De gnostische lamp *

 

Bron: Met de gnostische lamp, Uitgeverij Bzztôh, ‘s-Gravenhage, 1978, p. 91-96.
Over: gnostische leer en taal

[p. 91]

Gnostische leerstellingen

Het gnosticisme kenmerkt zich door een radikaal dualisme, die de verhouding tussen God en wereld beheerst. De godheid is er absoluut transmundaan, haar natuur is volkomen vreemd aan die van het heelal, dat noch door God geschapen werd, noch door Hem wordt bestuurd. Het heelal is van God de volkomen antithese: tegenover het goddelijk rijk van het licht staat de kosmos, het maaksel van lagere goden, als het rijk van de duisternis.
De mens bestaat uit vlees, ziel en geest, maar zijn oorsprong is tweevoudig: mundaan en extramundaan, omdat niet alleen het menselijk lichaam, maar ook zijn ziel een produkt is van de machten der duisternis. Zij bezielden het menselijk lichaam met de begeerten en hartstochten van de natuurlijke mens. Door dat lichaam en deze ziel is de mens onderworpen aan de heersers van de duisternis. Maar opgesloten in de ziel zit de geest of het ‘pneuma’ – een deel van de goddelijke substantie van hierboven, die in de wereld gevallen is. De duistere machten schiepen de mens, teneinde die ‘vonk’, de geest, op aarde gevangen te houden.
Even vreemd als de transcendente God is de geest aan deze wereld vreemd.
Het einddoel van het gnostische streven is: de geest vrij te maken uit de banden van de wereld en hem terug te voeren naar de wereld van het licht. Voorwaarde daartoe is dat de mens kennis heeft van de transmundane God en van zichzelf

* Gnostische leer en taal.

[p. 92]

– maar daarvoor is een openbaring nodig. Vindt die plaats, dan wordt de ‘onwetendheid’ opgeheven: de openbaring zelf is een deel van de verlossing. De openbaring is, in de praktijk, kennis van de weg die de geest moet volgen om uit deze wereld te ontsnappen. De geest die die weg gaat, bereikt in het einde de God en wordt met de goddelijke substantie herenigd.

a    Gnostische beeldspraak en symbolische taal

‘Vreemd’ is bij de gnostici een constant attribuut van ‘het Leven’, dat van nature vreemd is aan deze wereld. Het vreemde is: dat wat van elders stamt, dat wat hier in deze wereld niet thuis hoort. Het vreemde is het verre, het volkomen transcendente, dat ook het attribuut van God is. De geest is hier een vreemdeling, eenzaam, onbeschermd, niet begrepen. Angst en heimwee zijn zijn lot, maar het ontwaakte heimwee is het begin van de terugkeer.

b    Deze wereld

Indien het Leven oorspronkelijk ‘vreemd’ is, dan is het huis van de pneumatische mens ‘buiten’, aan de andere zijde van alles wat tot de kosmos behoort, hemel en sterren meegerekend. Deze begrenzing berooft de wereld van aanspraak op totaliteit. De wereld is niet synoniem met het Al, wanneer zij begrensd wordt door het radicaal ‘andere’, ‘vreemde’.

c    De woonplaats van de vreemdeling

Het Leven kan deze wereld binnen gaan en haar verlaten. ‘Het Leven daalt neer in de wereld’ is in de gnostische geschriften een vaste uitdrukking. Verblijven in de wereld heet ‘er wonen’; de wereld is een ‘woning’, een ‘huis’, en in tegenstelling tot de lichte woonsteden, een ‘duistere’ of ‘lage’ woning.
‘Wonen’ houdt in dat de toestand iets tijdelijks is, iets contin-

[p. 93]

gents en herroepbaars: men kan een woning verlaten, verwisselen. Maar een woning is ook de plaats, die de hele conditie van de bewoner determineert.
Woning, huis, etcetera kunnen ook betrekking hebben op het lichaam, het instrument van de wereldlijke overmacht over het Leven, dat erin opgesloten is.

d    Licht, duisternis

(Mijn uitgangspunt hier is het Manicheïstische stelsel, dat het dualisme absoluut neemt.)
De bestaande wereld is een mengsel van licht en duisternis, maar met een overwicht aan duisternis. Deze wereld is een schepping der duisternis. In het Corpus Hermeticum1 wordt het zogenaamde licht van deze wereld met die duisternis vereenzelvigd. Alleen de geest is van het ware licht.

e    Vermenging, versplintering, de Ene en de velen

De idee van twee oorspronkelijke en wezenlijke gegevenheden leidt tot de metafoor van het ‘mengsel’ voor de oorsprong en samenstelling van deze wereld. De term duidt de tragedie aan van de lichtdelen, die van hun eigenlijke element gescheiden werden en in de vreemde stof gestort.
Nauw verwant hiermee is de idee van de versplintering: de afgesplitste lichtdeeltjes zijn de vonken die over de schepping worden verspreid. De oorspronkelijke eenheid is versplinterd en vervallen tot pluraliteit. Het streven van de heersers der duisternis is erop gericht, die deeltjes in hun macht te houden. Daarentegen is verlossing een proces van inzamelen van wat verstrooid werd. De verlossing beoogt het herstel van de oorspronkelijke eenheid. Wie het Licht vergaart, vergaart zichzelf; deze zelfvergaring houdt gelijke tred met de vordering in ‘kennis’.
Augustinus, zelf eens een Manicheïst, ziet de verstrooiing als de ‘verleiding van de ziel door de vele lagen en listen van

[p. 94]

onze zinnen’.

f    Vallen, zinken

De geest die een deel van het Leven of van het Licht uitmaakte, viel in de wereld of in het lichaam.
De verschillende systemen hebben deze prekosmische val op uiteenlopende wijze uiteengezet.
Bij Mani ging het gewelddadig initiatief uit van de duisternis. Andere stelsels spreken van een zekere vrijwilligheid in de neerwaartse beweging: een schuldige neiging van de ziel naar de lagere regionen, ingegeven door nieuwsgierigheid, ijdelheid of zinnelijke begeerte. De eigenlijke val is prekosmisch, en zij heeft twee consequenties: de ene is het bestaan van de wereld als zodanig, de andere het lot en de conditie der mensen.
Eenmaal gescheiden van het rijk des lichts, gaat de ziel steeds verder in de neerwaartse richting; dit heet zinken.

g    Verdoving, slaap, bedwelming

De in de wereld geworpen ziel staat bloot aan gevoelens van verlatenheid, angst en heimwee: zij heeft weer weet van de pre-existentie. Anders is dat, wanneer de aardse existentie beschreven wordt in termen van ‘verdoving’, ‘slaap’, ‘bedwelming’, ‘dronkenschap’ en ‘vergetelheid’.
Het leven draagt dan (als we ‘dronkenschap’ nu even buiten beschouwing laten), alle kenmerken die vroeger werden toegeschreven aan de dode in de onderwereld.
In het gnostische denken is de ‘wereld’ dan ook de plaats in gaan nemen van die ‘onderwereld’, het rijk van de dood en van de doden die weer tot leven moeten worden opgewekt. Pas door iets van buiten af kan de mens ontwaken, en daar is de extra-mundane God bij betrokken, al doet de wereld van alles om de slapenden in hun toestand te houden.
De ziel slaapt in de materie. De mensheid is in de wereld

[p. 95]

ingeslapen. De slaapmetafoor doet ook dienst om de sensaties van het leven als illusies en droombeelden te doen begrijpen. Dronkenschap wordt veroorzaakt door de ‘wijn der onwetendheid’, die de wereld de mens aanbiedt. De bedwelming beoogt te onderdrukken dat de ziel zich van haar Zelf bewust wordt. De wereld richt een orgie aan om dat zelfbewustzijn, die nuchterheid te voorkomen.

h    Het lawaai der wereld

Ook dit lawaai wordt veroorzaakt om de ‘roep van het Leven’ te overstemmen, de mens doof te maken voor de stem van de Vreemdeling.

i    De roep van buiten

Het transmundane dringt van buitenaf binnen in de wereld en doet zich verstaan als roep. Temidden van het lawaai der wereld is het duidelijk te horen als iets wezenlijk anders. De roep kan ook zijn de apocalyptische roep, die het einde van de wereld aankondigt.

j    De Vreemdeling

De roep wordt gedaan door iemand die speciaal tot dat doel in de wereld gezonden is. Hij is de boodschapper of afgezant van het rijk des Lichts; in de wereld is hij de Vreemdeling. Zijn ontvangst onthutst, verblijdt, beangst de duistere machten, de ontwaakten, de slapenden.
De nederdaling van de vreemdeling is een vrijwillige – geen val. Zijn komst slaat ook een bres in de kosmische gevangenis, en zo bereidt hij de weg voor de opstijging der zielen voor. Een kenmerk van de vreemdeling is, dat hij die komt, identiek is met degeen tot wie hij komt, dat het Leven dat verlossen komt, identiek is met het leven dat verlost moet worden.
De vreemde van buiten komt tot wie in deze wereld ‘vreemd’

[p. 96]

is: de neerdalende Verlosser verlost zichzelf: een en hetzelfde wezen vervullen actief-passief een dubbelrol.

k    De inhoud van de roep

Het effect van de roep is het ontwaken uit de slaap. Dit ontwaken is het wezen van de boodschap.
Het bevel te ontwaken wordt verbonden met:
– het zich herinneren van de hemelse oorsprong;
– de belofte der verlossing;
– het onderricht hoe men zich door de gnosis zal gedragen.

AANTEKENING

De gegevens voor dit hoofdstuk zijn ontleend an het boek van Hans Jonas, Het gnosticisme.
In dit boek behandelt de auteur de gnostici van het hellenisme, niet hun uitlopers naar de Middeleeuwen (die overigens in hoofdzaak eenzelfde scherp dualisme beleden).
De vele gnostische secten worden door Jonas niet afzonderlijk behandeld; hem gaat het erom de geest te verstaan die uit al die aftakkingen van één richting sprak, een beginsel te vinden dat al die verschijnselen onder één noemer brengen kon.
‘Hun leringen hebben belangrijke punten gemeen en zelfs in hun divergenties hebben zij deel aan een gemeenschappelijk klimaat’2 zegt hij. Hoe verschillend de verschijnselen ook zijn, in breed verband blijken zij onderling verwant.

 


  1. Hans Jonas, Het gnosticisme, p. 76. []
  2. Idem, p. 42. []

Plaats een reactie