De geschiedenis van een website


Omslag 'Randstad 5' (lente 1963) met van links naar rechts de redactieleden Mulisch, Michels, Claus en Vinkenoog.
Het nummer van ‘Randstad’ waar Bikini in verscheen. Vlnr de redactieleden Mulisch, Michels, Claus en Vinkenoog.

Enige tijd na het overlijden van mijn vader in 1991 droomde ik dat ik in Den Haag door de Kazernestraat liep, een zijstraat van de Denneweg waar mijn ouders woonden en waar ik geboren ben. Aan het eind ervan, tegen de Denneweg aan, liepen een aantal mannen uit Dad’s Army, de Britse serie die in de jaren zeventig door de NCRV als Daar komen de schutters! werd uitgezonden. Ik belde aan bij een van de huizen. Een vrouw deed open en zei: ‘Het adres dat u zoekt is Randstad nr. 5.’

Een merkwaardige droom zo op het oog – maar voor mij bevatte hij weinig raadsels. De Kazernestraat, uitkomend op de Denneweg, verwees natuurlijk naar mijn kindertijd; de naam ervan produceerde als vanzelf de soldaten uit Dad’s Army, ‘vaders leger’, waarvan de Nederlandse titel weer verwees naar het bekendste lied van Koos Speenhoff, de dichter-zanger aan wie mijn vader zijn laatste jaren had gewijd.1 ‘Randstad nr. 5’ daarentegen, met de klank van een echt adres, verwees naar het vijfde nummer van het tijdschrift Randstad, waar in de lente van 1963 zijn tweede essay Bikini2 in verscheen. Dit grote, ideeënrijke opstel bevat de grondslagen van vrijwel de hele rest van zijn oeuvre.
Wat wilde de vrouw/de droom me duidelijk maken? Dit: dat als ik na zijn dood iets met mijn vader wilde aanvangen, het daarvoor niet nodig was me te laten ‘oedipaliseren’, dwz me in de rol van zoon terug te laten dringen en tegen mijn vader op te zien zoals ik deed toen ik drie was. Als schrijver moest ik niet achteraan beginnen, bij de laatste of eerste herinnering, maar vooraan: bij Bikini, dat wil zeggen: bij het werk.

De jaren die volgden besteedde ik aan het in kaart brengen van dat werk. Honderden uren bracht ik door in bibliotheken, archieven, musea, bij particulieren en in de kopieerwinkel. Het leverde in aanvulling op de vijftien delen afzonderlijk werk acht dikke ringbanden aan nagelaten en verspreid werk op, inclusief allerlei perifeer werk (provopublicaties, bijdragen aan de schoolkrant, losse notities) en een band met commentaar. Afgezien van twee romans, de Speenhoffstudie en misschien drie of vier essays had ik er nooit meer dan een oppervlakkige blik in geworpen; het vooroordeel wilde dat het te moeilijk was en te obscuur. Voor het eerst lezend in Intieme optiek, in Striptease, in De kunst van het falen onderging ik de sensatie die hij zelf had beschreven als ‘de herkenning van het eigene in de ander’.3 Ik herkende plotseling mezelf in dit werk, méér dan mezelf – ‘het meer ik dan ik’ van Mulisch. En dat gold ook de andere kant op: dit was niet mijn vader zoals ik hem kende, maar zoals hij zichzelf was en zich kenbaar had willen maken, in een ruimte waarin hij vrij was geweest: een open ruimte.

Ik vatte het plan op om een biografie te schrijven. Bij veel mensen stuitte dit op gefronste wenkbrauwen. Had ik soms een vadercomplex? Leefde ik niet wat veel in het verleden? Moest ik zelf geen essays schrijven, of een mooie roman? Was het wel gezond en werd het geen tijd die man eens los te laten?
Al die mensen hadden er kennelijk geen problemen mee dat iemand als Harry G.M. Prick zijn leven lang aan Van Deyssel had gewijd, of Kees Lekkerkerker het zijne aan Slauerhoff. Alleen als je iets met je eigen vader deed had je een afwijking. Nooit stonden die mensen erbij stil wat ze hadden gedaan als hun eigen vader maar half zo interessant was geweest als die van mij – een die bovendien in de vergetelheid dreigde te raken nog voordat hij bekend had kunnen worden.

In 1995 kwam ik op een literaire avond in contact met Gé Vaartjes, redacteur van Biografie Bulletin, die me vroeg of ik iets over mijn vader aan zijn tijdschrift wilde bijdragen. Nu, dat wilde ik wel. Ik realiseerde er mijn eerste tijdschriftpublicatie mee, een stuk over mijn vaders bemoeienissen met de biografieën van Vestdijk, Mulisch en Speenhoff, dat ik nog steeds het aanzien wel waard vind.4

De open ruimte 1.0 (1999-2003)

In 1998 emigreerde ik naar de Verenigde Staten. Ik nam twee koffers mee: een met kleding en een andere met muziek en boeken, waaronder die vijftien van mijn vader en de ringbanden. Telkens als ik Nederland bezocht, sjouwde ik het spul ook weer mee. Het bracht me op het idee om het werk online te zetten, als een soort van cloudoplossing avant la lettre. Ik onderbrak er het werk aan de biografie voor en begon met Bikini, dat ik in mijn enthousiasme zelfs helemaal uittypte voordat ik tot de aanschaf van een dure scanner overging.

Zo begon ik in 1999 aan de eerste versie van De open ruimte, aanvankelijk nog op een door Netscape gehoste gratis site, vanaf 2000, weer terug in Nederland, op een domein van XS4ALL.5 De naam van de site, ontleend aan de titel van de eerste bundel essays uit 1967,6 leek me een passende metafoor voor de vorm die het werk op het internet zou aannemen: een ruimte met talloze ingangen, uitgangen en verbindingen – een Deleuziaans rizoom. Natuurlijk had ik ook een titel als De zevensprong kunnen kiezen, of Labirinteek, of Ladders in de leegte.

De site bestond uit vier afdelingen:

  • Het persoonlijk systeem, teksten gebaseerd op de belangrijkste concepten in het werk
  • Een queeste met teksten over de belangrijkste auteurs
  • Striptease, autobiografisch werk
  • Bijlagen, met o.m. een bibliografie, jaartallenlijst, overzicht van kritieken, portrettengalerij, enz.

Elke afdeling bestond uit verschillende onderdelen die ik van inleidende teksten voorzag. Eind 2002 was ik hiermee klaar en beschouwde ik het project afgerond. Aan het online recensieplatform De Recensent stuurde ik een verzoek of ze de site wilden bespreken; zij behandelden websites als een van boeken, film en muziek te onderscheiden categorie, wat toen heel vooruitstrevend was. Toch lag het zwaartepunt van de verhouding digitale vs papieren publicaties in die tijd nog ruimschoots bij het papier, en herintroductie van mijn vaders werk moest in mijn ogen dan ook plaatsvinden via een publicatie in boekvorm. Met de site, die bij elkaar ongeveer 15% van het totale werk besloeg, wilde ik alleen opnieuw belangstelling voor het werk wekken en zien of ik een uitgever warm kon maken voor een heruitgave in een of andere vorm.

Op Meander, waar ik inmiddels zelf voor was gaan schrijven, liet ik de mededeling verschijnen dat de site ’tot 2003′ online zou blijven.7 Maar op 4 januari 2003 verscheen op De Recensent inderdaad een bespreking van de site door Edwin Fagel, die zonder meer welwillend te noemen was.8 Fagel begon ermee te zeggen dat hij, hoewel ‘neerlandicus (…) met een meer dan gemiddelde belangstelling voor literatuur en poëzie’ nog nooit van Rudy Cornets de Groot gehoord had. Het was een verzuchting die ik nog vaak te horen zou krijgen en waarmee de site zijn doel al meer dan voldoende bewees. Tegelijk sprak hij het vermoeden uit dat geen uitgever bereid zou zijn om de bloemlezing uit te geven, omdat zo’n uitgave niet te verkopen zou zijn.

Fagel vergiste zich daarin, want in Vantilt had ik inmiddels een gerenommeerd huis gevonden dat een dergelijke uitgave wel degelijk wilde overwegen. Directeur Marc Beerens won daartoe zelfs officieel advies in bij neerlandicus dr. J.H. de Roder. Diens rapport met aanbevelingen was uitgesproken positief over het voornemen zelf: ‘Het initiatief voor een uitgave – of het nu electronisch of in boekvorm is – van het verzameld werk van R.A. Cornets de Groot kan alleen maar toegejuicht worden’ – maar ronduit negatief over mijn keuze en wijze van presenteren, die hij in strijd achtte ‘met elke denkbare regel van de historisch-kritische editie.’ Voorgesteld werd om een cd-rom met het verzamelde werk uit te geven, vergezeld van een kleine bloemlezing uit de essays. ‘Maar allereerst moet bij een dergelijke uitgave in overleg met de uitgever en een editiedeskundige een editieplan worden opgesteld waarin keuze, commentaarvorm, spelling, bronnen, illustraties, e.d. worden verantwoord, en wel op grond van de huidige normen van de editiewetenschap.’

De Roder had natuurlijk gelijk, vanuit zijn optiek en het belang van de uitgever. Dat hij in mijn selectie niets zag, kon me niet schelen; ik was vooral blij dat het idee van een uitgave op zoveel bijval kon rekenen en men bereid was er zoveel energie in te steken. Alleen: als dat het geval was, waarom zou ik de zaak dan uit handen geven? Waarom toestaan dat anderen zich over het werk ontfermden? De Roders aanbevelingen deden vermoeden dat er van Cornets de Groot dan alleen dat deel zou overblijven waar de literatuurwetenschap mee uit de voeten kon. Het 65 pagina’s tellende Lucebertessay uit Ladders in de leegte bijvoorbeeld,9 waarvan de betekenis voor de Lucebertstudie volgens De Roder ‘moeilijk overschat kan worden’, maar dat voor een niet in de Lucebertologie ingevoerd publiek allicht minder interessant was – en waar ging het nou om? Of anders de bundel De chaos en de volheid, die door Cornets de Groot zelf NB uit een eventueel verzameld werk was geweerd,10 maar die volgens De Roder ‘onmisbaar [was] in de context van de Vestdijkstudie waarin CdG zo’n prominente rol heeft gespeeld – om nog maar te zwijgen van het feit dat Vestdijk zelf uitgebreid op de bundel heeft gereageerd‘ (cursivering RHCdG). Opnieuw: om wie ging het? Om Cornets de Groot als de dienstknecht van Vestdijk en de Vestdijkianen? Wat bleef er op die manier over van de open ruimte? En dan nog dit: hadden mijn vader en die literatuurwetenschap niet altijd de allergrootste moeite met elkaar gehad? Zou ik hem daar dan postuum alsnog aan uitleveren?

De open ruimte 2.0 (2003-2009)

Na De Roders advies stond het voor mij plotseling vast: ik zou de bloemlezing zelf uitbreiden met het volledige werk. Ik haalde me er een gigantische hoeveelheid werk mee op de hals, maar dit werk moest integraal in digitale vorm op het internet gepubliceerd worden, om alle voor de hand liggende redenen:

  • de digitale vorm, waardoor de teksten niet aan een medium gebonden waren en altijd beschikbaar zouden zijn
  • geen keuze op grond van externe normen
  • mogelijkheid om beeld- en geluidsmateriaal toe te voegen
  • zoekfunctie, waardoor het werk zich voor onderzoek open stelde
  • distributie van teksten op elke denkbare schaal en naar voorkeur van de lezer
  • permanente aanwezigheid van Rudy Cornets de Groot op het internet en in het literaire discours

Daarnaast waren er overwegingen in verband met het werk zelf. Een belangrijk kenmerk van een website waar juist een auteur als Cornets de Groot profijt van zou trekken, was de non-lineaire structuur ervan. Anders dan in een boek werd de lezer op een website via de verschillende menu’s aangemoedigd om zijn eigen weg te vinden door het werk – precies zoals Cornets de Groot zelf ook altijd zijn eigen weg zocht door het object van zijn aandacht. Voor de website zou gelden wat Deleuze en Guattari op de eerste pagina van hun Kafkastudie schreven:

‘How can we enter into Kafka’s work? This work is a rhizome, a burrow. The castle has multiple entrances whose rules of usage and whose relations aren’t very well known. The hotel in Amerika has innumerable main doors and side doors that innumerable guards watch over; it even has entrances and exits without doors. () We will enter, then, by any point whatsoever; none matters more than another, and no entrance is more privileged even it seems an impasse, a tight passage, a siphon. We will be trying only to discover what points our entrance connects to, what crossroads and galleries one passes through to link two points, what the map of the rhizome is and how the map is modified if one enters by another point.’11

Of zoals Cornets de Groot zelf in het voorwoord bij zijn bundel Labirinteek had gezegd:

‘Het is een labirint uit plattegronden van labirinten samengesteld, labirinten waarvan het de kennelijke bedoeling is dat men er pas uitkomt, wanneer men er zich steeds verder in werkt.’12

Of zoals ik in mijn verantwoording bij de oplevering van het verzameld werk schreef:

‘Deze website is een open ruimte, een labirinteek, een zevensprong, een striptease en een ladder in de leegte, waarvan de verschillende toepassingen nauw voeling houden met het leven dat eraan ten grondslag lag. Deze website, kortom, is contraterrein. En zo wordt hierdoor voor Cornets de Groot dan toch het alchemistisch ideaal van een eeuwig levende machinemens verwezenlijkt.’13

Ik kocht de domeinnaam cornetsdegroot.com en ging opnieuw aan de slag. Honderden, duizenden uren bracht ik door aan de scanner en aan de pc. Een paar keer per jaar, telkens als ik een onderdeel af had, verstuurde ik aan de oude bekenden van mijn vader en aan iedereen die beroepsmatig schreef of las een nieuwsbrief. De Koninklijke Bibliotheek liet me weten de site te archiveren in verband met haar taak om ‘websites die als verzameling een representatief beeld geven van de Nederlandse cultuur, geschiedenis en samenleving op het internet () duurzaam te bewaren en raadpleegbaar te houden voor toekomstige generaties.’

Toch begon er gaandeweg iets te wringen. Met de opkomst van RSS-technologie hadden weblogs en feedreaders hun intrede gedaan, en hoewel ik de nieuwsbrief voor newsfeeds geschikt had gemaakt, was de site zelf statisch. Er verschenen geen nieuwe berichten en men kon nergens op reageren. Het internet was 2.0 geworden, maar de site hoorde nog tot het vorige tijdperk.14 Hoe zou dat gaan wanneer ik eindelijk klaar zou zijn en het volledige werk online zou staan? Moest de site dan tot monument, gedenkteken bevriezen? Met gemengde gevoelens keek ik naar mennoterbraak.nl: zo’n mooie site en met zoveel inzet van mensen en middelen vormgegeven,15 maar in hoeverre werd Ter Braaks betekenis voor de literaire werkelijkheid van nu erdoor vergroot? Zou de site vaak worden geraadpleegd?

En dan: had ik met al dat materiaal niet juist een ideale ruimte geschapen voor ongebreidelde activiteit? Hier lag een kans om niet alleen mijn vaders werk nieuw leven in te blazen, maar ook om zelf als schrijver opnieuw, ‘maieutisch’ uit mijn vader geboren te worden…

De open ruimte 3.0 (2009-2014)

Eind 2009, zeven jaar na De Roders advies en 1.686.275 woorden verder legde ik het laatste vel papier onder de scanner en besloot tegelijk om de hele website naar een WordPress-installatie over te zetten, een open-source content management system, dwz een volledig aanpasbaar systeem voor het beheer van een grote database met blogfunctionaliteit. Het zou opnieuw een enorme hoeveelheid werk betekenen, maar dat bezwaar woog niet tegen de voordelen op. Voortaan zou ik vanzelf gelijke tred met nieuwe technische ontwikkelingen kunnen houden en voor de implementatie ervan op de kennis en ervaring van de hele WordPressgemeenschap kunnen steunen, in plaats van voortdurend zelf het wiel opnieuw uit te vinden en achter de ontwikkelingen aan te lopen. Daarnaast, en dat was natuurlijk het belangrijkste, kon ik met WordPress voortaan berichten plaatsen en zouden lezers zowel op die berichten als op de pagina’s met het werk zelf kunnen reageren. Stel je voor, lezers van nu die via hun commentaar weer actualiteitswaarde zouden geven aan werk van twintig, dertig, vijftig jaar geleden…

De vraag waarmee ik die berichten zou vullen was niet moeilijk te beantwoorden: met de biografie natuurlijk! De digitalisering van het werk was daarvan allicht niet meer dan een onderbreking geweest, zij het van tien jaar – maar daardoor kwam ik voor de biografie nu des te beter beslagen ten ijs. Sterker, door de biografie in dat digitale materiaal in te bedden zou ik de mogelijkheden van het internet volledig kunnen uitbuiten en het genre van de biografie zelfs radicaal hervormen.
In een aanvraag voor subsidie bij het Nederlands Letterenfonds stelde ik me de verrukkingen van een blogbiografie, zoals ik het nieuwe genre noemde, als volgt voor:

  • De blogbiografie is geen monument, standbeeld of apotheose, maar speelt zich af in de tijd waarin ze wordt geschreven. Ze is een werk in uitvoering dat zelf deel uitmaakt van de werkelijkheid waarin ze zich voltrekt. Ze is geen rituele, obligate of formele geste waarmee een literaire held aan de vergetelheid wordt toevertrouwd, maar vormt de basis voor een permanent discours rond leven en werk van de gebiografeerde. Ze is daarmee niet het exclusieve product van een in isolement werkende biograaf, maar ingebed in een tijd, een plaats en een gemeenschap.
  • Blogbiograaf en lezer nemen niet na elkaar en dus afzonderlijk deel aan het werk, maar in onderlinge wisselwerking. De lezer kan op elk hoofdstuk reageren zoals hij dat gewend is te doen op weblogs; de blogbiograaf hoeft geen 5, 10 of 15 jaar op een reactie te wachten. Daarmee legt de biograaf zijn 19e eeuwse status van genie af en heerst niet langer als een dictator over zijn tekst. Hij staat niet meer alleen aan het begin, maar met de lezer ook aan het eind ervan. Voor het eerst is zijn tekst daadwerkelijk voor verbetering vatbaar.
  • Wanneer er in de blogbiografie verwezen wordt naar een artikel, bij voorbeeld het ongebundelde Bikini, dan hoeft de lezer bij zijn bibliotheek geen aanvraag meer te doen voor het tijdschrift Randstad, nr. 5 (lente 1963, p. 145-171), waarin dat artikel verscheen. Elk hoofdstuk, artikel, brief, beeldbestand, pagina, regel of voetnoot waar naar wordt verwezen, kan direct, onverkort en zonder wachttijd worden geopend door eenvoudig op de link te klikken. De biografie is niet langer alleen objectief, maar ook functioneel ingebed in een relevante omgeving.
  • De blogbiografie is niet zomaar een toepassing van moderne technieken omdat die nu toevallig beschikbaar zijn. Juist voor het werk van Cornets de Groot is dit een bij uitstek geschikte methode. Wie aan de titels van zijn boeken denkt – ik noem De open ruimte, Labirinteek, De zevensprong, Striptease, Ladders in de leegte – herkent daarin telkens een beeld van de digitale ruimte en van de beweging van het denken die daarin plaatsvindt. Men zou kunnen zeggen dat het werk in deze digitale omgeving pas de context krijgt die het altijd al toekwam, maar die de tijd waarin het verscheen nog niet kon bieden.

Eind 2010 kende het Letterenfonds me een subsidie toe, helaas geen volledige voor het schrijven van een biografie (€40.000), maar een uit het budget voor ‘innovatieve literaire projecten’, vallend onder de regeling Digitale literaire projecten (€10.000)…

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik de aanvraag veel te vroeg had ingediend, want ik was de migratie naar WordPress nog maar nauwelijks gestart. Al snel bleek dat dit geen kwestie was van even wat bestanden overzetten, aangezien harde html-code en Javascript door WordPress niet zomaar werden overgenomen. Toen duidelijk werd dat de site pagina voor pagina opnieuw moest worden ingevoerd besloot ik tot een heel nieuw ontwerp en een nieuwe indeling. De bloemlezing liet ik vallen. Ook nam ik de gelegenheid te baat om elke pagina nog eens op fouten te controleren en in het algemeen om meer uniformiteit in de site aan te brengen.

Op 6 maart 2011, mijn vaders 20e sterfdag, plaatste ik een eerste bericht waarin ik de blogbiografie officieel aankondigde.16 Daarna bleef het, op een bericht nav het overlijden van Heere Heeresma na, lang stil, terwijl ik opnieuw in razend tempo de site aan het vullen was.17 Zolang die niet compleet was, kon ik nog niet met de blogbiografie beginnen. Voor Jan Elburg maakte ik een uitzondering toen in 2012 bij Meulenhoff een drietal publicaties van en over hem verscheen. Het leidde tot een vijftal artikelen over de relatie Elburg-Cornets de Groot, een soort van ‘excurs’ bij, of liever uit de biografie, zoals ik van plan was om ook met andere schrijvers te doen.18

De open ruimte 4.0 (de blogbiografie, 2014-2021)

Wanneer is een site als deze af? Als je naar het digitale archief van Nietzsche kijkt, is er hier nog een lange weg te gaan. Die site19 biedt een digitale weergave van al Nietzsche’s boeken, manuscripten, dagboeken, brieven, kladblokken, notities, enz. Elke pagina, iedere snipper wordt niet alleen diplomatisch en kritisch, maar ook nog eens in facsimile weergegeven, waarbij de gebruiker kan in- en uitzoomen, de hoek bepalen, het contrast, de helderheid, de kleur en de verzadiging. De facsimiles kunnen zo feitelijk beter worden bestudeerd dan de originelen.

Het antwoord kan dus kort zijn: een site als deze is nooit af. Er is altijd meer en altijd beter. Zo is er nog een kaartsysteem van een paar duizend fiches, door Cornets de Groot NB ‘mijn onderbewuste’ genoemd, en een plank vol correspondentie, om de twee belangrijkste ontbrekende onderdelen te noemen. Alleen heb ik er de tijd en de middelen niet voor. Het is tijd om iets met het nu bijeengebrachte materiaal te doen.

RHCdG, februari 2014

De open ruimte 4.1 (2021-heden)

De site draaide op een WordPress-thema (Atahualpa) dat al jaren niet meer werd ondersteund, waardoor hij ten slotte met plakband en knijpers aan elkaar hing. Met hulp van een vriendelijke anonymus uit de WordPress-gemeenschap een nieuw thema (GeneratePress) geïnstalleerd, verschillende instellingen en ook het uiterlijk iets aangepast.

januari 2021


  1. Zie De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes en Biografie van J.H. Speenhoff. []
  2. Bikini. []
  3. In Contact, of de herkenning van het eigene in de ander. []
  4. Zie Antibiografieën van Rudy Cornets de Groot. []
  5. Het nu verlaten www.xs4all.nl/~cornets/deopenruimte. []
  6. De chaos en de volheid uit 1966 is een Vestdijkstudie. []
  7. Zie de mededeling onderaan dit artikel. []
  8. Zie Het henthaant past niet in een schema. []
  9. Ladders in de leegte, p. 159-225. []
  10. ‘Ik heb eens een klein overzicht gemaakt van werk dat geschikt is voor een paar deeltjes verzameld werk. Ik moet dan wat apart houden uit die eerste essaybundels, maar Intieme optiek en De kunst van het falen kunnen zo blijven (). Dan valt er toch nog een hele hoop weg,- o.a. de hele De chaos en de volheid.’ Brief 9 aan H.A. Wage. []
  11. Deleuze, Guattari, Kafka. Toward a Minor Literature, 1986, p. 3. []
  12. Labirinteek, voorwoord. []
  13. Zie de Verantwoording. []
  14. De web 1.0 versie van de site kan nog worden weergegeven via www.cornetsdegroot.com/deopenruimte/. []
  15. Zie de lange lijst bijdragende personen en instanties in het colofon. []
  16. Zie Ter inleiding. []
  17. Uiteindelijk zou de database 1035 pagina’s tellen en 1217 beeldbestanden. []
  18. Zie de berichtcategorie Elburg. []
  19. Op Nietzsche Source. []

Plaats een reactie