Je binnenste buiten

 

Bron: Elseviers Magazine, 5 februari 1983.
Over: Bert Schierbeek, Binnenwerk, De Bezige Bij, Amsterdam, 1982.

Het scheppingswerk van Schierbeek

Van Bert Schierbeeks werk heb ik altijd gehouden omdat het zo veel verborgen hield van wat ik wilde weten. Want wat betekent dat: Het boek ik? Waarom zo’n titel, als die ik zich zo aan ons oog onttrekt? Het Boek, begin jaren vijftig verschenen, was een ‘experimentele roman’: er is een ‘ik’ in de even hoofdstukken en een stukje wereld en wereldgeschiedenis in de oneven. Wisselwerking tussen ik en wereld, – het leven op aarde. En dat is het thema van Schierbeeks werk. Zijn tweede boek, De andere namen, is geen roman. Het is voor mijn gevoel een essay over, of liever op hetzelfde thema. Een essay, waarin de (of het?) ik zich bewogen over duizend andere ikken verdeelt, die op aarde hun leven leven en laten leven. Een lyrisch essay, een ‘experimenteel essay’. Dan sluit een ‘experimentele autobiografie’ deze eerste cyclus af, – De derde persoon. Deze term uit de taalkunde krijgt hier een psychologische betekenis; hij wijst op een ‘ik’ die weigert zich op de voorgrond te plaatsen.

Drie boeken die een ik omcirkelen en een wereld. “Er is alles in de wereld het is alles” had Lucebert al geschreven: de band met het hogere was verbroken. Men moest zich met de medemens zien te verstaan. Schierbeek heeft, toen hij de ’traditie’ opgaf, voor zich de consequentie uit Gods dood getrokken. De klassieke held uit de klassieke roman had zijn massieve persoonlijkheid verloren. Gebroken staat Hamilcar in een gebroken wereld (Het boek ik, hst. 1). Wie zegt dat Schierbeek ‘revolutionair’ is, doelt misschien op een literaire omwenteling. Maar dan miskent hij het feit dat juist zijn denken op politiek en sociaal terrein de vernieuwing van het proza niet weinig begunstigde. Hamilcar is de laatste band tussen de traditie en vernieuwing.

De experimentele autobiografie wierp voor de nieuwsgierige die ik was, een helder licht op het tweede hoofdstuk uit Het boek ik. Helder en schrijnend. Het boek ik is mij daardoor liever geworden. Ik begreep via De derde persoon dat de agressieve klank van dat hoofdstuk een heel wezenlijk en teder verdriet verborgen hield: dat van het verlangen naar de in haar kraambed gestorven moeder. Het is in Het boek ik of er een taboe rust op dat verlangen, waardoor de feiten niet worden genoemd, maar verdrongen, in de psycho-analytische zin van dat woord: onbespreekbaar gemaakt. Of is dit ook te verklaren uit de geest des tijds, die wil dat in de anderen de hel moet worden gezocht? Maar De andere namen keert zich al tegen dit beginsel en in De derde persoon is er een zelfanalyse, die het ik uit zijn verstoktheid losmaakt. Schierbeeks geloof in de perfectibiliteit van de mens is groot, en zal een extra impuls krijgen, als hij zich door Zen laat inspireren, maar dan zijn we al aan een tweede trilogie toe, boeken die aan Margreetje zijn opgedragen, en aan de ‘echte’ essays.

Het ontdekken van een nieuwe wereld gebeurt in fasen. Eerst is er de verovering, daarna gebeurt het beschrijven, het in kaart brengen van het nieuwe gebied. Ten slotte is er de exploitatie. Dat er in de eerste fase veel meekomt uit het moederland, de traditie, is misschien alleen een probleem voor de schrijver zelf. Voor de achterblijvenden is zijn reisverslag werkelijk vreemd genoeg. En het is dat nog, zelfs voor welwillende critici, die zich verbazen over het ongeorganiseerde in Schierbeeks eerste werk. In de Volkskrant schrijft Piet Vroon in zijn rubriek Signalement: “Enkele jaren geleden werd een ritme van anderhalf uur ontdekt dat zich uit in relatieve hyperactiviteit van de linker en de rechter hersenschors. Dat heeft bepaalde consequenties voor ons doen en laten, namelijk het min of meer afwisselend denken in logisch-analytische termen en in beelden. De herkomst van dit vreemde verschijnsel is onbekend.” Maar Vroons mededeling levert ons wel een werkhypothese op. Schierbeek heeft in de eerste fase (de eerste drie experimentele boeken) het logisch-analytisch denken onderdrukt en zich vrijwel uitsluitend overgeleverd aan het denken in beelden en voorstellingen. De tweede fase (een lange: van De gestalte der stem tot Vallen en opstaan) bood meer kansen aan het logische (essay) en formele (poëzie). In de derde periode wordt dan het evenwicht tussen verstand en hart hersteld. Dit is allemaal heel aannemelijk. Je kunt zien, dat er steeds minder ‘ik’ optreedt in zijn scheppend proza, en steeds meer ‘wereld’. Totdat in Inspraak de hele wereld spreekt uit dit ik, dat aan het eind van het boek stom geslagen is door Margreetjes dood. Poëzie volgde. Móest volgen: wat was er voor cartografie en beschrijving na Inspraakanders mogelijk dan dat? Hamilcar was voorgoed het zwijgen opgelegd. Groter helden waren in aantocht: Marcel, de zwijger (!) uit Weerwerk, Eulalia (=goed praten), de vlijtige analfabete uit Betrekkingen en Nadjira, de dichter uit Binnenwerk. En daarmee zijn we bij zijn laatste trilogie beland.

In Weerwerk voert Schierbeek ons naar Groningen terug en brengt ons met oude kennissen in contact. Maar ook komen we op het Mexicaanse platteland en het Franse, waar hij Marcel diens bon mots ontlokt. Hij typeert zijn mensen vlot, los in de tong, los in de pen. Hij is overal bij en niets is te klein of te groot voor zijn aandacht. Alle elementen zijn gelijkwaardig. Marcel is niet kleiner dan Merleau-Ponty of Witttgenstein en zij zijn niet groter dan hij. In alles is sprake van een nulfase: het evenwicht tussen binnen en buiten, tussen land en stad, tussen volheid en leegte. En ook het weergaloze kletsen is er nog steeds. Regels lang kan Schierbeek zitten meieren over een vogel die opvliegt, net een tik tegen de lucht. Ben je dat al bijna vergeten, dan begint er eenzelfde spel met het stenen beeld van een engel, die – in een droom – van zijn sokkel opstijgt. En honderd regels verder lees je dan: “op die sokkel / zie ik een engel / zegt Marcel een vogel / zit nooit stil / die moet vliegen / roept Thea…” In elkaar grijpende taalmachientjes zijn dat, die een moeilijk te omschrijven emotie teweegbrengen: een inzicht dat je plotseling in alle helderheid deelachtig wordt, zonder dat je je in staat voelt dit aan anderen mee te delen. Satori. Nirwana-nu! Zo’n machientje woekert zich door de tekst heen, tot het een ander machientje vindt, waarna zij beiden alles met alles verbinden, om je te helpen het geheel en de verbanden daartussen in je handen te krijgen.

In Betrekkingen ontmoet hij de raarste mensen op de juiste momenten en de juiste mensen op de vreemdste aller plaatsen. Bij zulke betrekkingen is het materiaal van de dichter in het geding. Een onbevangen omgang ermee zoals Schierbeek dat kan, moet men leren. Eulalia doet dat, moeizaam spellend: een vrouw van in de vijftig. Schierbeek besluit zijn boek in haar woorden: “Ik sluit een bloem in omdat ik geen / bloem kan schrijven/”. Maar ze krijgt door deze rol, gewild of ongewild, een symbolische functie. Ze is een allegorische figuur die niet toelaat, dat zijn herinneringen zich tot introspectieve fantasieën verdiepen. Ze neemt hem te veel uit handen: hij had toch een bloem moeten schrijven? Binnenwerk is het drama van vader en zoon. De wederzijdse liefde, waarvan het begin gewaagd is, is eens begonnen als onbegrip van de een voor het begrip van de ander. De toenadering tot elkaar heeft moeten groeien. Als de vader sterft en de zoon uit de VS in zijn vaderland terugkeert — is hij dan te laat? “Als je landt, land je in je eigen schaduw,” schrijft hij. Hij gaf dit boek een motto mee van Marcel Mariën: “Les chemins perdus mènent tous à la mémoire”. Vandaar: “als er niets te beschrijven valt / bestaat ook het onbeschrevene niet / door werk / treedt binnenwerk naar buiten /”. Steeds opnieuw is hij in de weer om een begin te vinden: Beerta, een vader, een kind, een plek, een paradijs, een school, een meester, een universiteit, een gastdocent, een Bali, en vooral een Nadjira: de dichter. Geen boek is zo op introspectie ingericht als dit: “Zo dringt buiten / met kracht naarbinnen / en keert je binnenste / buiten/”.

Het vader-en moederprincipe en dat van de derde persoon, kortom, het hele scheppingsproces is in deze woorden samengevat, en kernachtiger kan het niet. Schierbeek heeft zijn draai gevonden, en moeder aarde. Het verleden is weer klei geworden, kneedbaar naar de eisen van het moment. Hij vond de anderen. En die vormen natuurlijk de hel. Maar ook de hemel, en zo aards als men maar wil.

 

Plaats een reactie