Licht waartegen het lied

 

Bron: Poëzie is kinderspel. Bert Bakker / Daamen NV, Den Haag 1968, p. 47-49.

[p. 47]

Stilte kenmerkt de persoonlijkheid van Lucebert en bedachtzaamheid is een trek van zijn wezen. In ballingschap ontdekte hij dat de biblioteek de moderne universiteit was die de oude vervangen kon. Stilte! Vond hij die in Amsterdam? Huisvestings- en financiële moeilijkheden verdreven hem uit die stad. Tot hij (op uitnodiging van Bertolt Brecht) naar Oost-Berlijn vertrok, vond hij voor zijn gezin in Bergen onderdak. Maar ook in Duitsland dreef de grote stad hem uit. Brecht en zijn mensen woonden in een soort isolement: ‘De schouwburg was omringd door een fikse muur. Ze konden daar de prachtigste voorstellingen maken, maar ze hadden met de werkelijkheid van Oost-Duitsland niets te maken…’ (Kunst van nu, 1964).

Lucebert is geen populair schrijver. Dat zijn ‘knappe’ schrijvers nooit. Ter Braak is ‘leuk’ om te lezen, Vestdijk is ’te knap’ om op die manier leuk te zijn. Eenzelfde waarderingsschaal kan men maken voor bij voorbeeld Nijhoff en Achterberg, Cees Buddingh’ en Lucebert. Maar natuurlijk zijn (of waren) Ter Braak, Nijhoff en Buddingh’ ook makkelijker te benaderen dan Vestdijk, Achterberg of Lucebert, en niet alleen als schrijver. Ze staan met allerlei kommunikasiemiddelen in kontakt, die ze met ‘gewone’ mensen verbinden. Ze doen iets bij de krant, zeggen leuke dingen voor de tv, of voelen zich tegenover God, Nederland en Oranje verplicht zèlf als kommunikasiemiddel te fungeren. De anderen hebben het randstadkarakter, zoals ik dat maar noemen zal, dwz. hun kontakten met de wereld buiten, hun zogenaamde ‘knapheid’ dus, is zo diep en omvangrijk, dat ‘gewone’ mensen vrijwillig afzien van een ‘band’ met deze auteurs. De konsekwensie daarvan is uiteraard een toenemende vereenzaming van die schrijvers. Waar ze ook wonen – ze voelen zich verlaten als een dorpeling in

[p. 48]

New York: reikhalzend zien ze uit naar een teken van leven uit hun dorp, naar

rust in de rage
de dwingende bronnendorst

zoals Lucebert het zegt in dat gedicht dat besluit met deze voor de uit de gemeenschap gevallen schrijvers karakteristieke klacht:

bah hoe slaat in de goedgesmeerde steden
keer op keer de bliksem in
juist daar waar ik drinken wil

Van Brecht onthield hij de woorden: ‘Toneelstukken schrijf ik om geld te verdienen. Want poëzie is voor mij het meest belangrijke dat er bestaat. Poëzie vergelijk ik met een goed geslaagde inbraak. Maar ja, dat gebeurt maar zelden hè, meestal word je betrapt’. Na Berlijn werd het dus geen Amsterdam, maar opnieuw Bergen, en van toen af hield Lucebert zich voornamelijk bezig met de schilderkunst en met de fotografie – de poëzie moest noodgedwongen wijken. Dat is nonsens natuurlijk: voor poëzie bestaat er geen tijd. Alleen dit is waar: als Lucebert schrijft: ‘nachtenlang bemediteerde hij het woord schampscheut’, is dat een indikasie dat vroeger zijn leven zich in de nacht afspeelde, en dat op het moment dat hij ging schilderen, waarbij daglicht nu eenmaal niet te ontberen valt, de nacht de poëzie (de mijmering, een zekere ordeloosheid van het denken waaraan men zich niet zonder genoegen overgeeft), niet langer begunstigen kon. ‘Een romantische verklaring’ zegt Lucebert er zelf van. Maar een die (helaas) de spijker van de werkelijkheid op de kop slaat – want

[p. 49]

zo is het waarschijnlijk wel.

En nu een konklusie, je hebt er recht op.
Schrijvers als Lucebert zijn niet de naïeve, op goede voet met de natuur verkerende, uit instinkt levende, met alle lagen van het volk verbroederde kinderen die wij even in ze zagen. Ze staan alleen, hebben altijd alleen gestaan, en zullen altijd alleen blijven staan. Maar ze doen zich voor alsof ze naïef en met de natuur nauw verbonden zijn, instinktief te werk gaan, etcetera. Niemand is zo gekompliseerd als wie zich eenvoudig voor moeten doen, terwille van de verstaanbaarheid. Daarom vinden we altijd wel een Reynaert in hun werk, of zijn tragiese parallel: Prometheus. Beide mitologiese helden namen het hogere bij de neus om het lagere aanzien te verschaffen. Reynaert en Prometheus waren iets meer dan eenvoudige dieven, ze waren bevrijders van hun volk. Ze werden betrapt, en in ballingschap gestuurd, maar hun uitwijzing verzoende de mensen met het hogere.

Poëzie is kinderspel? Ik geloof dat je dat gedicht van die naam nog niet gelezen hebt…

Plaats een reactie