Décadence vs. natuur – over Herlinda Vekemans, ‘Schrikdraad’

 


 

Bij Uitgeverij Weideblik is een keuze verschenen uit Het eerste gedicht, de meest succesvolle artikelenserie van poëzieweblog De Contrabas, waarin Chrétien Breukers telkens het eerste gedicht uit een bundel leest. Hij bootst daarmee de situatie van de lezer na die onbekend is met de dichter in kwestie en zich aan de hand van het eerste gedicht een indruk wil vormen van een bundel. Poëzierondzendlijst Laurensjansz. Coster plaatst deze week telkens een gedicht uit het boek en op De Contrabas verschijnt ten tweede male de bijbehorende bespreking. Vandaag was dat het gedicht Ariadne’s klacht uit de bundel Schrikdraad van Herlinda Vekemans.

 

Ariadne, verlaten door Theseus - Angelica Kauffman, 1774.
Ariadne, verlaten door Theseus – Angelica Kauffman, 1774.

 

Ariadne’s klacht

I
als bloed in natte sneeuw
verwatert in wit,
als in een vergiftigde rat
darmen in de buikholte doodbloeden
inwendig met ondergronds rot verwant
zo wist ik al
zo doorboorde jij mijn honger
met je vleugelwijde ogen
en woekerde je jezelf
mijn buikvlies in
licht dat sterft
als ieder als elk als ik

II
als water bij water
in oogneerslag verdunt
en sluimer in diepe slaap oplost
striem jij met riemen de zee
zing je tot de gordel van golven
als was ik niet
als was ik van ieder van elk

III
als sintels van verteerd vuur
van smeulend bewegen
hun licht legen
en zich als as aan de wind geven
doof dan ook mijn gedempte stem
elk weten is al ingesneeuwd
alle stiltes al gestelpt
en zachter dan jij is elk wild dier
opgekruld in het nest van elk van hen
had ik veiliger geslapen dan aan
jouw borst

 
Herlinda Vekemans (1961)
uit: Schrikdraad (2011)

—o0o—

Breukers pakt zijn lezing van het gedicht op een aparte manier aan, nl. door het – NB na de woorden ‘Ik ga proberen te lezen wat er volgens mij staat’ – met een ánder gedicht te lezen, van Jos de Haes. Dat kan natuurlijk best, twee gedichten met elkaar vergelijken, maar bij een gedicht dat vanaf de titel al zo zwaar met mythologie beladen is, zou ik liever willen weten wat er zich boven dat systeem van verwijzingen afspeelt. Het is een haast algemene ziekte in de online poëziebeschouwing: de neiging om gedichten vanuit persoonlijke associaties en bibliotheken te lezen. Maar al te graag laat men zich meetrekken in labyrinten van intertekstuele verwijzingen, waarbij het gedicht volgens een bijpassende methode – nl. regel voor regel, alsof het om proza gaat – van commentaar wordt voorzien maar de vorm ervan nagenoeg wordt genegeerd. Men ziet voorbij aan het concrete, voor de hand liggende, om voorbij het object van aandacht de blik op het scherm van de eigen projecties te richten. Het geval van Hüsgen en Amy Winehouse waar ik in de vorige post over berichtte staat allerminst op zichzelf. Men gaat stelselmatig op deze manier om met dichters, kunstenaars en hun werk. En precies dat bepaalt het amateuristische karakter van veel van die online besprekingen. Probeer het eens over het werk te hebben, zou ik willen vragen, en als je in labyrinten afdaalt – soms is er niet aan te ontkomen, zoals in dit geval – zorg dan dat je de draad niet kwijtraakt. In de poëzie is die draad de vorm van het gedicht – niet de encyclopedie van de Versspreker. ‘Elk weten is al ingesneeuwd’, zegt de dichter ook trouwens.

Herlinda Vekemans – in 2006 besprak ik voor Meander haar debuutbundel Versneden – ken ik als een dichter van de décadence. Het is vaak laat bij haar, de zon gaat onder samen met een hele beschaving, krachten sijpelen weg, enz. Dat is in dit gedicht niet anders: bloed verwatert in sneeuw, darmen rotten inwendig weg, licht sterft en er zijn sintels die ‘hun licht legen’ – erg mooi gezegd. En het beeld is daarmee nog niet uitgeput, want de as op die sintels is als sneeuw die aan de wind wordt meegegeven, en met die sneeuw begon het gedicht. Zo krult dus het in drie fasen verdeelde gedicht – I: Theseus dringt het labyrint binnen; II: Theseus vaart weg; III: Ariadne blijft achter op Naxos – zich om naar zichzelf.

Inmiddels leidt dat uiteenvallen van het ene in het vele tot een verlies van zelf, van ik, dat ‘van ieder van elk’ wordt. Ariadne kan zich niet meer als geïntegreerd subject, als ‘vrouw uit één stuk’ om het zo te zeggen, tot haar held verhouden. De krachten die haar hebben verlaten, de décadence als zodanig, dat is Theseus die haar verlaat. Hij gaf haar kracht; pas door hem en voor hem kon ze bestaan. Nu hij haar heeft verlaten blijft er niets van haar over. Dat lijkt een weinig feministisch standpunt, maar het is vooral ook een aanklacht tegen Theseus, die zich tegenover de Minotaurus misschien wel als een held gedroeg, maar niet tegenover haar. Hij wist wel de natuur te bedwingen en een beschaving te vestigen, maar schoot zelf in beschaving tekort.

opgekruld in het nest van elk van hen
had ik veiliger geslapen dan aan
jouw borst

Veiliger was ze geweest in een wilde, onbeschaafde, vitale natuur, in het labyrint van de Minotaurus zelf desnoods, dan in die orde waarin zij als naamdragend subject, als Ariadne tegenover Theseus in een mythische verhouding zou komen te staan. Die heeft alleen maar tot haar onderwerping geleid. De beschaving heeft zo zijn beperkingen, lijkt de dichter te zeggen, die daarmee die décadence aanmerkelijk relativeert. Met alle verwijzingen waarmee Vekemans in haar werk een hele tempel van beschaving en cultuur optrekt, laat ze vooral het voorlopige, breekbare van alle beschaving zien en wat die kan doen met een levend, liefhebbend, verlangend mens. Onwillekeurig gaan de gedachten daarbij uit naar Lacan, de intrede in de symbolische orde, de subjectwording en het verlies aan ‘zelf’ dat daarmee gepaard gaat. Daarmee toont Herlinda Vekemans tenslotte minder een dichter van de décadence te zijn, dan van de nog niet aan regels en codes onderworpen natuur.

 

Omslag 'Schrikdraad'

Herlinda Vekemans, Schrikdraad
Poëziecentrum, Gent, 2011
48 blz., €17,50
ISBN 9789056551247

 

Ecce Amy

Amy Winehouse

 

Lucas Hüsgen over Amy Winehouse: een onverwachte combinatie waar ik benieuwd kennis van nam, maar die geen van beiden heeft kunnen verlossen van de sjablonen en clichés die hen aankleven – Winehouse niet van de christelijk-humanistische oordelen die de fascinatie voor en afwijzing van haar bepalen, en Hüsgen niet van de sociaal-politieke obsessies waaraan hij zijn werk dienstbaar maakt. In een betoog van liefst 6400 woorden op de website van nY (waar je niet kunt reageren) spant hij Winehouse volledig voor het karretje van zijn kritische hang-ups in.

Veelzeggend is de manier waarop hij voorbijgaat aan wat het eerst in het oog springt. In een kritische traditie die zich sinds enige decennia gewend heeft aan wat men noemt het ‘primaat van de betekenaar’ vertelt Hüsgen wel van alles over Anders Breivik, de Londense rellen van 2011 en Belgrado, ‘stad met een roerige recente geschiedenis’, maar slaat hij een hele reeks opzichtige betekenaars eenvoudig over. Met geen woord rept hij over Winehouse’s stem, haar muziek, haar uiterlijk, haar podiumpresentatie. Zijn humanisme boezemt hem alleen belang in voor de mens Amy Winehouse: die van de drank, de relaties, de zelfkant en de ondergang. Het nummer Valerie noemt hij een ‘signature song’ maar waar die signature uit bestaat vertelt hij niet. Daardoor gaat hij voorbij aan de duidelijke boodschap die Winehouse met de video van dat nummer – waarin zij zelf niet optreedt en haar stem door vijf actrices wordt gebracht – afgaf, nl.: het gaat om mijn stem, niet om mij; vergeet ‘mij’, ik ben er niet, je zult nooit de vinger op me kunnen leggen – een strategie die doet denken aan die van kunstenares Tracey Emin.

Liever vergelijkt Hüsgen Winehouse met grote bluesdiva’s maar kan dan niet begrijpen dat ze ‘Fuck her’ uitroept wanneer Billie Holiday ter sprake komt, alsof ze zich van haar zou distantiëren. Het tegendeel is natuurlijk het geval. Billie Holiday kan niet anders dan een groot voorbeeld voor Winehouse zijn geweest – niet omdat ze zich aan drank en drugs overgaf, maar gewoon, omdat ze zo fantastisch zong. Alleen: wie zelf aspiraties heeft kan onder de druk van zo’n fenomenaal voorbeeld gemakkelijk bezwijken en het bijltje erbij neergooien. Dát is, op zijn minst, een van de achtergronden van die uitspraak.

Hüsgen had dat kunnen inzien als hij zich in Winehouse had verplaatst, maar zijn perspectief is dat van de fan, de buitenstaander die toekijkt, het allemaal niet begrijpt en zich hoofdschuddend afvraagt hoe het toch mogelijk is dat zo’n talent, enz. Dat perspectief bepaalt ook zijn humanisme. Zo drukt hij herhaaldelijk zijn spijt uit dat Winehouse bij gebrek aan eigen materiaal nummers moest coveren. Waar is nu Billie Holiday, vraag je je bij die passages af, wiens eigen composities op de vingers van één hand zijn te tellen. Alsof coveren, je meester maken van andermans compositie, niet juist een ultieme daad van zelfbevestiging is. Maar Hüsgens humanisme verlangt dat Amy als romantisch genie ‘zelf’ haar liederen wrocht zodat ze achter haar presentatie naar voren treedt en hij de hand op haar kan leggen.

In tegenspraak hiermee, maar wel als gevolg van zijn gebrek aan inlevingsvermogen, interpreteert Hüsgen Winehouse’s alcoholisme als een afgeleide, een effect van de van overheidswege opgelegde dwang om gezond te leven, die weer wordt ingegeven door financieel-economische motieven enz. Haar drankzucht mag hier dus géén romantische impuls zijn, maar alleen een gevolg van kwade rechtse machten die ons naar het leven staan. En zo wordt Winehouse, die door Hüsgen toch al nauwelijks wordt gezien of gehoord, voortdurend met politieke klusjes door hem opgeknapt.

Geen moment komt het in hem op dat haar bereidheid om all the way te gaan paradoxalerwijs een uitdrukking is van levensaanvaarding: drinken niet als ‘laatste restje wilde zelfbestemming dat de maatschappij nog te bieden heeft’ – alsof er wat te kiezen zou zijn – maar als aanvaarding van haar lotsbestemming, ook al is die tot het laatste moment ongewis. Veel grootser dus dan het beeld waarmee Hüsgen haar verkleint tot iemand die uit kinderachtig verzet weigert te gehoorzamen.

De uitzonderlijkheid van Amy Winehouse zit hem trouwens niet alleen daarin. Er zijn wel meer mensen die hun kruis dragen zonder er ophef over te maken, zonder fans en zonder blanke mannen die er onderling over strijden. Haar talent zit in de eerste plaats in haar stem, waar Hüsgen geen woord aan wijdt, terwijl hij daar had moeten beginnen. Het is geen mooie stem; ze probeert hem ook niet mooier te maken. Ze zingt zoals ze is, omdat ze niet iemand anders wilde zijn: ook dat is de achtergrond van haar verzuchting over Billie Holiday, die trouwens ook geen mooie stem had. En alleen in dat streven was ze compromisloos: ze wist dat ze het mensonterende niet uit de weg moest gaan om boven zichzelf uit te stijgen. Daarom was ze zo’n dankbaar slachtoffer voor de paparazzi. Wie denkt dat ze zich in die situaties liet gaan kijkt naar haar met de blik van de fan, een omstander à la Hüsgen die zijn hoofd schudt en haar het liefst zou willen redden: niet omdat hij háár wil redden, maar omdat zijn christelijk humanisme hem dat voorschrijft. Daarom is hij ook wie hij is, en is zij wie zíj is: een niet na te volgen voorbeeld, omdat je haar alleen kunt volgen als je, ‘Fuck her’ mompelend, volledig je eigen weg gaat.