Recensies van ‘Liefde, wat heet!’

 

Bronnen: Literom, BNTL, Picarta, knipselarchief van de auteur.
Diverse auteurs.
Opschrift van Cornets de Groot in zijn documentatiemap van 'Liefde, wat heet!', naar een spreuk van Thomas van Aquino.

Schrijfsters aan de start

Aad Nuis

De Volkskrant, 16 december 1983.

Het is toch nog een overvloedig debutantenjaar geworden: vlak na elkaar zes nieuwe boeken van splinternieuwe auteurs op tafel, drie romans en drie verhalenbundels. Piepjong zijn al die talenten overigens niet.

Er is bijvoorbeeld een heer bij van 54, die zijn pennevrucht met een ietwat amechtige woordspeling Liefde, wat heet! heeft genoemd. Ook de kwaliteit is soms zodanig dat zwijgen het barmhartigst is. […]


Dat heet liefde

T.B. [Ton Bogaard]

Eindhovens Dagblad, 21 december 1983.

“En o, de plotselinge kromming van haar koninklijke leest onder je handen: je gezicht bedolven onder haar borsten, haar buik! (…) in deze warme werveling van lakens en zinderende erotiek, deze omgeving van geheime sidderingen en geuren (…) Bij haar ben ik thuis – omdat zij alleen die heeft, dit aanbieden van al het liefs. Nee, niet te weten: dat is zij, dat ben ik, maar: dit is! Ware werkelijkheid, van onze sexualiteit de essentie.”
Wat is dat voor kirrend gemekker over het behaaglijk gebibber van een paar roezige woelratten? Ware wauwelarij, van Simon Lucards roman de essentie.
Liefde, wat heet!, heet die roman die in 25 korte hoofdstukjes gaat over een liefde die begint als de twee hoofdpersonen 40 en 14 jaar oud zijn: hij, de verteller, een tekenleraar, en zij, zijn dan al geraffineerde leerlinge. Freud noemt de dromen van jonge meisjes polymorf pervers, zegt de schrijver, maar dat woord klinkt voor hem ongeveer hetzelfde als onschuldig. Want schuld is ergens anders: in de wapenhandel en in Vietnam. En “vandalisme begint bij de wetenschapper, die bang is voor een dadaïering van zijn kennis (…). Hij tilt zich liever een breuk aan zijn observaties en letterlijke betekenissen, dan dat hij zich aan zelfopenbaring blootstelt”. Dadaïsering van zijn kennis! Nee, dan dat meisje. “Zij, een van de zeldzaam begaafden die het schone, ongehinderd door kennis van zaken, bij eerste oogopslag herkennen. Het klassieke kan zo romantisch zijn!” In volle ernst. Een man van 54 jaar.
Dit driemaal afgetrokken theebuiltje komt uit de antirationalistische school en is daar een van de rotte vruchten van. “De afgrond, die met maagzuigende kracht het denken verplaatst van het leegkolkend hoofd, naar diep in je buik”. Doortrekken.
Liefde, wat heet! is het debuut van de in “het magische jaar 1929” op Java geboren Simon Lucard. Dat is natuurlijk een pseudoniem. Als je die achternaam omdraait krijg je Dracul(a). Zo drakerig als dit pseudoniem, zo’n flauwekul is dit boek.
Of is het fake, bewust bedoelde lezersmisleiding, en trap ik er dus in door me er over op te winden. Titel, pseudoniem, e.d. wijzen in de richting van zo’n soort truc. Zelfs als dat de bedoeling zou zijn is het, net als indertijd Een meisjesleven van Eefje Wijnberg (= Geerten Meijsing) een mislukte grap. Nog veel mislukter.


[Geen titel]

C.M. Reeser

Prisma-Lectuurvoorlichting, 1983.

Een tobberige tekenleraar, een halve artiest, beschrijft zijn verliefdheid op een 14-jarige leerling. Haar opstandige gedrag bestraft hij aanvankelijk letterlijk met de zweep. Zij is een hoertje in de dop en gaat haar leraar in vertrouwen nemen over haar relatie met een “oom” die haar bijlessen geeft (ook letterlijk!). Gedreven door egoïsme en met een achterbakse mentaliteit verzeilt het stel dan in een laag-bij-de-grondse liefdesverhouding. De toegepaste trucjes worden achteraf nog uitgelegd ook! Het boekje is rommelig en slecht geschreven vol gemeenplaatsen en voor zover er nog sprake is van een eigen aard komt die voort uit een groezelige instelling. Een uitnodiging als: “Kom, we zetten het op een zuipen” is meermalen de afsluiting van een smakeloze episode. Bovendien maakt de pretentie waarmee dit alles wordt beschreven en uiteengerafeld het lezen van de 135 blz. tot een ergerniswekkende bezigheid, waarna men kan instemmen met dezelfde verwensing die de hoofdpersoon aan het eind zijn liefje toevoegt: “Sodemieter op!”


Liefde, wat heet

[Auteur onbekend]

Club, januari 1984.

Liefde, wat heet! is het boeiend relaas van kunstschilder De Brauw die verliefd wordt op zijn 26 jaar jongere leerling Narda. Wat begint als een onschuldige romance op een middelbare school tussen een tekenleraar en een meisje dat van flirten houdt, groeit uit tot een stormachtige relatie. Zowel De Brauw als Narda hebben een eigenzinnige kijk op ’t leven, ze leven beiden in hun totaal verschillende wereldje. Telkens weer proberen ze hun relatie te verbreken, het lukt ze niet. Ondanks hun grote leeftijdsverschil hebben ze elkaar nodig. Ze leren veel van elkaar.
Het verhaal wordt verteld in een mengelmoes van flashbacks, gedachtenflitsen en gesprekken, het duurt dus even voordat je wordt meegesleept. Zit je eenmaal in ’t verhaal dan laat ’t je niet meer los en heb je eenmaal de laatste pagina bereikt dan zou je wel weer zo willen beginnen.


Liefdesverhaal via een duistere spiegel

Murk Salverda

Het Parool, 11 februari 1984.

Vanaf de Middeleeuwen bestaat er een literaire traditie waarin de verhouding tussen een jong meisje en een decennia oudere man wordt beschreven in allerlei toonaarden: spottend, met tederheid, wanhopig etc. In deze traditie – waarvan het beroemdste, naoorlogse voorbeeld Lolita van Nabokov is – past het romandebuut Liefde wat heet! van de 52-jarige Simon Lucard. Het is nadrukkelijk een romandebuut, want achter het pseudoniem Simon Lucard probeert de bekende essayist Cornets de Groot schuil te gaan. Lucard is een anagram van Dracul oftewel Dracula, zoals bekend een heer die eeuwig leeft van maagdenbloed. In de roman zelf wemelt het ook van dergelijke literaire verwijzingen, die het verhaal opfrissen en extra leuk zijn, als men ze kan thuisbrengen.
Het verhaal wordt liefdevol, maar als via een duistere spiegel, doorgegeven door de 52-jarige tekenleraar De Brauw – anders dan pseudoniem en titel doen vermoeden bepaald geen vrouwenjager. Hij wordt, aanvankelijk tegenstribbelend, dan aarzelend en tenslotte con amore, door een leerlinge verstrikt in een geheime, later openlijke verhouding. De leerlinge, Narda, heeft een natuurlijke onbeschaamdheid, die ze half bewust, maar geraffineerd gebruikt. Beide hoofdfiguren leren elkaar in het schoollokaal kennen, als zij 13 is, een puber met boosaardige trekjes, en hij 39, een tolerante leraar met huwelijksmoeilijkheden. Het getal dertien en zijn veelvouden geven structuur aan het wat anarchistische verhaal. Ze staan voor sleutelperiodes, voor natuurlijke crises in het menselijk bestaan, zoals puberteit, adolescente, het midden van het leven.
Op haar dertiende heeft Narda haar eerste geheime verhouding met oom Henri, die haar ook bijlessen geeft in de exacte vakken. Volgens De Brauw: “Zij maakte zich het leven precair, ongewoon, riskant.” Narda’s leven wordt door De Brauw op twee manieren gecontrasteerd met het zijne. Hij probeert uit te vinden wat hij deed, toen zij dertien was en hij 39; en wat hij deed, toen hijzelf dertien was. De roman is dus niet alleen een terugblik van De Brauw op zijn leven met Narda, maar ook op zijn eigen jeugd en zijn eerste huwelijk.

Toch is dat eigen verleden en het leeftijdsverschil in die liefdesrelatie niet het dominerende aspect van het boek. De roman is in de eerste plaats een biografie van de raadselachtige geliefde: “Een biografie in de vorm van de memoires van de biograaf”, zoals De Brauw het paradoxaal onder woorden brengt. Het omslagontwerp wijst ook op raadsels: we zien een deel van het hoofd van een vrouw, opdoemend in de mist en gehuld in een sluier. Het schrijven van de roman kan beschouwd worden als een bijdrage tot de ontraadseling van de geliefde. Zoals ook de portretten die De Brauw van Narda maakt, dat beogen.
“Wanneer ik iets niet getekend of beschreven heb, heb ik het niet gezien” zou als motto boven de roman kunnen staan. Zoals De Brauw het uitdrukt: “Je verplaatsen in het object van je aandacht, terwijl je er van een afstand naar kijkt: dat is de voorwaarde voor biografie (…).” Toch zou ook een motto voor de roman kunnen zijn: “We kunnen niet anders dan het raadsel vergroten”. Want al tekenend en schrijvend krijgt De Brauw wel meer inzicht, maar hij wordt zich ook bewust van de raadselachtigheid van Narda’s twee polen: een decadente èn een idyllische, een welgemanierde èn een fielterige. Dat leidt tot een zekere dubbelzinnigheid, die ook wordt uitgedrukt door de titel. Liefde wat heet! duidt op de hitte van de liefde, maar ook op de “zogenaamde liefde”.

De roman is sprankelend van stijl en biedt tal van subtiele geestigheden en originele associaties. Soms zijn die wat al te modieus en tijdgebonden zoals de hoofdstuktitel Dallas in de achttiende eeuw; of te onbezonnen zoals Hij leidt liever Taiwanezen op dan zelfstandig denkende mensen. Het wemelt van filosofische aardigheden, zoals deze over identiteit: “Is de ontwikkeling die we doormaken als een film, waarvan ieder beeld ons zegt: ‘Dit is een ander’, en de opeenvolging der beelden: ‘Dat ben jij’?” Vaak neigt de stijl naar het aforistische: “Een liefde die openbaar wordt, al dan niet door middel van getuigen en een ambtenaar van de Burgerlijke Stand, verboert – daar is niets aan te doen. En een liefde met de spanning van niet te mogen worden ontdekt, verhoogt de intensiteit van het intieme”. De roman geeft op subtiele en verwarrende wijze het verloop weer van de kracht van een erotische liefde, samengevat door één van de minnaars.


Levenservaring

Wam de Moor

De Tijd, 24 februari 1984.

[…] Na de muziek de beeldende kunst: Lucard, in 1929 geboren, schreef een wat verbrokkelde, menigmaal onderhoudende roman over de relatie tussen een schilder met een veel jongere vrouw, 14 jaar wanneer hij haar leert kennen, iets ouder wanneer de verliefdheid losbreekt, en hij is toe aan zijn zilveren jubileum als tekenleraar wanneer hij besluit haar biografie te schrijven. Ze is dan 27. Waarschijnlijk put Lucard voor achtergronden (Indonesië, exposities e.d.) uit de realiteit en dan is hij op zijn best, nuchter, humoristisch. Onduidelijk is waarom het lellebelletje Narda, meer is het niet, niks van de sterke persoonlijkheid of de verblindende schoonheid, zoveel aandacht verdient, ja een biografie moet krijgen. En daarbij deugt er compositorisch weinig van de roman. Maar het werk heeft iets sympathieks door de levenservaring die eruit spreekt. Zie de scènes die in de lerarenkamer spelen.
Laat Lucard maar gewoon zijn herinneringen opschrijven, zonder specifieke kunstvorm. Dat zal de kwaliteit van zijn werk ten goede komen.


Zonder kop of staart

TvW

Viva, 16/23 maart 1984.

Om de feiten van Liefde, wat heet! door Simon Lucard weer op een rijtje te krijgen, las ik de achterflap en vroeg me af of het daar over hetzelfde boek ging. Ik zou gelezen hebben: “een onschuldige romance op een middelbare school tussen een tekenleraar en een bij alle raffinement naïef meisje, die uitgroeit tot een ongewone verhouding met die intense kracht en tederheid, eigen aan wat voor het eerst gebeurt.” En ik dacht dat het ging om een middelbare man die in alle toonaarden zijn nogal eenzijdige liefde verkondigt voor Narda, die als de affaire begint veertien is en – zover ik het kan bekijken – een onmogelijke griet. Ze speelt niet alleen met Leo de Brauw, hoofdfiguur en verteller, maar laat ook nog ene oom Henri aan zich friemelen. Van hoe spannend en hoe eng dat is mag de arme Leo “meegenieten”. Vermoedelijk om zijn frustraties te verwerken besluit hij de biografie van Narda te schrijven, tenminste dat zegt-ie. Mijn verwachting daarbij is dat ik dan ook iets meer van de beweegredenen van het meisje zou gaan snappen. Maar helaas… géén inzicht in het karakter van Narda. Als je overigens van een goed geordend verhaal houdt met een duidelijke kop en een staart, moet je niet aan dit boek beginnen. Waar je je op kunt instellen is een flarderig verhaal dat soms geestig is. Uitgegeven door de Prom, prijs f 22,70.


Twee literaire debuten: Tessa de Loo en Simon Lucard

Aldert Walrecht

Ons Erfdeel, mei-juni 1984.

In het late najaar van 1983 verschenen er twee literaire debuten: de verhalenbundel De meisjes van de suikerwerkfabriek van Tessa de Loo, en de roman Liefde, wat heet! van Simon Lucard. Het is altijd nogal een hachelijke zaak om twee debuten naast elkaar te bespreken, en dat zal ik dan ook niet doen, maar één opvallend verschil tussen de twee is inmiddels wel naar voren gekomen: iedere lezer in Nederland weet wie Tessa de Loo is (Tineke Duijvené de Wit, º10 oktober 1946, blond, mooi, wonend in een Noordgronings boerenstulpje enz. enz.) en iedereen kent haar Meisjes van de suikerwerkfabriek met het titelverhaal over de confrontatie tussen een aantal vrouwen en een treinconducteur enz. enz., maar niemand, nu ja, niemand, wat heet!, kent Simon Lucard en of zijn debuut in de Letteren. Aan Tessa de Loo behoeft eigenlijk weinig aandacht meer besteed te worden: háár werk vindt zijn weg toch wel. Ik kan me beperken tot: ik heb haar verhalen met plezier gelezen, er is werkelijk aan gewerkt, aan elk verhaal. Tessa weet zich op een geraffineerde manier in verschillende soorten vrouwen te verplaatsen, en elke vrouw die zij beschrijft is echt. Een niet geringe verdienste.
Tijdens een nachtelijk gesprek dat zij mij tijdens De nacht van het boek in Tilburg op 30-31 maart toestond, bleek zij zélf ook echt te zijn. Het magische teken van de Maja dat zij onder haar handtekening in de boeken van haar lezers en lezeressen zette, symboliseert niet voor niets vrouwelijkheid, verbeelding en nog wat. Sinds ik haar en haar werk heb leren kennen, nee, éérst haar werk – dat blijft voorop staan – kijk ik vol belangstelling uit naar een nieuw produkt van die vrouwelijke verbeelding, en ik niet alleen. Ook mijn kritische 18-jarige dochter – “Pa, moet je dit boek eens lezen!” – is blij dat wij in de nabije toekomst een roman van Tessa mogen verwachten. Zij heeft De meisjes van de suikerwerkfabriek stiekem zelf gekocht, na gesprekken erover met haar vriendinnen: mondreclame, de beste die er is. Daar behoef ik niets meer aan toe te voegen.
Maar nu Simon, Simon Lucard. Lucard, Simon. Simon Lucard, met zijn Liefde, wat heet! Over deze Simon las ik één recensie en die beperkte zich dan nog tot de bevinding dat de naam Lucard omgekeerd Dracul opleverde: je behoefde daar maar een a achter te plaatsen om te constateren dat de auteur een Dracula was, die een jong onschuldig meisje enz. enz. Kortom de teneur van de bespreking kwam hierop neer: “Een smerig boek van een auteur die zich achter een pseudoniem verschuilt, maar die ons – lezers – niets heeft te vertellen behalve wat erotische avonturen van een gefrustreerde heer in de penopauze…”
Woedend was ik, ik ben nog steeds woedend! Want eindelijk lees ik eens een boek dat de schoonste herkenning oplevert, die van Du Perron in zijn gedicht Het kind dat wij waren, en dan komt zo’n fatsoensrakker mij vertellen dat enz. enz. Ik zag alleen:

’t Eenzame, kleine kind, zelf lang verdwenen,
dat wij zo fel en reedloos soms bewenen,
tussen de dode heren en me[vrouwen…
(E. du Perron)

De schoonste herkenning geeft een schok, de schoonste herkenning is shockerend: de bespreker die “Dracula” zag, was óók geschokt, want hij herkende zichzelf net zo goed als ik, dat kan toch bijna niet anders? Alleen stelde hij zich ge-schock-eerd op, als volwassene, en kwam daardoor niet aan het (verdwenen) kind terecht, maar bij de (bestaande) dode heren en mevrouwen, dood in die zin dat ze hun gevoelens – Liefde, wat heet! – niet meer op kinderlijke wijze kunnen openbaren, en van het eenzame, kleine kind in hen helemaal geen notie meer (willen) hebben. Maar laat ik het betreffende gedicht eerst in zijn geheel citeren:

Het kind dat wij waren

Wij leven ’t heerlijkst in ons vèrst verleden:
de rand van het domein van ons geheugen,
de leugen van de kindertijd, de leugen
van wat wij zouden doen en nimmer deden.

Tijd van tinnen soldaatjes en gebeden,
van moeders nachtzoen en parfums in vleugen,
zuiverste bron van weemoed en verheugen
verwondering en teêrste vriendelijkheden

Het is het liefst portret aan onze wanden,
dit kind in diepe schoot of wijde handen,
met steeds die donkre blik van vreemd wantrouwen.
’t Eenzame kleine kind, zelf langverdwenen
dat wij zo fel en reedloos soms bewenen
tussen de dode heren en mevrouwen.

(Uit: E. du Perron, Parlando, Stols, ‘s-Gravenhage, 1941).

Du Perron is, gezien in het licht van onze tijd, nog steeds een moderne dichter. In de poëzie van vandaag speelt de fotografie namelijk een belangrijke rol, evenals trouwens in de moderne roman waarin ook nogal eens naar de produkten uit de donkere kamer gestaard wordt. Alleen al het werk van W.F. Hermans bevat er legio voorbeelden van. Die fotografie – dat blijkt – zet de tijd één moment stil, legt het beeld “voor eeuwig” vast. De auteur laat een foto zien en brengt daarmee de tijd, het verleden, terug, bij zichzelf en bij de lezer. De tandeloze tijd zou A.F.Th van der Heijden (de voormalige Patricio Canaponi) dat verleden noemen; alleen gaat die auteur eerder “filmend” te werk met het gevolg dat er toch weer zoiets als het vroegere voortschrijdende “epos” ontstaat, een soort schildering van de gebeurtenissen.
De moderne dichter zet de tijd stil. En Simon Lucard, als romanschrijver, laat die ontwikkeling vanaf het begin van zijn boek zien. Hij maakt een andere roman, die vergeleken bij het proza van Tessa de Loo tot de conclusie leidt: de laatste is gemakkelijk in een bepaalde traditie te plaatsen, die van de “schilderes”.
Simon Lucard begint in Hoofdstuk 1 (Gelijkenissen) ook als schilder, maar in Hoofdstuk 2 (Een openbaring) komt hij al met bandopnamen en vertraagde t.v.-voetbalscores vanuit verschillende gezichtspunten gezien, en zijn Hoofdstuk 3 heet daarna Polaroid. En op dát moment is hij waar hij zijn wil: in dit (literaire) fototijdperk én in het verleden tegelijk. Luister; lees en luister:
“‘Jullie luisteren niet,’ zei ik. ‘Deze foto’s zijn onherhaalbaar. Maar als ík ernaar kijk, herhalen ze de gebeurtenissen.'”
“Er zijn veel betere middelen je met het verleden te verstaan”, zegt een van de gesprekspartners, en de ik-figuur vraagt om een voorbeeld.
“‘Bijvoorbeeld? Een ware gebeurtenis,’ zei Willem. ‘lk stap in een bus, ik moet ergens heen. En dan staat er een juffrouw die verrukkelijk ruikt: de geur van moeders parfum toen je vier was. Denk je dat ’t me geen moeite kost, het lieve kind niet op de schouders te tikken, en te fluisteren – wie weet, te snikken: Juffrouw, ik houd van u? Al jaren!'”
Dit voorbeeld is vooral zo leuk gekozen omdat er diezelfde geur van moeders parfum in voorkomt als in het gedicht van Du Perron, maar nu zonder foto: anekdotisch.
Na alle mooie anekdotische verhalen – ware gebeurtenissen? – die ik van Tessa de Loo gelezen heb, komt er opeens een Simon Lucard die – om met de woorden van de hoofdpersoon te spreken – “iets heel essentieels (had) aan(ge)raakt”. In de discussie die over het onderwerp ontstaat is de eindconclusie van dit hoofdstuk: “Polaroids zijn niet openbaar. Daar zijn ze te intiem voor, te uniek en te particulier”.

Een klein meisje
Hoofdstuk 4, met bovenstaande titel, laat ons – de uit de foto gestotenen – afbeeldingen zien van de geliefde, unieke foto’s die zó intiem zijn dat ze de bespreker – de reeds aangehaalde fatsoensrakker – danig shockeren. Afbeelding één is misschien de eerste foto van het kleine meisje Narda. Twee jaar is ze, en “Haar krullekop is donker, op het zwarte af, of misschien ook werkelijk zwart: het is op deze zwart-wit foto niet duidelijk te zien. – Een bol gezichtje. De montycoat benadrukt de molligheid van het lijfje…”
Maar niet die intieme foto haalt de besprekert aan, nee, hij beduimelt met zijn vieze vingers de lyrische polaroid die Simon Lucard met zijn instant-camera alleen voor intimi heeft vastgelegd. Hij – de besprekert – maakt van die liefdevolle foto een vies plaatje door het buiten elke context te plaatsen en het als “porno” te presenteren:

“(…) haar bovenlichaam – laten we dat maar van de rugzijde bekijken: van voren leidt de gevulde rondheid immers van het doel van onze observatie af – loopt van de schouders die, zonder vierkant te wezen, toch breder zijn dan bij meisjes doorgaans het geval is, smal in de taille uit: een sportief, slank jongenslijf met het delicate basreliëf van haar wervelkolom. Maar haar onderlichaam is uitermate vrouwelijk: haar bekken is een droom voor vroedvrouwen en choreografen, gynaecologen en sultans. Heupen als een vaas, twee edele billen, hoge, statige benen. Hoe zou je dit merkwaardige, voor haar zo typerende contrast tussen moderne lenigheid en klassieke sensualiteit samen moeten vatten? Hoe zou een Griek hebben kunnen vragen om een spijkerbroek voor een volwassen kind van Hermes en Afrodite? Ik zag in haar slanke gestalte met dat welgevormde achterdeel mijn toegeeflijkheid gesymboliseerd, belast met de vracht van mijn liefde. Het karakter van dit lichaam wordt bepaald door jeugdige overmoed, die onervarenheid verraadt, maar die door gratie en volgroeidheid wordt ingetoomd. (…)
‘Zou je je uit willen kleden?’ vroeg ik.
‘Jawel,’ zei ze. ‘Waarvoor?’
‘Ik beschrijf jouw leven. Ik schrijf jouw biografie.’
Ze toonde zich verrast. ‘Wat heeft dat met mijn naaktheid te maken?’
‘Alles,’ zei ik. ‘Ik heb geen zin je uit mijn seksuele fantasieën te schrappen. Ik wil met je praten over je schandelijke jeugd. Ik wil het heel precies weten: hoe onmatig je lome mond kan zijn, hoe plakkerig en begerig je buik, hoe lenig je rug, als die zich strekt en kromt onder mijn zwoegende liefde.
‘In vrouwelijke vriendschap,’ voegde ze er murmelend aan toe.
Ze werkte zich uit de kleren.
De woordenschat van een kind!
‘Doe maar,’ zei ze, ‘o, je zult me splijten!’ (…)
Zulke foto’s bewijzen dat een mens, wanneer hij dit in zijn volledigheid is – en dat is Narda -, eigenschappen bezit, die in hun tegendeel kunnen omslaan. Bewezen die twee portretten, waar alles mee begon, niet precies hetzelfde?”

Erotische avonturen van een gefrustreerde heer in de penopauze? Nee, allerminst. Simon Lucard bewijst met zijn foto’s het tegendeel. Hij portretteert een klein meisje in al haar schoonheid en hij portretteert óók de lezer, de criticus, die niet van die pueriele schoonheid gediend is. De lezer-criticus die niet beseft dat hij, als (on-)mens, bepaalde eigenschappen (zoals schoonheid) in hun tegendeel laat omslaan, heeft van die twee zelfde portretten niets begrepen. Simon Lucard kent zijn pap(p)enheimers! Eigenheimers worden die ook wel genoemd, in Nederland, de Láge Landen: een soort stiekemerds die men prachtig verbeeld kan zien op het schilderij De aardappeleters van Van Gogh. Ze naaien de lezers een oor aan en zien niet dat de kunstenaar zich een oor heeft afgesneden om zijn liefde te verklaren voor wat heet! De schoonheid, de kunst, tekens van leven. Om opnieuw een stukje te citeren:

“Je mag er niet in, in die zaal van Yannis Kounellis. Een ketting verspert de toegang. Want men kan met dromen niet omgaan als met dingen. (…) Voor het eerst in mijn leven stond ik voor een van die vriendelijke jongensdromen van Panamarenko. Een soort Londense sperballon, een fantastisch uit zijn krachten gegroeide plastic condoom, zweeft in de metershoge museumhal boven het aan kabels hangende eigenlijke schip, dat is samengesteld uit opengelegde, in aluminiumverf gezette strandstoelen: uiterst broos en kwetsbaar materiaal, en toch zo open naar alle kant, dat het vreemde gevoel zich van je meester maakt hier te zijn op de begane grond en toch ook dáár, in dat ding, zwevend reeds.”

Iedere lezer, behalve Aad Nuis en de lietturrère medewerker van de Brabantpers, ziet hier toch moeiteloos dat Simon Lucard ons niet alleen binnenvoert in het foto-tijdperk, maar óók in een Andere Wereld die hoog uitstijgt boven die van de realiteit? De ware gebeurtenis, vastgelegd in het anekdotische verhaal, al is dat nog zo goed geschreven, verbleekt bij de “polaroids” die Simon Lucard verschaft van de werken van Yannis Kounellis en van Panamarenko. Simon Lucard leert ons kijken, stilstaand kijken en ruiken en proeven, stilliggend tasten en luisteren, de viezerik!
Ik ben al lang over het aantal woorden heen, dat mij voor deze bespreking is gevraagd en ik ben nog niet eens op één derde van Simons boek. Op de achterzijde ervan lees ik dat het over het Lennon-tijdperk gaat – ja, maar niet alleen -, dat de hoofdpersoon evenmin illusies heeft als zijn jeugdige minnares – nonsens! -, en dat de auteur op Java is geboren in het magische jaar 1929. Java, het land van herkomst. En zo komen we dan tóch weer bij Du Perron terecht die Het kind dat wij warenschreef, èn Het land van herkomst, de supermoderne roman die reeds vóor de Tweede Wereldoorlog allerlei fotografische perspectiefwissellingen te zien geeft: allerlei “ge-ouwe-hoer” (schijnbaar), gelardeerd met beelden van jeugd, onvergetelijke beelden: een stukje strand, een baai, een eerste liefdeservaring… Liefde, wat heet!

Kortom, lees Tessa de Loo, en bekijk haar foto. O, die foto van Tessa de Loo! Daar zit het hele kind dat Tessa de Loo ooit geweest is, nog helemaal in, maar in haar verhalen is er de volwassen realiteit van ouders in het Lido, de Moulin Rouge, op de Place Pigalle. Pas aan het einde van het boek laat Tessa de Loo ons even een foto zien, maar dan is het boek uit, en blijft ons alleen háár foto op de achterzijde over. Eindeloos kan ik daar naar kijken, naar die foto van Tessa de Loo, in dit fototijdperk va de twintigste eeuw. ’t Is net alsof ze Simon Lucard gelezen heeft, denk ik, als ik die foto bekijk. Ze laat iets essentieels zien, op die foto.

Het kind dat wij waren
en zijn.


Een “school der liefde”

Merkwaardige roman van Simon Lucard

Jan Verstappen

Het Binnenhof, datum onbekend.

Simon Lucard is een geheel nieuwe naam in de wereld van de Nederlandse roman. Zijn eerste boek, Liefde, wat heet!, beschrijft het leven van een man van middelbare leeftijd, die beland is in een ernstige worsteling met zichzelf. Het is een verhaal over liefde, in dit geval tussen de ik-figuur van het verhaal, een tekenleraar aan een school in de Randstad en zijn leerlinge Narda, een scholiere, waar hij een relatie meekrijgt van een heel intens karakter. Dat brengt hem in een doolhof, waarin hij zijn weg zoekt in tijd, ruimte, relaties, leven, cultuur en zichzelf. Dat is dus niet gering.

Een romantische liefdesgeschiedenis moet de lezer niet verwachten aan te treffen in Liefde, wat heet!, al zijn zeker romantische elementen er in sterke mate in vertegenwoordigd. Het verhaal laat zich eenvoudig navertellen: leraar tekenen Leo de Brauw, die ook als schilder exposeert, komt in een wanhopige relatie terecht met zijn leerlinge Narda. Hij is getrouwd, maar dat huwelijk loopt fout, de relatie met Narda is precair vanwege de situatie waarin beiden verkeren. Narda prikkelt hem door met heel gerichte en weloverwogen acties steeds meer zijn aandacht op haar te richten. Het verhaal is geschreven als een terugblik op de jaren, waarin dit alles zich afspeelde: als De Brauw zijn zelfonderzoek doet, is Narda zijn levensgezellin geworden.
De crisis, die de relatie met Narda teweegbrengt in het leven van De Brauw, is veel meer omvattend dan een huwelijks of identiteitscrisis, die je in zo’n situatie kunt verwachten. Er gebeurt zoveel met De Brauw, dat hij het niet kan overzien: het boek is een verslag van zijn gevecht om boven water te komen, zodat hij kan overzien hoe golven, stromingen en stormwinden tekeer gaan en hoe hij zijn richting moet zoeken om er door te komen. Van alles speelt daarbij een rol, met name ook een belevingswereld die heel sterk vervuld is van zowel literaire impulsen, als de beleving van de eigen tijd.
De schilder De Brauw blijkt veel op te hebben met het geschreven woord. Mulisch, Lucebert komen aan de orde als de grote auteurs voor de man, er zijn overigens bijzonder veel toespelingen op literaire ideeën en teksten. Daarnaast speelt het actuele van de jaren, waarin de relatie met Narda zich ontwikkelt, regelmatig een grote rol: de Beatles, Provo, de zestiger jaren. Verder is “bikini” nog een kernwoord.
Er is nog een aspect aan het boek, dat niet over het hoofd gezien moet worden. Het schrijven is voor De Brauw (en wellicht voor Simon Lucard zelf) iets nieuws, een gevecht met de materie. Althans, het schrijven van een roman, waar De Brauw over praat en filosofeert. Feitelijk is het zoeken naar een concept voor de romanvorm identiek aan het zoeken naar een concept voor het leven zelf. De Brauw laat zich hier kennen als een schrijver pur sang. In deze zin, dat het leven slechts betekenis heeft door de literaire vormgeving ervan, door de gestalte die het in de taalvormen uiteindelijk krijgt. Lucard denkt daarin vrij ver: hij laat zijn hoofdpersoon op zeker moment de door hem geschreven notities voorleggen aan een vriend, die het materiaal kritiseert en vaststelt, dat de worsteling tussen twee polen, waar De Brauw zich bij het schrijven in bevindt, nog niet tot helderheid heeft geleid. Als lezer vraag je je overigens wel af, of die helderheid uiteindelijk gekomen is. Niet alleen voor de hoofdpersoon is het leven een doolhof, ook voor Lucard is de roman een hybridisch geheel, waar een lezer niet veel gemakkelijk “aan wegleest”.
Zo is de tijdsbeleving van De Brauw (en Lucard) duidelijk een heel persoonlijke: niet alleen de rekenarij over de zich verkleinende afstand tussen de leeftijd van hem en Narda, gerekend vanaf het jaar van haar geboorte, wijst daarop. Ook de herinneringen aan zijn jongensjaren in het voormalige Nederlands-Indië, die pal naast de hedendaagse gebeurtenissen staan, geven dat beeld. Tijd is een paradox voor De Brauw. De pagina’s over het verloren jeugdland en de dood van de ouders van de leraar zijn overigens bijzonder ontroerend.

Het doolhof waarin Lucard zijn hoofdpersoon rond laat dolen, levert de bevrijding niet op – de uitweg wordt niet gevonden. De balans die De Brauw opmaakt over de jaren waarin hij en zijn Narda wederzijds aan elkaar de school der liefde ondergingen (genoten) raakt net zo min als het leven, in evenwicht.

Zo is Liefde, wat heet! een boeiende ervaring voor een lezer, die het gevecht van een auteur ziet om de dingen, die naamloos gedoemd zijn te blijven, toch te laten bestaan in taal en woorden, ze te laten heten. Mislukking en winst liggen daarin angstig dicht bij elkaar.


[Geen titel]

Ans Corts

[Nederlands Lectuur en Bibliotheek Centrum]

Een kunstschilder, tevens tekenleraar van middelbare leeftijd blikt terug op zijn intieme verhouding met een 14-jarige leerlinge. Met enige afstandelijkheid, maar niet zonder emoties, analyseert de ik-persoon de ontwikkeling van deze verhouding. De analyse kan zowel als een afrekening met maar ook als een rechtvaardiging van het verleden beschouwd worden. De in 1929 op Java geboren auteur van dit romandebuut is er niet geheel in geslaagd de romanpersonages steeds even overtuigend gestalte te geven. Taalgebruik en beeldspraak doen soms enigszins geforceerd modieus aan. De structuur van de roman is vrij complex en zal sommige lezers kunnen afschrikken. Een lichtvoetig liefdesverhaal, zoals de flap suggereert, is het zeker niet.


[Geen titel]

[Auteur onbekend]

[Datum en publicatie onbekend].

[…] De liefde van een oudere man voor een bakvis is al honderden keren beschreven, en de roman Liefde, wat heet! van Simon Lucard voegt er weinig nieuw aan toe. Een oudere schilder en leraar wordt verliefd op een veertienjarige leerling, Narda. Het wordt allemaal erg mooi ingekleed en uitgekleed. De roman is opgedeeld in een groot aantal korte stukjes die allemaal netjes in elkaar passen en één groot cliché vormen: mei ’68, de sexuele revolutie, dood van de ouders, het ouder worden. Het enige niet-cliché is het slot, want ze blijven bij elkaar. Soms boeiend, nooit fascinerend. […]
 

Plaats een reactie