Leroy Jones en Oom Tom

 

Bron: Iets, nr. 16 (1967), p. 3.

lang nadat de abolisie van kracht geworden was, schafte de graaf van Monte Christo zich een negerslaaf aan, wiens tong men uitgesneden had. zo kon hij niet vertellen dat hij een slaaf was. in onze lieteratuur waart deze ongelukkege nog steeds rond. komen er negers voor in onze lieteratuur (of joden), dan zwijgen ze. waarom? omdat ze een beeld zijn, geen mens. Vosmaer sieteert Wickelmann als hij zegt: “Bewonderend voor des Apolloons edele gestalte, nam ik zelf eene houding aan.” voor de westerling heeft Apollo een beetje afgedaan. het is de neger die voor de god in de plaats kwam. wij hebben de pest aan rassendiskriminasie. hoeveel kleurlingen telt onze vriendenkring? in Harry Mulisch’ boek het zwarte licht komt een neger voor. die neger komt nooit aan het woord. maar hij is het voorbeeld van Akelei, die worden wil als die neger, die zich om die reden in zijn beschonkenheid zwart maakt, om nooit meer het slachtoffer te worden van een visie die aan het blanke ras een overwicht toeschrijft, op grond van zijn tot intellekt afgestompt instinkt.
L.Th.Lehmann schreef een psycho-analysis blues. ook daar is de aanwezege neger afwezeg. het gedicht is een klaagzang in de tradisie van de folkmusic, bijgevolg is de neger die er (niet) aan het woord komt geen ander dan Oom Tom: Leroy Jones bestaat in onze lieteratuur nog niet.
een vlaamse neger in Claus’ april in paris. wèl zijn op sabotaazje gerichte taal: “ja wij zijn verloren wij willen/ regen en hagel/ nooit meer wederkeren in dat traag land/ van ossen en aardappelvelden//. maar geen neger met huid en haar.
de eerste neger die werkelek ons land binnenkomt en dus europa, is in onze lieteratuur deze uit mozambigue van Remco Campert. het is er alweer een die aanwezeg is door afwezeg te blijken. drie blanken a, b, en c, vechten bij voorbaat om zijn genegenheid, zolang hij hier blijft. want een ding is zeker. op een dag zal hij vertrekken

met een tank vol water
en koffers vol notities

want negers komen bij ons om te leren, en het zal er nog van komen dat ze groot en nors in ons afdalen, zoals Lucebert zegt, en dan gebeurt het:

hij morrelt eerst aan halfvermolmde kasten/ dan voel ik splinters schieten door mijn schouder/ nu leest hij oude formulieren dit is het lastigst/ te veel slaven trok ik af van de belasting// het moet afgelopen zijn met de neger-als-beeld in onze lieteratuur. een neger is nu eenmaal geen spiegel en zeker niet een voor ons geweten. we zullen de negers moeten aanvaarden zoals ze zijn en niet zoals wij ze wensen. ik zie in negers lieden met eendere behoeften als wij. Ik neem geen “schone houding” aan bij negers, waarom zou ik?
onze negerdichter S J Corsen schreef het in 1891:
die dag klopte ik aan een deur. zij maakten open/ ik trad binnen. In de salon vond ik niemand//

is iemand soms oprecht verbaasd over de taal van Leroy Jones? of neemt hij alleen maar een schone houding en laat hij de neger de neger?

Plaats een reactie