Facebook en de open ruimte

Deze website, het valt niet te ontkennen, kwijnt de laatste tijd wat weg. Veel van de vrije tijd die overschiet – en daar moet deze plek het toch van hebben – gaat tegenwoordig naar Facebook. Ik vind dat verder geen probleem, ik amuseer me daar, kom er leuke mensen tegen, en heb in het algemeen de indruk dat wat we vroeger ‘het internet’ noemden, nu ‘Facebook’ is geworden – min of meer zoals Windows ooit als een soort shell over het MS-DOS besturingssysteem werd gelegd.
Natuurlijk wordt er volop geblogd, maar reacties op berichten worden voornamelijk onder de link op Facebook gegeven. Men brengt de berichten naar zijn vrienden via een van de ‘sociable’-knoppen. E-mail is een ouderwetse applicatie geworden: een bericht via Facebook is zoveel gemakkelijker en sneller, zeker nu daar recentelijk het onderscheid tussen chat en een afzonderlijk bericht vrijwel is weggevallen. Zelfs mijn feedreader raadpleeg ik niet meer, nu ik met de makers van de meeste feeds waarop ik geabonneerd was bevriend ben, en ik ook die via Facebook tegenkom.

James Ensor, 'De intrige'
Facebook? (James Ensor, 'De intrige', 1890).

Facebook dus als portal – wordt daardoor nu mijn ruimte online verkleind? Ik geloof het niet. Het is vooral een kwestie van ontwerp en organisatie: alles verschijnt onder één aspect. Dat zou je nivellering kunnen noemen, eenheidsworst. Maar zo hebben we ons toch ook jarenlang twee televisienetten laten aanleunen? En men voelde zich toch thuis bij de zuil van zijn keuze? Nu heeft iedereen zijn eigen zuil, en al valt er op dat ‘eigen’ wel wat af te dingen, het valt niet te ontkennen dat iedereen een andere, eigen Facebook-pagina bekijkt.
Maar het grote verschil met de situatie hiervoor dunkt mij dat het op Facebook veel vanzelfsprekender (‘intuïtiever’ heet dat in marketingtaal) is om te reageren: overal staat een reactieveld, ongeveer zoals er in Las Vegas overal een fruitautomaat staat. Dat is niet alleen maar positief, want zo raakt men eraan gewend om zijn genoegen (‘vind ik leuk’), maar vooral ook zijn ongenoegen te uiten. En daar wordt graag naar geluisterd, door reclamebureaus en door politici. Met terugwerkende kracht krijg je meer en meer begrip voor Luceberts zwijgzame gedicht, dat de dichter tot wanhoop drijft:

spreek van wat niet spreken doet
van vlees je volmaakt gesloten geest

Hadden mensen maar zo’n karakter.
Tegelijk is het voor mij als schrijver nauwelijks meer voorstelbaar om in mijn eentje aan het werk te zijn. Ik roep niet langer iets in een holle ruimte, zoals voorheen op weblogs, maar richt me nu tot ‘vrienden’, en hoewel een kind begrijpt dat dat allemaal erg betrekkelijk is, beschik ik daar toch over een min of meer eigen publiek, een vriendenclub van gelijkgestemden zoals Ter Braak en Du Perron die voor zich zagen.
Ik geloof voor wat de literatuur betreft niet langer in een Badiouiaans ‘evenement’, een terugtrekking in een werkkamer om er jaren later met een Boek triomferend uit te voorschijn te treden. De wisselwerking tussen lezer en tekst is daar veel te snel voor geworden. Sterker, lezers en schrijvers werken meer en meer samen aan dezelfde tekst, waardoor die een om zo te zeggen een kubistisch karakter krijgt. Het ‘ezel mijn bewoner’ van Bert Schierbeek – het idee dat een schrijver uiteenlopende figuren en karakters in zich verenigt en met elkaar verzoent – geldt niet alleen maar voor de persoonlijkheid van de schrijver, maar nu ook voor die van de tekst.

—o0o—

Anderhalve week geleden, op 6 maart, mijn vaders 20e sterfdag, ben ik begonnen aan een nieuw literair genre, dat voeling houdt met al deze overwegingen.
Zoals men weet publiceer ik sinds 1999 op De open ruimte het werk van mijn vader, Rudy Cornets de Groot. Na 12 jaar is nu vrijwel het volledige werk gedigitaliseerd. Dat wil zeggen: vijftien afzonderlijke boeken, verspreide (ongebundelde) essays en kritieken, nagelaten werk, brieven, dagboeken, beeld- en geluidmateriaal, secondair (subs. tertiair) werk, interviews, en allerlei werk uit de periferie, van provopublicaties tot artikelen voor de schoolkrant. In totaal zo’n anderhalf miljoen woorden, (1.686.275 om precies te zijn).

Rectozijde omslag 'De open ruimte'Versozijde omslag 'De open ruimte'

Daardoor is nu een ideale omgeving ontstaan voor een in afleveringen te verschijnen biografie. Men stelle zich de verrukkingen van zo’n blogbiografie – een term die hiermee in première gaat – voor:

  • Wanneer er verwezen wordt naar een artikel, bij voorbeeld het ongebundelde Bikini, dan hoeft de lezer bij zijn bibliotheek geen aanvraag meer te doen voor het tijdschrift Randstad, nr. 5 (lente 1963), waarin dat artikel verscheen. Elk hoofdstuk, artikel, brief, beeldbestand, pagina, regel of voetnoot waar naar wordt verwezen, kan direct, onverkort en zonder wachttijd worden geopend door eenvoudig op de verwijzing te klikken. De biografie is niet langer alleen principieel, maar ook functioneel ingebed in een relevante omgeving.
  • Biograaf en lezer nemen niet na elkaar en dus afzonderlijk deel aan het werk, maar in onderlinge wisselwerking. De lezer kan op elk hoofdstuk reageren zoals hij dat gewend is te doen op weblogs; de biograaf hoeft geen 5, 10 of 15 jaar te wachten op een reactie op wat hij schreef. Daarmee legt de biograaf zijn 19e eeuwse status van genie af. Hij staat niet langer alleen aan het begin van zijn tekst, maar samen met de bezoeker van de biografie-locatie ook aan het eind ervan. Voor het eerst is zijn tekst daadwerkelijk voor verbetering vatbaar.
  • De biografie is geen monument, standbeeld of apotheose, maar speelt zich in de tijd af, omdat ze zich al schrijvend ontwikkelt. Ze is, zoals ook Cornets de Groots bundel Intieme optiek, een ‘work in progress’, een openbare ‘workshop’ waarvan het verhaal niet alleen maar voor de geschiedenis van belang is, maar ook voor de jaren waarin het zich ontwikkelt, aangezien de actualiteit niet wordt buitengesloten: de biografie maakt zelf deel uit van die actualiteit. Aan het eind ontstaat alsnog een verhaal dat zich duurzaam uitspreekt over de gebiografeerde – maar pas ná confrontatie met de tegenwoordige tijd en met contemporaine lezers. Opnieuw is de biografie niet het exclusieve product van een in isolement opererende biograaf, maar ingebed in een tijd, een plaats en een gemeenschap.
  • Doordat hoofdstukken ook als feeds aan andere blogs en aan sociale netwerksites worden doorgegeven, is de biografie in een ruimte waar het gros van de online activiteit wordt gemeld en weergegeven in een relevante omgeving verzekerd van permanente aandacht.
  • Tegen de tijd dat de biografie voltooid is, zullen digitale publicaties aanzienlijk in aantal zijn toegenomen. Omdat de voorgenomen biografie op een e-reader niet alleen maar als een roman, d.w.z. lineair kan worden gelezen, maar door de op koppelingen gebaseerde structuur ook geïntegreerd in het gedigitaliseerde verzamelde werk, zal de biografie ook in het komende tijdperk een innovatieve publicatie blijken te zijn, die zowel van de functionaliteit op het internet als op e-readers, tablet-pc’s, smartphones en andere platforms optimaal zal kunnen profiteren.
  • Deze manier van ‘lezen’ – misschien is het beter om te spreken van tekstbenadering – is niet zomaar een toepassing van moderne technieken omdat die nu toevallig beschikbaar zijn. Juist in het geval van het werk van Cornets de Groot is dit een bijzonder toepasselijke methode. Wie aan de titels van zijn boeken denkt – ik noem De open ruimte, Labirinteek, De zevensprong, Striptease, Ladders in de leegte – herkent in die titels telkens een beeld van de digitale ruimte en van de beweging van het denken dat daarin plaatsvindt. Men zou kunnen zeggen dat dit werk in deze digitale omgeving pas de context krijgt die het altijd al toekwam, maar die de tijd waarin het verscheen nog niet kon bieden. (Multatuli had daar ook al last van trouwens).

Het mag duidelijk zijn: er staat daar iets bijzonders te gebeuren. Iets zonder precedent. Wie er vanaf het begin bij wil zijn abonneert zich nu: ga naar de website en klik in de linkerkolom onder ‘Abonneren’ op een van de links. Tot daar en dan!

Schrijven voor het web (2)

Kenmerkend voor literatuur op het internet:

1) de aanklikbaarheid van teksten
2) de aansprakelijkheid van teksten
3) de actualiteit van teksten

@1: Hyperlinks richten de leesbeweging. Het gevoelige woord. De muil. De afgrond. Voeren meestal weg van de tekst. Stijltip: spaarzaam gebruiken en met target=”_blank”.

@2: Tekst staat open voor reacties. Is geen zelfgenoegzaam en voldongen feit, maar ‘ontstaat aan de wereld’ (Tonnus Oosterhoff).

@3: Paradox: tekst is definitief, onveranderlijk en altijd oproepbaar (dus aandachtig en bereid, ethisch) maar niet lapidair, dwingend, heilig of eeuwig. Je moet erbij zijn. Blogdiscussies van vorige maand zijn nu niet meer interessant. Het schrijven en het lezen speelt zich af in een open ruimte maar in een begrensde tijd. 

e-Bibliofilie

sitestat

Het klinkt wellicht ongeloofwaardig, maar toen ik 15 jaar geleden voor het eerst van Adobe Acrobat en pdf-documenten hoorde, stelde ik me er als vanzelf al een apparaat bij voor dat voor het lezen van dat soort “e-teksten” ontworpen zou zijn. Daar bleek helemaal geen sprake van te zijn, en daar heb ik me altijd over verwonderd: ik zou althans niet weten wat de ontwikkeling van dat apparaat technisch gesproken zo lang heeft opgehouden als je de opeenvolgende generaties van allerhande gadgets nagaat: ’t is toch maar een zonwerend schermpje met een paar knoppen, een tot een paar basisfuncties uitgeklede minilaptop, of vergis ik me?
Ook vroeg ik me af wat toch de toegevoegde waarde van pdf ten opzichte van html mocht zijn. Het leek alsof pdf vooral tegemoet kwam aan de wens om van een digitale tekst ook een papieren versie te maken: een ‘definitieve’ versie, iets ‘waar je wat mee kan’, een formaat waarin het vochtig voortvluchtige lichaam van het woord in een stabiele grafische context gevangen kon worden. Veilig waren ze daardoor wel natuurlijk, die pdf’s, maar vooruitstrevend bepaald niet.

Nu is dat apparaat er dan wel, en lijkt het alsnog de revolutie te ontketenen die zich destijds al had kunnen voltrekken, tegelijk met de ontwikkelingen in de film- en muziekbranche. In zijn column voor Neder-L schreef Marc van Oostendorp onlangs: “U gaat binnen nu en drie, vier jaar ook een e-boek kopen en dan gaan de meesten van u ook voor de bijl. (…) Over tien, vijftien jaar gaan we al onze boeken wegdoen, behalve de hele mooie. U gelooft mij niet, u denkt dat ik overdrijf. Mensen willen boeken in de kast hebben staan, want dat staat zo gezellig. Ze willen een boek kunnen ruiken, zegt u, en het papier horen ritselen. Dat mag allemaal zo zijn – maar er zijn ook mensen die boeken willen lezen. Dat is nu al in sommige opzichten prettiger vanaf een e-boeklezer dan uit een stapel papier. Het duurt niet meer dan een paar jaar en dan gaan al onze leesboeken dezelfde richting op als onze langspeelplaten en de Winkler Prins.”

Dat zijn onheilspellende woorden – niet voor lezers natuurlijk, maar voor de boekenbranche. Hoewel – niet voor de hele boekenbranche. Zeker, drukkers en binders, papierleveranciers en het Centraal Boekhuis hebben het nakijken. Maar voor uitgevers is er een wereld te winnen. En niet alleen omdat ze deze partijen niet meer hoeven te betalen.

Er wordt vaak gewaarschuwd, ook in het filmpje hierboven, dat de boekenbranche niet dezelfde fouten moet maken als de muziekindustrie. Dat klinkt wat gemakkelijk, want muziek is wat anders dan taal, en ook wat anders dan beeld. Het oor is een weerloos orgaan: het kan zich niet of nauwelijks voor klanken afsluiten, en omgekeerd kunnen klanken zich niet verbergen voor wie ernaar wil luisteren. Daarnaast is muziek, als georganiseerd geluid, een stroom die vrijwel niet door een idee of een beeld kan worden samengevat. Het kan zich alleen bij ononderbroken doorgifte aan het gevoel en het verstand meedelen. Waar een enkel plaatje uit een film al voldoende is voor een algemene indruk van die film, daar is een halve of hele seconde ‘muziek’ te weinig om te kunnen vaststellen of het überhaupt muziek is waar je naar luistert.

Dat betekent dat de muzikale structuur niet kan worden opgesplitst, uitgebreid of door elkaar worden gegooid: het geeft zelf immers al vorm aan de tijd. En dat betekent dat de muziekindustrie geen andere keus heeft gehad dan om haar producten integraal aanbieden; er kon nooit iets worden achterhouden, en wat eraan werd toegevoegd – beelden, videoclips – bleef gebonden aan de manier waarop geluid is gestructureerd, dwz aan een organisatievorm die continuïteit vooronderstelt, en die desintegreert zodra die stroom wordt onderbroken.

Hoe anders is de situatie in de filmindustrie. Dankzij een nieuw hulpmiddel voor het onvolmaakte oog zijn, ondanks alle downloadsites en de te verwachten dvd, miljoenen mensen inmiddels naar de 3D-film Avatar geweest. Sterker nog, de filmstudio’s hebben dankzij die vinding ook weer hun oude zelfbewustzijn hervonden, zo las ik gisteren in een bericht op de NOS-site:

“De Nederlandse bioscopen weigeren de nieuwe Disneyfilm Alice in Wonderland te vertonen. Ook in de rest van Europa en de VS wordt de film geboycot. De 3D- film zou begin maart wereldwijd gaan draaien. De bioscopen protesteren met hun actie tegen het besluit van Disney om de film al drie maanden later uit te brengen op dvd. Met de dvd-branche was afgesproken dat tussen het begin van de vertoning in de bioscoop en de dvd-verkoop ten minste vier maanden zouden zitten. Disney weigert te buigen, omdat het denkt dat mensen de 3D-film toch wel in de bioscoop willen zien.”

Wat stellen dvd’s (en BluRay-schijven) daar tegenwoordig tegenover? Niet veel meer, nu het medium massaal is geaccepteerd: van de mogelijkheden die het formaat biedt, m.n. het heen en weer schakelen tussen gesynchroniseerde onderdelen, blijft alleen de ondertiteling nog over, en daarnaast de bladerfunctie. Ik heb nog een oude dvd van Taxi driver liggen, waarmee je heen en weer kunt schakelen tussen scènes en de bijbehorende plaats in het script van de film, waarmee je de film dus vanuit verschillende invalshoeken kunt benaderen en er zelfs een hele studie van kunt maken als je dat wilt – maar dat soort toepassingen zie je nauwelijks meer. En alles waarvan de “special” of “collector’s editions” tegenwoordig worden voorzien – het bekende rijtje “deleted scenes”, “making of”, de trailer, een doorgaans weinig boeiende portrettengalerij en eventueel nog een “documentaire” – hadden we destijds ook op onze videobanden al gehad kunnen hebben.

Toch – hoe mooi zou het niet zijn om op een e-reader een boek te kunnen lezen en de tekst te kunnen vergelijken met eerdere manuscriptversies, zoals dat onlangs door het Huygensinstituut met Van Deyssels Menschen en Bergen is gedaan? Of om een stukje van de film te laten zien waar Frits van Egters in De avonden naar kijkt? De tekst van Nooit meer slapen aan Google Maps of Google Earth te koppelen? De muziek te laten horen waar Nol in De koperen tuin zo zijn hoofd door verliest? Luceberts eigen voordracht bij zijn gedichten, al dan niet in karaokevorm? Allicht is dat het waar Thomas Vaessens het laatst op De Amsterdamse lezing over had: de noodzaak om ons literatuurbegrip uit te breiden, niet omdat literaire middelen in deze tijd niet langer toereikend zouden zijn, maar juist “krachtig genoeg zijn om mediawissels te doorstaan”.
En dan zwijg ik nog over wat er allemaal te bedenken valt bij kook- en tuinierboeken, reisgidsen, woordenboeken, kinderboeken, studie-, kunst-, filosofie- en geschiedenisboeken. En vanzelfsprekend staat in het mobiele web 2.0 tijdperk niets een koppeling naar andere bronnen in de weg, want waarom zouden uitgerekend die apparaten buiten het netwerk worden gehouden waarin tegenwoordig nagenoeg het hele sociale bestaan zich afspeelt?

gemberwortel

Het zijn niet in de laatste plaats deze overwegingen geweest die me er destijds toe brachten om De open ruimte in het leven te roepen. De status van de daar bijeengebrachte teksten is anders dan die ze destijds op papier hadden. De ruimte is er veel opener dan die van de bundel De open ruimte ooit kon zijn. Dat boekje was een object met een commerciële, en later nostalgische waarde, dat men op grond van onderwerp, alfabet of andere formele indeling in de boekenkast kon klemmen. In een virtuele ruimte, veel opener dan de schrijver destijds (1966) kon vermoeden, is de verwevenheid met andere teksten veel groter, doordat andere websites er naar verwijzen, en zoekmachines de teksten op meer gegevens indexeren dan alleen die beginletter of dat onderwerp. Verschillende toepassingen: tekst, beeld, geluid, pop-ups, een menu, een zoekfunctie, een gehyperlinkte bibliografie, een eveneens gehyperlinkte auteursindex, en hyperlinks die intern essay aan essay koppelen zorgen voor een rhizomatische ervaring, waarbij ieder punt verbonden is met ieder ander punt: een verbonden zijn van alles met alles. De open ruimte als e-book: waarom niet?

Ten slotte: de beveiliging. Natuurlijk, dat is een probleem. Wat te doen tegen de peer-to-peer-netwerken? Niets, helaas. Maar we hebben het hier over het woord – niet over beeld of geluid.  De elitemarkt die door uitgevers wordt bediend is een andere dan die van film- en muziekconsumenten. Boekenliefhebbers worden van nature aangetrokken door het aura dat het boek, ondanks zijn massaverspreiding, altijd is blijven omgeven: de fetisjisering van het woord om zo te zeggen, waar uitgevers zich vanaf het begin van de boekdrukkunst op hebben toegelegd. Die behoefte wordt straks bevredigd door het gevoel de onvervreemdbare status van het woord, die bizarre illusie, te bevestigen door te betalen voor een “authentieke”, “erkende” versie.

Bibliofiele boeken worden er straks misschien niet meer gemaakt, maar bibliofielen zullen er altijd zijn. Op naar de e-bibliofilie dan maar!