Lucebert en het vrije vers

 

Ongepubliceerd, typemachine op 2 vellen A4, 1967. Bron: Archief Cornets de Groot.1
Over: Lucebert, vrije vers, J.C. van Schagen, Paul van Ostaijen.

Een vrij vers is zó lang als de tot expressie te brengen idee (gedachte, emotie, etc) vereist. Het vers libre kan bestaan uit een enkel woord. Het kan ook zo lang zijn dat er meer dan een regel gevuld moet worden, soms meer dan 2, 3, of 4. Zo’n uit een aantal regels bestaand vrij vers heet “verset”. Het vrij vers heeft dus niets met lettergreeptelling te maken, en nog minder met metriek. Een vrij vers bestaat uit een door het vers zelf te bepalen aantal versfragmenten (groepen van bijeen behorende woorden) waar voor en waar achter een korte pauze geoorloofd is. Vaak eindigt een vrij vers op een leesteken: “Il n’y a pas de vers libre qui ne soit une unité” citeert Slauerhoff van Dujardin. Dat houdt dus in dat enjambement bij verslibristen vrijwel niet voorkomt, al kàn het onder bepaalde omstandigheden natuurlijk toch voorkomen. De voordelen zijn duidelijk: bevrijding van metrum, rijm, strofenbouw, lettergreeptelling. Het dwingt de dichter bovendien tot een zo economisch mogelijk gebruik van woorden, al houden slechts enkelen zich aan die uit de “wetten” van het vrij vers voortvloeiende eis. Hoe staat het met de nadelen? De ritmische eenheid – te herkennen aan de pauzes voor en achter de woordengroep – mag niet al te zeer verschillen van de andere ritmische eenheden in hetzelfde vers. Vaak wordt vers na vers eender opgebouwd, en het ritme mag dan al “vrij” zijn – het is nauwelijks minder eentonig dan het metrum dat door de verslibrist werd afgezworen. Een voorbeeld uit J.C. van Schagens Narrenwijsheid:

Wil ik niet klimmen/ tot den top?/
Zoo hoort mij ook/ het recht/ op den afgrond./
Wil ik niet groeien/ tot den storm?/
Zoo hoort mij ook/ het recht/ op den bliksem./
Wil ik niet leven tot het uiterste?/
Zoo hoort mij ook/ het recht/ op den dood./

(De ritmische eenheden, groepen van woorden die bijeen behoren, heb ik met / van elkaar gescheiden).
Zoals men ziet: het vers libre veroorlooft zich veel herhalingen. Dat verdooft en het is gewoon vervelend. Het vers libre is bij uitstek geschikt voor een zekere stemverheffing, een ontlading van emoties, de demonstratie van verheven gedachten, voor een zich richten tot een groot tot zeer groot publiek. Maar dat betekent dat zulke op het grote publiek gerichte poëzie exoterisch moet zijn, dwz in strijd met zijn eigen wezen. En een groot deel van in vrije verzen geschreven poëzie is dat ook (Wies Moens, Achilles Mussche). Dat wil zeggen: de bouwelementen zijn niet tot een organisch geheel gemonteerd. Wat maakt het uit als de regels 1,2 – 3,4 – en 5,6 in bovenstaand voorbeeld met elkaar van plaats verwisselen? Men kan even goed vragen of het verwisselen van woorden in het zinnetje “bla bla bla” enige zin heeft. Maar natuurlijk bestaan er ook esoterische vrije verzen: Gorter schreef ze. En Lucebert:

ginds zag ik/de schim/van willem kloos/
de schim /van willem kloos/ te monte carlo
te monte carlo/ in het speelhuis/ willem kloos/

We zien dus dat het vrij vers rijm niet uit de weg hoeft te gaan, en dat er zulke “klassieke” vormen als deze terzine in te schrijven zijn…

Maar ook Lucebert ontkomt niet altijd aan de lagen en listen van het vrij vers. In een boze bui schreef hij zijn Verdediging van de provo’s waarin ook vele verzen van plaats verwisselbaar zijn, zonder dat dat aan de betekenis van het geheel iets af of toedoet. De onderdelen zijn gaaf, maar ze vormen met elkaar geen hecht bouwwerk. Vergelijking van dit gedicht met het eveneens in vrije verzen geschreven de weg met de lichte mist2 toont dat een beheerste prometheïsche protesthouding wèl tot esoterische poëzie leidt: de regels hier zijn niet onderling verwisselbaar, – verwisselt men ze toch, dan tast men de betekenis van het geheel aan.

Paul van Ostaijen die als jong dichter vrije verzen schreef, zwoer ze op later leeftijd af. Hij vond een vorm die alle voordelen van het vers libre had, maar niet de nadelen ervan. Bij hem draagt het gedicht zijn oorzakelijkheid in zichzelf, en het ontwikkelt zich dus ook uit zichzelf. Zijn verstechniek, het zg. “dynamisme” beïnvloedt gaandeweg door het formele de inhoud van het gedicht. Zo kan bij hem de ritmische eenheid zelf als vers voorkomen (Amarillis/ hier is/ in een zeepbel/ Iris//), maar ook de kern zijn, waar de versregel zichzelf uit ontwikkelt (Melopee). Maar ook3 bij Van Ostaijen komt het enjambement maar zelden voor. Bij Lucebert heeft het vers niet altijd die eenheid van het vers libre, niet altijd die doorzichtigheid van het dynamische vers van Van Ostaijen. Die vormen zijn klassiek van eenvoud en bij Lucebert is het vers vaak een oerwoud van woorden. Er is weer enjambement bij hem, maar nooit ongemotiveerd, zoals we zagen in het geval overwon- / derlijk. Het enjambement is bij hem een [van] de middelen om het vers tot een labyrint te maken, en niet zelden wordt het enjambement door de toepassing van apokoinoe veroorzaakt:

wie de buik moordt
wordt het hoofd geboren
het hoofd wordt geboren
als een vuistslag tussen maanvissen
hing schaamte de schemering uit
huilt het kind
gaat niet uit ()
(bed in mijn hand)

Een veelvuldige toepassing van apokoinoe dus: het hoofd wordt geboren als een vuistslag tussen maanvissen; tussen maanvissen hing schaamte de schemering uit; uit huilt het kind; het kind gaat niet uit (andere mogelijkheden bestaan). In zijn latere poëzie zien we Lucebert trouwens meer en meer van het enjambement terugkomen. Een enkele uitzondering daargelaten, vindt men deze versafbrekingen vooral in zijn oudste poëzie.


  1. Dit ongetitelde essay maakte oorspronkelijk deel uit van de inleiding bij de door Cornets de Groot samengestelde bloemlezing Poëzie is kinderspel (1968). In pen bovenaan de pagina staat in Cornets de Groots handschrift: ‘door Lucebert verworpen’. Lucebert formuleerde zijn afwijzing in een brief aan Cornets de Groot als volgt:
    ‘op een m.i. belangrijk punt ben ik het niet met uw betoog eens. het zgn. vers libre heb ik van meet af aan verworpen om z’n vormloosheid en/of expressie-slapte. Altijd heb ik van Schagens Narrenwijsheid walgelijk gevonden om zijn belabberde inhoud, misselijk makende woordkeus maar vooral om verstechnisch gebrek aan ruggegraat, de vroege v. Ostaijen kon ik nooit goed pruimen, evenmin de vroege Marsman met zijn enkelvoudige strofen e.d. ’t Provo-gedicht vind ik zelf ook niet erg geslaagd (goed bedoeld) maar niet omdat het de kwalen van ’t zgn. vers libre zou vertonen. De vroege Hendrik de Vries vond ik altijd zum kotzen en (jazeker!) de zwakmetrische Achterberg, daarvan kan ik niet houden! van Achterberg als woord en beeldoplader natuurlijk wel, maar toch vind ik (om die zwakke metriek) maar weinig gedichten van hem helemaal geslaagd.
    Wat ik met het gedicht doe is te vergelijken met dat wat de boppers met de jazz deden, ze hieven het akkoordenschema en de beat niet op, maar maakten die slechts ingewikkelder, zodat er meer speelmogelijkheden vrij kwamen. vers libre zou te vergelijken zijn met free jazz (en de meeste free jazz is slechte muziek en geen jazz)
    U ziet, ik voel me, vooral door de vergelijkingen met een knoeierd als Van Schagen, nog al “genomen”, zoiets roept misverstanden op evenals op ’t eind v.d. spelregels die vergelijking met oerwoud tegenover klassieke eenvoud, de triangel is essentieler dan de jungle en hij wordt met vaste regelmaat aangeslagen! duidelijk is dat in onze tijd een poëzie van klassieke eenvoud moeilijk te produceren valt, maar zeker is, vind ik, dat van alle nederl. “exp” dichters ik het meest de klassieke waarden van de poëzie: een lichamelijk beleefbaar metrum, een logische versontwikkeling en het vermijden van loze beeldvorming, bewaarde.’ (Zie brief 2 van Lucebert aan Cornets de Groot).
    In de laatste alinea van het door Lucebert aangehaalde hoofdstuk Spelregels uit Poëzie is kinderspel is de door hem gewraakte passage inderdaad vervangen door een parafrase van de laatste zin uit deze brief.
    Tien jaar later, in het aan de versregellengte gewijde hoofdstuk van ‘Explosieven’ (uit Met de gnostische lamp) stelde Cornets de Groot Lucebert en het vrije vers opnieuw aan de orde. In datzelfde boek, op p. 33 van het hoofdstuk Persoonsverwisselingen worden ook Van Ostaijen en Van Schagen weer met elkaar vergeleken. []
  2. In Versbevrijding en het vers libre, geschreven in dezelfde periode als dit essay, schrijft Cornets de Groot: ‘Ik weet bij hem [= Lucebert] eigenlijk maar één geheel in vrije verzen geschreven voorbeeld: de weg met de lichte mist, maar dat is dan ook meteen raak’. []
  3. In de kantlijn is het ‘Maar ook’ uit deze zin en uit het begin van de vorige alinea omcirkeld met ernaast de opmerking ‘rammelt’. []

Plaats een reactie