Schrijven als eindpunt

 

Over: Geert Buelens, Thuis, Ambo, Amsterdam 2014.
Bron: Awater, najaar 2014, jaargang 13, nr. 3, p. 30-31.

 
Omslag van bundel

 

Vestdijk, zo’n zeventig jaar geleden, zei dat poëzie gekenmerkt wordt door zowel een neiging tot isolatie als tot concentratie. Iedereen die er even over nadenkt zal hem daarin bijvallen, maar toch kun je daar al een hele poos niet meer mee aankomen. Poëzie moet in de wereld worden verankerd. Gebeurt dat niet, dan is ze verdacht: hermetisch, in zichzelf gekeerd, nutteloos, het niet waard gesubsidieerd te worden.

Die inbedding kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zo beleef ik vaak veel plezier aan hoe Tonnus Oosterhoff, toch een adept van Hermes Trismegistos, allerlei verwijzingen naar de huis-, tuin- en keukenwereld om zich heen in zijn werk opneemt: ‘de groenten van Hak’ bv. Deze dichter laat zich door de eeuwigheid niet gek maken, maar voorziet zijn werk vrijwillig van een houdbaarheidsdatum: over een jaar of 20, 30 weet niemand meer precies waar hij het over heeft – maar tot die tijd zijn we op dat soort momenten in zijn poëzie thuis als op weinig andere plekken in de literatuur.

Een andere manier om contact te houden met de wereld buiten het gedicht is door niet thuis te blijven maar juist op reis te gaan. Iemand als Dirk van Bastelaere doet dat graag: Reis door het lichaam, Hartswedervaren, Diep in Amerika, enz. Alleen al door het noemen van exotische locaties of het bezigen van vreemde talen activeert hij de fantasie, terwijl toch de ‘wereldse inbedding van de poëzie’ (de ondertitel van Wwwhhhooossshhh)  het speerpunt van zijn programma werd. Maar als er iemand is die het vreemde is toegedaan en eigenlijk alles liever wil dan thuis zijn, dan is hij het.

In zijn nieuwe bundel Thuis, de derde na een pauze van negen jaar, heeft Geert Buelens (1971) het onderwerp van de titel als thema voor zijn bundel gekozen. Anders dan bij de genoemde twee strategieën biedt hij het idee ’thuis’ dus niet aan de ervaring aan maar aan het begripsvermogen, door het als object centraal te stellen en het van allerlei kanten te benaderen.

Dat is een opvallend verschil met zijn eerste bundel Het is (2002), waarin het object in de titel althans ongenoemd bleef – al kreeg die daarvan natuurlijk toch het volle gewicht te dragen. De behoefte aan verankering bleek verder uit de titel van zijn tweede bundel Verzeker u (2005). Tegelijk sprak uit die titel al de nodige ironie, wat misschien een onvermijdelijk effect is van een beschouwingswijze die het object van aandacht stil legt en op afstand plaatst:

Even alle dingen op een rij
een inventaris in 3D
als het ware
als het zenit
van overzicht en orde

Verschillende registers worden in deze regels bespeeld: de eerste en derde regel zijn clichés, de tweede lijkt een marketingtekst, de vierde en vijfde komen misschien uit het manifest van een politieke beweging – ik weet het niet precies, maar duidelijk is dat de taal hier in pasklare vormen de taak krijgt om de lezer in alle facetten van diens ervaring aan te spreken. Dat laatste deed Buelens ook al in die eerste, objectloze en zo veelbelovende bundel, met taal waar geen touw aan vast te knopen was maar waardoor je wel aan het werk werd gezet.

Het verschil is dat de lezer toen van hot naar her werd gestuurd, terwijl hij nu ’thuis’, d.i. bij zichzelf, in een stoel wordt gezet en van alles op zich afgestuurd krijgt, zij het in een vorm die van populisme nauwelijks meer te onderscheiden is. Al in de openingsregels klinkt het: ‘Wij zijn samen onderweg/ (…) Beter worden we er niet van/ al schept het misschien een band’. Citaat en cliché, onder het regime van een ironie die aan een vorig, postmodern genoemd tijdperk herinnert. Drie gedichten verder: ‘Nieuwegein wacht op niemand/ – hangjongeren, ADHD-bejaarden, bedompte cultuurdragers/ – een gat voor wie het gevuld wil hebben’.

Denk niet dat Buelens zijn poëzie hier openstelt voor alle mogelijke discoursen. Het experimenteren heeft hij, naar het zich laat aanzien, achter de rug. Hij wil zich vooral tegenover zijn object positioneren en een punt maken: over asielzoekers, ruimtelijke ordening en wat er uit de krant verder nog onder zijn thema te scharen valt.

alsof het ontstond om opgeschreven
te worden

schrijft hij in het voorlaatste gedicht, opgedragen aan David Foster Wallace. Zo werkt het naar mijn mening niet: de dingen ontstaan uit het schrijven.

 

Geert Buelens
Thuis
Ambo, 2014
61 blz., €17,95
ISBN 978 90 263 2470 7

 

2 gedachten over “Schrijven als eindpunt”

  1. Interessant stuk, Rutger, al heb ik die bundel toch anders gelezen, zag er veel meer problematisering en ambiguïteit in dan herhaling van issues.

    Een detail: de regels die je aan het eind citeert worden vooraf gegaan door twee andere regels – de volledige zin is ‘niet alles/is/alsof het ontstond om opgeschreven/te worden’.

    (Je kunt dat misschien – of, ik heb vandaag zin om dat te – lezen als een repliek op Mallarmé’s idee dat de wereld bestaat om in een boek te eindigen – een overigens op zijn manier zeer huiselijk dichter, die ook nog een jaar lang een of ander damesmodeblad volgeschreven heeft – zelfs die teksten zijn in zijn verzamelde werk bij de Pléiade te vinden, dat zijn waarlijk mensen naar mijn hart!)

    Beantwoorden
  2. Bedankt voor je reactie hier, Samuel!

    Je hebt natuurlijk volkomen gelijk met die toevoeging, temeer omdat die toch teruggrijpt naar Buelens’ algemene gevoeligheid voor objecten en predicaten. Als we de hele passage erbij pakken:

    niet alles is een taalspel
    want alles is
    maar niet alles is groen

    niet alles
    is
    alsof het ontstond om opgeschreven
    te worden

    Net als bij de titel van die eerste bundel Het is speelt het object (lijdend voorwerp) hier geen rol van grote betekenis: niet alles is groen, maar alles is. Hoewel? Ook het predikaat (gezegde, wat van het onderwerp wordt gezegd), lijkt bij nader inzien (‘hè’?) nog teveel, zoals blijkt uit de afbrekingen daaronder, waarin een zekere stelligheid met twijfel en aarzeling samengaat: ‘niet alles’ gaat wel op een regel, en ‘is’ ook, maar niet samen. Technisch toch wel mooi dus, en ook verder wel; het enige wat met enige zekerheid over de wereld gezegd kan worden, is de uitroep ‘hè’…

    Nu staat er geen witregel boven die laatste twee regels, maar voor mij valt daar toch een cesuur. ‘Niet alles… is’, gevolgd door een vergelijking. Mijn bezwaar ertegen ligt misschien voor de hand: poëzie put uit zichzelf, is niet afhankelijk van een wereld buiten het gedicht, en is ook het doel of object van die wereld niet (exit Mallarmé). De relatie is dialectischer. ‘Volmaakte literatuur wordt niet geschreven, maar ontstaat aan de wereld en verandert daarin’, zegt Tonnus Oosterhoff.

    Vergelijk ‘Het is’ eens met de titel ‘Zelf worden’ van Henk van der Waal. Ook daar ontbreekt een object: zelf wát worden? Het verschil is dat ‘worden’ het zonder lijdend voorwerp kan stellen: het gaat immers al van het object uit, en produceert het subject, dat bij Buelens leeg blijft: een hulpconstructie voor een grammaticale machine, die aan beide zijden van het ‘is’ kennistheoretische problemen oplevert die (naar mijn gevoel) afleiden van waar het werkelijk om zou moeten gaan: de wereld en onze deelname daaraan, het moment van opstappen en meerijden om zo te zeggen. Dat zit wel in Van der Waals titel: het zelf worden impliceert een wereld. Hij koppelt het worden niet aan een onbewogen beweger of een lijdend voorwerp, maar springt met zijn titel direct in het diepe. ’Ik vrees dat wij God niet kwijtraken zolang we nog geloven in de grammatica‘, zei Nietzsche…

    Beantwoorden

Plaats een reactie