisch wereldbeeld op na: ‘De zee is niet goed of slecht. Zij geeft leven, neemt leven’.

In Navagio, zijn vijfde bundel, navigeert Holvoet-Hanssen door de ruimte, maar ook door de tijd. ‘Er is geen vroeger of later wrakhoutkind stap in de tijd’, zegt hij Heraclitiaans. In zijn poëzie kan alles op elke plek en op elk moment bij elkaar komen; er is geen boven of onder, en ‘west wordt oost’, zoals hij in een ouder gedicht eens zei. Dat is aan de vorm van zijn gedichten wel te zien, want die geeft hij in alle soorten en maten, maar het gaat er minder om hoe hij het zegt, dan om wat hij zegt. Hij is subject, of kanaal, of stem van een spreken dat zich niet laat weerstaan, omdat het vanuit de eeuwigheid contact zoekt met het enkelvoudige en bijzondere, en dus ook met deze tijd. ‘In 1630 vroom en fiks de deught berappend/ breekt door mijn ogen, ook mijn pen naar adem happend’, zegt hij, om enkele regels later over te gaan op meubelparadijzen en e-mails. Een in facsimile afgedrukte brief uit 1865 blijkt op een typmachine te zijn getikt. En ook de dood van zijn moeder maakt nog aanspraak op leven:

… woorden die verschijnen kunnen
’n vonk van mogelijkheden zijn mijn kind o dat het mag
regenen laat het toch regenen en regenen ruis
regenruis of kletteren of tokkelen tok tegen
ruiten op de daken want geen traan kan ik nog laten
want ik ben dood mijn zoon ik beleef enkel nog de dood
maar in mijn dood leef ik in je voort zoals dat meisje
aan de Andere Kant uit een coma maar verlamd

Met deze bundel sluit Peter Holvoet-Hanssen een exploratiereis van twintig jaar af. ‘Na de storm op het einde van Spinalonga’ (zijn vorige, met de driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap bekroonde bundel) ‘gaat het de stilte van de dieperik in’, zegt hij in voornoemd interview. Ongetwijfeld zijn de vrijheid en levenslust waarvan zijn poëzie blijk geeft te danken aan zijn onvoorwaardelijke omarming van het leven: hij staat immers met de feiten van dat leven, dat wil zeggen met ziekte, dood en pijn op goede voet, en gaat niet graag voor anker, – wel, eventueel, naar die ‘dieperik’. ‘Zalig, zalig is de nacht’, zingt hij, en wie zijn poëzie leest, weet dat het weer ‘tijd is om eens goed dood te gaan’. Ik ben dat van harte met hem eens, maar het wil ook wel eens bedrukken. Er hangt, zoals een motto voorin de bundel toegeeft, een zwaard van Damocles boven deze ‘mystic shit’, en soms voel je de barensweeën waarmee ze tot stand zijn gekomen. Als dit de afsluiting is van een lange reis, dan ben ik benieuwd naar zijn poëzie wanneer hij op een dag, zoals een andere dichter eens zong: ‘van de anemonen/ van de zee de monen zingende [is] bovengekomen.

Plaats een reactie