19. Ontaarde dromen

 

Bron: Simon Lucard (ps. Rudy Cornets de Groot), Liefde, wat heet!, Uitgeverij De Prom, Baarn 1983, p. 115-118.

[p. 115]

Op school zweeg ik van de Grieken. Ik zou daarentegen over de expressionisten te spreken hebben. Gombrich, Janson – ik vond bij hen niet wat ik zocht. Kun je bij scholieren, in de leeftijd van 16 tot 18, begrip kweken voor dit verschijnsel? In zijn galerie sprak ik erover met Rex. Dat was het ongelukkige met mensen als ik, maakte hij me duidelijk. Mensen die de dingen niet zien in hun eenmaligheid, maar als schakel tussen het voorgaande en nakomende. Een reeks, een keten van oorzaak en gevolg die geen enkel recht van bestaan heeft, en die dan ook alleen maar bestaat in de verhitte verbeelding van kunsthistorici.
‘Kijk naar Lucebert, die jij zo bewondert,’ zei hij. ‘Zijn uitbeelding van de verschrikking, dat kon misschien nog in de dagen van Napoleon en Goya, maar vergeleken met de werkelijkheid nu, mist alles wat hij doet toch ieder doel? Iedere verbeelding van zijn kant wordt nog dezelfde dag door de media achterhaald, en door de militairen overtroffen.’
Hoe nu met mij? Met één klap sloeg hij een wereldbeeld aan barrels. Ik zocht wanhopig naar uitvluchten, vluchtwegen. Is het expressionisme niet een gevaar geweest, eens – voor de Duitsers vooral? Entartete Kunst! Wat is ontaarde kunst? Dat sloeg op iets waarvan vaders beweerden dat hun zoontje dat ook kon. Wat kon dat zoontje dan? Hij leidde me rond in zijn galerie. Schoonhoven, Berkulin…
‘Beuys is ook politicus geworden,’ zei ik zwakjes.
‘Ha, Beuys,’ antwoordde hij grimmig, als sprak hij van een deserteur.
Ik zag een manshoog vrieselement van Jan van Munster, aan de top met ijs beslagen. Ik zag een t.l.-buis, zwart

[p. 116]

geschilderd, die behaaglijk warm voelde, als je je hand er op lei. Een zoontje maakt zijn beelden los uit de kneveltouwen van de werkelijkheid, dacht ik. En een vader slaat ze in de boeien, om aan het gevaar van zelfopenbaring te ontkomen. Ik dacht aan mijn school, en aan de muren daar, waar onze pupillen hun naam op gespoten hadden. Mr. Nude, dr. Fuck, capt. Vomit… Ze steken een stadion in de fik. Ze breken de straten op. Stiletto’s, wurgstokjes, karate. Een surrealistische droom, op de feiten betrapt.
Hadden ze van Breton geleerd?
Integendeel. Kijk, hoe ze worden beziggehouden. Ze lezen met een haast of de duivel ze achternazit. Een metafoor gaat zonder van kleur te verschieten aan ze voorbij. Ze schrijven. Maar de ribben van de grammatica steken door de zinnen heen. Hun woord is eenduidig, hun gevoel bevroren. Intuïtie bestaat niet voor hen, maar technologie, know-how, wetenschap, of wat ze daarvoor houden. Wil je weten hoe je een stadion in de hens moet krijgen? Dan moet je naar de tv kijken. En op precies dezelfde manier draaien ze een studie in elkaar. Willen weten is immers: instant replay – kijken hoe het gaat. Vandalisme begint bij de wetenschapper, die bang is voor een dadaïsering van zijn kennis, omdat zoiets hem wel eens van zijn eenzijdigheid zou kunnen beroven. Hij tilt zich liever een breuk aan zijn observaties en letterlijke betekenissen, dan dat hij zich aan zelfopenbaring blootstelt. Hij leidt liever Taiwanezen op, dan zelfstandig denkende mensen. – Dromen zoals Kékulé dat deed, beschouwt hij als een wonder, zonder te beseffen dat het ook een wonder is. Zulke dromen, intuïtie. Polaroid: de opname is de afdruk.

‘Droom je wel eens, Narda, heb je wel eens erotische fantasieën?’
‘0 ja, natuurlijk. Maar niet van die verhitte, als je wel eens tegen komt bij Nancy Friday. Mijn fantasiebeelden

[p. 117]

blijven altijd aan de aarde gebonden; ze hebben veel te maken met kleren, make-up en mij. Een rok met een split. Nettruitjes, hoge laarzen.’
‘Je koestert een ideaalbeeld van jezelf. Maar zou je dat nu een fantasie noemen? Een erotische? Je houdt te veel van jezelf voor je minnaar verborgen. Kom, span je eens in!’
‘Als ik over mezelf fantaseer, ben ik altijd heel slank. En als ik naakt ben, is dat alleen, ergens aan zee. Ik heb een make-up die onaantastbaar is voor zon en water. Ik hou van dat beeld van mezelf – als gold het een soort heimwee. Ik kan oneindig naar mezelf verlangen. Soms maak ik me op voor de aardigheid, om mezelf te verleiden misschien. Als ik de parfum opsnuif die uit mijn boezem opstijgt, is dat honderd keer meer een erotische ervaring dan de hitsigste fantasie.’
‘Maar een fantasie is een pseudo-ervaring. Daar wil ik je over horen. Je concentreert je op een werkelijkheid in slow motion en soft focus. Of vergis ik me daarin?’
‘Weet je, ik hou van de werkelijkheid, al zijn de voorstellingen die ik me maak soms vaag en in de kleur of schaduw van een bepaalde stemming. Dat gevrij met oom Henri bijvoorbeeld, vooral die eerste keer, dat is een gebeurtenis van mijn verbeelding geworden. Dat is misschien nooit zo geweest. Of ervaringen met jou. Als je in de klas van die schilderijen liet zien, Renoir. Erotische fantasieën te midden van de werkelijkheid – kun je je voorstellen? Of is er nog meer? Het fantaseren van intriges. Het toneelmatige in mij. Ik geniet ervan, wanneer ik weet dat er in een bepaald gezelschap iemand op me valt. Het overkwam me eens, die verrukking, zonder dat er iets anders gebeurde, dan dat ik me aan de zedenkwetsende vleierij van zo’n hartebreker blootstelde. Te midden van rook, muziek, gelach, de geur van drank. Hij ziet het aan me, dacht ik sidderend, le concubinage imaginé dans la maison conjugale… Wat geil! Toen kwam ik klaar, zomaar, heel spontaan.’
‘Ja,’ zei ik. ‘Zo komen we een beetje in de buurt. Al hoort

[p. 118]

het nog tot een voorbije werkelijkheid. Overpeinzing van wat is geweest. Droefgeestig verlangen misschien, naar wat had kunnen zijn. Onstoffelijke rijkdom, die je ontglipte. Het meest reële is bij jou, hoe dan ook, toch het meest gefantaseerde: dat meisje, deze Deirdre, die je van jezelf maakt als je in de spiegel kijkt. En die één keer, zonder dat ze dat wilde, in extase werd gebracht door een kitteling van het oor. Fantaseer nou eens door op dat meisje.’
‘Wat moet ik van haar zeggen? Dat ze zwarte condooms heel erotisch vindt. Chic – zoals een zwarte cocktailjurk chic is. Of dat ze op een stoel zit waarin een pik is verborgen die op en neer kan, en dat niemand van het gezelschap dat in de gaten heeft, omdat die jurk alles bedekt. Of ze bevindt zich in een lange gang. Door kaarsen in kristallen kroonluchters verlicht, verblindend. En zij is naakt. Eén wand bestaat uit spiegels, van waarachter jij haar wel, maar zij jou niét kan zien, en op een afstand van telkens een halve meter steekt er een pik uit een gat, waar ze alles mee mag doen. Alles! Maar ze mag er met niemand over praten, en vooral niet met jou!’ Ze lachte. ‘Weet je, ik heb zin om heel lang heel lekker en leuk met je te naaien. En dan mogen er duizend spiegels bij zijn, en een jongen, die ook wel wil, maar die alleen maar toe mag kijken hoe jij de marmelade oplikt uit mijn – hoe zal ik zeggen? – uit le croissant…’
‘Zie je wel,’ zei ik. ‘Zo krijg je bij alle verafgoding mijnerzijds steeds menselijker trekjes. Zo kom je steeds vernieuwd in de werkelijkheid terug. Maar lieve God, waar haalt een aardig meisje als jij zulke grappige ideeën vandaan?’

Plaats een reactie