Recensies van ‘Poëzie is kinderspel’

 


 

[Geen titel]

Wim Hazeu

NCRV-radio, rubriek ‘Zojuist verschenen’, uitzending 4 juli 1968, 22.25 – 22.30 uur.

De belangrijkste Ned. literaire prijs, de P.C. Hooftprijs is vorige week in alle stilte uitgereikt aan de dichter Lucebert, ééns de zwierige keizer der Vijftigers, zoals een groep dichters zich omstreeks 1950 noemde, nu de rustende dichter, al is hij pas 43 jaar; maar rustend als dichter, als nachtschrijver, om overdag als schilder te kunnen werken.
In 1965 kwam bij de Bezige Bij een prachtige, door Simon Vinkenoog samengestelde bundel Verzamelde Gedichten uit. Ik moet zeggen dat ik, (en ik niet alleen) verwachtte dat in dat jaar de P.C. Hooftprijs naar Lucebert zou gaan, maar Leo Vroman kreeg hem.
In de twee daarop volgende jaren werd hij één keer niet uitgereikt wegens verdeeldheid in de jury en een keer toegekend aan Anton van Duinkerken. Maar nu is dan toch recht geschied aan Lucebert, zonder enige twijfel de meest dynamische taalvirtuoos onder de Vijftigers, maar meer dan dat, zoals de jonge essayist R.A. Cornets de Groot aantoont in zijn uitgebreide inleiding tot een bloemlezing uit het werk van Lucebert, die door uitgeverij Bakker/Daamen in de welbekende Ooievaarpocketserie, onder de titel Poezie is kinderspel zojuist op de markt is gebracht.
Cornets de Groot onderscheidt drie kategorien in de poëzie van Lucebert: hekeldichten, groteske poëzie en liriese poëzie. In deze volgorde heeft hij ook de bloemlezing samengesteld, zodat wij een reeks krijgen van de meer direkte verstaanbaarheid van de hekeldichten naar de indirekte verstaanbaarheid van de liriese poëzie. Lucebert heet een moeilijk dichter te zijn, “we horen hem wel maar wij verstaan hem niet” is een argument dat lezers gebruiken om zijn poëzie niet meer te herlezen, terwijl juist het opnieuw lezen en lezen de onhorige lezer binnen het taalkomplot brengt dat de dichter gesmeed heeft, om alles waarmee hij en wij leven op te lichten. Dichters lichten de tot norm geworden waarheid-van-de-“men” op om de onwaarheid ervan aan te tonen.
“Door Lucebert kon”, schrijft Cornets de Groot in zijn heldere inleiding, gericht tot leken, waartoe hij zeer nadrukkelijk onderwijzers en leraren Nederlands wil rekenen, “voor het eerst in onze taal, wat in de schilderkunst reeds lang verworven was. Dáar toonde Picasso bijvoorbeeld dat het mogelijk was van een mens, dier of ding meerdere aspekten tegelijkertijd te laten zien.” Ook Lucebert legt via de taal de levenskaarten op tafel en schikt ze in een ander verband om te zien hoe onze overlevingskansen zijn.
Cornets de Groot geeft ook een aantal spelregels aan die het de lezer gemakkelijker maken om het “ekstra” dat Lucebert aan de taal, onder meer via zijn spelling, zijn herhalingen, zijn lettermagie, enz. geeft te ontdekken.
Duidelijk wordt uit de inleiding het belang van de letter, de punt, de komma in Luceberts poëzie. Vandaar dat het jammer is dat de bloemlezing nogal wat fouten telt, een feit waaraan na lezing van Cornets de Groots toelichting niet alleen schoolmeesters zich moeten ergeren.
Overigens was dit mijn enige ergernis. Voor het boekje Poëzie is kinderspel, een bloemlezing uit het werk van Lucebert met een inleiding van Cornets de Groot, vraagt uitgever Bert Bakker f. 3,95. Daar kunt u zich geen prozaïsche buil aan vallen.


Lucebert

W.M.R. [Willem M. Roggeman]

Laatste Nieuws, 4 juli 1968.

Van Lucebert, die vorige week de P.C. Hooftprijs, de Nederlandse staatsprijs voor literatuur, heeft ontvangen, verscheen nu een bloemlezing voor schoolgebruik, onder de titel Poëzie is kinderspel en samengesteld door R.A. Cornets de Groot.
Deze bloemlezing brengt een keuze uit het volledige werk van Lucebert, van zijn eerste gedichten als de Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia, dat verscheen in het tijdschrift Reflex tot enkele verzen uit de cyclus Mooi uitzicht en andere kurioziteiten, die werd opgenomen in Gedichten 1948-1963, de laatste bundel van Lucebert, die trouwens zijn verzameld werk bevat.
Sedert 1965 verblijft deze dichter-schilder te San Roque in Spanje. De laatste jaren schreef hij niet meer, maar zijn schildersoeuvre is sedertdien sterk toegenomen.
In deze bloemlezing, die met drie tekeningen van Lucebert is geïllustreerd, komen er bijgevolg ook geen nieuwe gedichten voor.
In zijn inleiding wijst R.A. Cornets de Groot erop dat de poëzie van Lucebert sterk de werkzaamheid van de leerlingen aanwakkert. Hij onderscheidt in deze poëzie drie categorieën: hekeldichten, groteske poëzie en lyrische poëzie. Hij wijst hierbij op het combinatievermogen en het woordonderzoek van de dichter, evenals de keten van associaties die doorheen deze verzen lopen.
Deze bundel bevat tevens een overzicht van de levensloop van Lucebert, gesteund op verklaringen van de dichter tijdens een interview in 1967 opgetekend, evenals een bibliografie, opgesteld door de samensteller.


Luceberts kinderspel

[Auteur onbekend]

Algemeen Dagblad, 30 juli 1968.

De Ooievaarreeks van uitgeverij Bert Bakker/Daamen in Den Haag bevat temidden van de reeds meer dan tweehonderd delen een aantal bloemlezingen uit het werk van onze dichters: Kloos, Verwey, Boutens, Bloem, Nijhoff, Roland Holst en Achterberg. Zij zijn bedoeld als introductie tot het oeuvre van de dichters en, gezien de grote oplagen, hebben zij ook als zodanig hun weg dan ook wel gevonden.
Onder de titel Poëzie is kinderspel verscheen nu een dergelijke keuze van negentig gedichten uit het werk van Lucebert, pseudoniem van Lubertus Zwaanswijk, de Keizer der Vijftigers, de voornaamste vertegenwoordiger van de dichtersgroep der zogenaamde experimentelen.
De keuze werd gemaakt door de uit het onderwijs afkomstige essayist R.A. Cornets de Groot, die het boekje een uitvoerige inleiding en een biografie in jaartallen meegaf. Als titel van de Ooievaarpocket koos de samensteller de titel van het gedicht Poëzie is kinderspel, waarin Lucebert schrijft:

over het krakende ei
dwaalt een hemelse bode
op zoek naar zijn antipode
en dat zijt gij

Dit gedicht, en de andere verzen van Lucebert, verstaan is geen kinderspel, inzoverre men dat woord opvat in de gebruikelijke zin van een gemakkelijk werkje. Integendeel de poëzie van Lucebert is moeilijk verstaanbaar. De dichter zelf heeft dan ook al eens gezegd:

Ik ben de stem die geen stem geeft
aan wat al reeds stem heeft
maar die op een pijnlijk zwijgen
het wonderbeeld van een woord legt
en als het dan van alle angst genezen is
weet wat ik met dit alles heb gezegd
het gedicht is een amulet.

Als Cornets de Groot, die uitdrukkelijk schrijft dat de bloemlezing voor scholieren is bestemd, met Lucebert poëzie kinderspel noemt, bedoelt hij daarmee, dat het lezen en verstaan van gedichten niets te maken heeft met het intelligentieniveau van de lezer. “Er zijn”, zo schrijft hij, “nu eenmaal hoogintelligente stakkers die voor poëzie het doorzetngsvermogen niet hebben, en er zijn zogenaamde dommerds die door dat vermogen zelfs in staat zijn onze grootste kousenkoopman voor zich te doen herleven”.

Cornets de Groot is van mening, dat men scholieren eerder kennis moet laten maken met eigentijdse dichters dan met die uit een lang verleden.
“Laten we gewoon de gedichten le-zen van mensen die we kennen, om van dat werk uit over te stappen naar het vreemde, het onbekende, het verre”.

De bloemlezer wijst de lezer, de leraar en zijn scholieren, de toegang tot de poëzie van Lucebert, die hij indeelt in drie groepen: hekeldichten, groteske poëzie en lyrische poëzie.

Cornets de Groot geeft in zijn inleiding de sleutel tot de gedichten, die daarop volgen. Het verstaan van de gedichten zal de vrucht moeten zijn van de zelfwerkzaamheid van de lezer, die in de ban zal moeten komen van de magie van Luceberts verbluffende woordenspel.
Poëzie als kinderspel vormt niet slechts een voortreffelijke inleiding op Luceberts verzamelde gedichten, zoals die enkele jaren geleden door de Bezige Bij zijn uitgegeven, maar de bloemlezing kan inderdaad dienen voor een avontuurlijk experiment in literatuur-onderwijs, dat eens van de gemakkelijk begaanbare paden durft afwijken.


[Geen titel]

Klaas de Wit

Leeuwarder Courant, 5 oktober 1968.

“Schrijvers als Lucebert zijn niet de naïeve, op goede voet met de natuur verkerende, uit instinkt levende, met alle lagen van het volk verbroederde kinderen die wij even in ze zagen. Ze staan alleen, hebben altijd alleen gestaan, en zullen altijd alleen staan. Maar ze doen zich voor alsof ze naïef en met de natuur nauw verbonden zijn, instinktief te werk gaan, etcetera. Niemand is zo gekompliseerd als wie zich eenvoudig voor moeten doen, terwille van de verstaanbaarheid. Daarom vinden we altijd wel een Reynaert in hun werk, of zijn tragiese parallel: Prometheus. Beide mitologiese helden namen het hogere bij de neus om het lagere aanzien te verschaffen. Reynaert en Prometheus waren iets meer dan eenvoudige dieven, ze waren bevrijders van hun volk. Ze werden betrapt, en in ballingschap gestuurd, maar hun uitwijzing verzoende de mensen met het hogere.”

Aldus R.A. Cornets de Groot aan het eind van de uitvoerige inleiding tot zijn bloemlezing uit het werk van Lucebert, getiteld: Poëzie is kinderspel. Er zijn vele uitgangspunten denkbaar voor de bespreking van een dergelijke selektie uit de poëzie van een eigentijds dichter. In de eerste plaats verdient dit boekje de aandacht, omdat het bestemd is voor scholieren. Eigentijdse poëzie op school – de bloemlezer zegt er enige behartenswaardige dingen over, al betwijfel ik of zijn bewering, dat “velen van mening zijn” dat dit niet kan (of gaat), wel klopt. Ik moet in elk geval de eerste leraar nederlands nog tegenkomen, die er zo’n redenering op nahoudt. Maar goed – eigentijdse poëzie op school dus, en dan liefst zo ruim en effektief mogelijk. Wat dat betreft kan men het met Cornets de Groot eens zijn, dat “uitsluitend Lucebert” zinvoller is dan twee of drie gedichtjes van deze en gene. Van de groep Experimentelen is hij zeker de veelzijdigste, en in zijn funktie als “Keizer” ook origineelste. Verder valt er aan zijn poëzie – alle “kinderspel” ten spijt – een hele hoop uit te leggen. Of zulks al dan niet een waarmerk van echte poëzie is, zullen we hier verder terzijde laten, maar voor de man voor de klas is het altijd prettig als er het een en ander te “verklaren” valt. De inleiding biedt voor dit doel een goed ingerichte uitvalsbasis, al ben ik wel bang dat de pret voor vele scholieren wel enigszins gedrukt zal worden bij het kennisnemen van de verbijsterende reeks technische foefjes – met termen als stereotipie, anadiplose, metonimie – waarvan de dichter zich pleegt te bedienen. Je zal daar maar eens schriftelijk over krijgen! Ook zou je, als scholier zijnde, wellicht een kriebelig gevoel in je knieschijven krijgen bij het lezen van een toch wel erg “square” aandoend zinnetje als: “bij het zoeken naar voor scholieren geschikte gedichten…” Wat zullen we nou hebben? Zal meneer Cornets de Groot dat uitmaken? Gelukkig bemerk je een paar bladzijden verder, dat hier niet geselekteerd is op grond van “goede zeden”. Welk kriterium wel is toegepast staat niet vermeld, maar gelukkig kan zonder voorbehoud worden vastgesteld dat deze verzameling representatief is voor het dichterschap van Lucebert, en dat de samensteller zijn jeugdig publiek zowel in de inleiding als in de keuze van de gedichten ten volle serieus neemt.

Hoe komt Lucebert er nu af in de ogen van een oudere, in zijn “jeugd” met deze dichter reeds vertrouwd geraakte poëzieliefhebber? Mij valt dan in de eerste plaats op, dat zich hier een overduidelijke bevestiging voordoet van de reeds vaker op deze plaats gekonstateerde verwantschap tussen Vijftigers en Tachtigers: het zelfgekozen beeld van de begenadigde ziener, de verzoener met het “hogere”. Cornets de Groot sluit zich – zoals uit het hierboven aangehaalde fragment blijkt – in zijn inleidend esseej volkomen bij deze opvatting aan. Hoewel dit uiteraard zijn goed recht is als samensteller van de bloemlezing, vind ik het toch jammer, dat hij – al was het maar in een voetnoot – geen melding maakt van de hieraan diametraal tegengestelde mening van nóg eigentijdsere dichters als Buddingh’, Schippers enz. Wie zijn leerlingen vertrouwd wil maken met kunst van deze tijd, mag toch op zijn minst het probleem van de “demokratisering” van de kunst niet uit de weg gaan. Een probleem dat bovendien heel wat meer en interessantere diskussiestof oplevert, lijkt mij, dan al die vorm- en stijlanalyses. Natuurlijk valt of staat een dichter als Lucebert niet met het aanvaarden of verwerpen van zijn poëtische ideologie, evenmin als Kloos of (zelfs) Bilderdijk. Bovendien, naast die verwantschap met de Tachtigers is er uiteraard ook een levensgroot verschil. De dichter van het bekende: ‘rijmratten, hoon,/ Hoon nog deze veel te schone poëzieschool’ is zelf bij lange na geen Kloos-fan. ‘Waarom was je god zo diep in je gedachten/en waarom liep hij niet gewoon op straat (…) oh kloos je was een slechte rechter/en erger nog je was de slechte dichter/die aan de rechterhand des heeren/die had het door:/de Vrede graast de Kudde voor.’ Oedipus? zo zou je kunnen vragen. Want aan iemand, die je niet dwarszit, wijdt je niet een gedicht van anderhalve bladzij. Of is die verwantschap in wezen niets anders dan de oerdrang van ieder waarachtig kunstenaar naar onsterfelijkheid? Remco gaat nooit dood! Bij onstentenis van welke oerdrang we t.a.v. Buddingh’ en de zijnen zouden moeten konstateren, dat zij òfwel geen waarachtige kunstenaars zijn, òfwel zichzelf op grond van een of andere drog-redenatie moedwillig kastreren. Zeg het maar eens. In elk geval laat Cornets de Groot ons op dit punt in de kou zitten. Wat natuurlijk niet betekent, dat er niet genoeg poëzie in deze bundel te vinden is, waarbij deze problematiek grotendeels op de achtergrond blijft. De samensteller spreekt van “ekstroverte” verzen, en doelt daarmee op de hekeldichten en de zg. grotesken. Dit in tegenstelling tot de meer “introverte” gedichten-zuivere lyriek, die hier onder het motto Poëzie is kinderspel bijeengebracht is. Ongetwijfeld vertoont deze laatste kategorie het duidelijkst wat wij als het aparte watermerk van deze dichter hebben leren kennen en bewonderen, met gedichten als lente-suite voor lilith, visser van ma-yuan, op het gors. Maar ook in de beide andere afdelingen valt veel te genieten terwijl de verzen qua [onleesbaar] doorzichtiger zijn. Ondanks mijn kritiek op de inleiding vanwege gemiste kansen op een konfrontatie van Lucebert met de poëzie van vandaag, een bundel die elke scholier op zijn leesplank zou moeten hebben, en waaraan geen leraar nederlands zonder schade voor zijn ziel voorbij kan gaan. Een schematische biografie, een opgave van literatuur over en niet te vergeten een viertal speciaal voor dit boekje gemaakte tekeningen van de dichter vormen een nuttige en plezierige garnering voor dit handzame Ooievaartje.


[Geen titel]

J.H. de G. [Jan H. de Groot]

Hervormd Nederland, 12 oktober 1968.

De essayist R. A. Cornets de Groot heeft een aantal van Luceberts meest toegankelijke gedichten bijeengebracht en voorzien van een frappante en kundige inleiding op het niet gemakkelijke werk van de Keizer der Vijftigers. De bloemlezing is voor scholieren bestemd. De inleider schrijft er niet bij voor welke scholieren. Mogelijk neemt hij aan dat deze gesitueerd moeten zijn in de hogere klassen van het Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onderwijs. Cornets de Groot deelt Luceberts poëzie in drie groepen in. Hekeldichten, groteske poëzie en het fantastikon. Een vernuftige en herkenbare onderscheiding. Aan de hand van deze driedeling bouwt hij zijn beschouwing degelijk op. Hij is zelf genoeg onderwijsman om het belang van een systematische werkwijze in te zien.
Dat hij daarbij zijn oorspronkelijke opleiding niet verloochent komt deze inleiding alleen maar ten goede, zelfs dan als hij meer overhoop haalt dan strikt noodzakelijk is.
Luceberts interpunktie, zijn spelling en zijn gebruik van hoofdletters krijgen zelfs zijn aandacht.
Het boekje bevat korte biografische gegevens en besluit met een literatuuropgave. Knap werk.
 

Plaats een reactie